Skip to main content

Full text of "Annalen van den Oudheidkundige Kring van het Land van Waas"

See other formats


. 


ANNALEN 


VAN  DEN 

OUDHEIDKUNDIGEN  KRING 
VAN  HET  LAND  VAN  WAAS. 


D.  25. 


ANNALES 


CERCLE  ARCHÉOLOGIQUE 
DU  PAYS  DE  WAES. 

T.  25.  u 


In  alle  zijne  uitgaven,  is  de  Kring  in  geenen  cieclc  verantwoordelijk  voor  de 
denkwijze  door  de  schrijvers  uilgcdrnkt.  (Art.  31  der  Statuten). 


Dans  toutes  ses  publications,  le  Cercle  n'est  nullement  responsable  des  opinions 
émises  par  les  auteurs.  (Art.  31  des  statuts). 


THE  GETTY  CENTER 


LOKEREN  ST. NICOLAS  TCMSCHE 


:'3s»syS?W: 


ANNALEN 


OUDHEIDKUNDIGEN  KRING 


CERCLE  ARCHEOLOGIQUE 


DU  PAYS  DE  WAES. 


SAJNT.  NICOLAS 


TYPOGRAPHIE  b F.  J.  EDO  Al. 


iRHEYÈl 


Leden  van  den  Oudheidkundigen  Kring  van  het  Land  van  Waas 


VOOR  HET  JAAR  1906  — 1907. 


BESTURENDE  COMMISSIE. 

MM.  G.  Willemsen,  griffier  der  Handelsrechtbank  tc  Sint-Nikolaas, 
Voorzitter. 

H.  V an  llool',  nijveraar  te  Lokeren,  Ondervoorzitter. 

C.  De  Bock-Bauwens , notaris  te  Sinay,  Ondervoorzitter. 

Jos.  Beynaert,  professor  van  wijsbegeerte  in  liet  Klein  Seminarie 
te  Sint-Nikolaas,  Sekretaris. 

K.  Heyndrickx,  doctor  in  de  rechten  en  gemeentesecretaris  tc 
Sint-Nikolaas , Penningmeester. 

A.  De  Cock , grondeigenaar  te  Sint-Nikolaas,  Bewaarder  der 
archieven  en  Bi hliot hekaris. 

J.  De  Ryck,  geneesheer  te  Sint-Nikolaas,  Lid  der  Commissie. 

F.  Annaert,  rustend  pastoor  te  Stekene,  Lid  de  Commissie. 

Th.  De  Decker,  vrederechter  te  Temsche,  Lid  der  Commissie. 

V.  Van  Haelst,  vrederechter  tc  Beveren,  Lid  der  Commissie. 

Jh.  Van  Naemen,  zoon,  eigenaar  te  Sint-Nikolaas,  Lid  der 
Commissie. 


EERELEDEN. 

Louis  de  Pauw,  algemeene  bewaarder  der  verzamelingen  der 
Vrije  Hoogeschool  van  Brussel. 

Z.  E.  H.  Kanunnik  G.  van  Caster,  oudheidkundige  te  Mechelen. 
Th.  Morel  de  Westgaver,  grondeigenaar  te  Oostacker. 

Z.  E.  H.  Kanunnik  G.  van  den  Gheyn,  Bestuurder  van  S'  Lievens 
gesticht  te  Gent. 


6 


LEDEN. 


MM.  Z.  I).  H.  M«r  A.  Stillemans,  Bisschop  van  Gent. 

Z.  L>.  H.  M«r  de  Prins  K.  van  Arenberg,  te  Brussel. 

Em.  Meert , vrederechter  te  Sint-Nikolaas. 

Mevrouw  Gr.  De  Puysselaer-Laenen , boekdrukker  te  Sint-Nikolaas. 
MM.  J.  Geerts,  ingenieur  principaal  te  Gent. 

J.  Verwilghen-Hijde,  commissaris  der  arrondissementen  Sint- 
Nikolaas  en  Dendermonde  te  Sint-Nikolaas. 

Al.  Van  Bogaert,  pastoor  te  Wichelen. 

Al.  Antheunis,  bestuurder  van  het  spinhuis  te  Sint-Nikolaas. 

Ed.  Prisse  de  Limburg-Stirum,  ingenieur  te  Schaarbeek,  Brussel, 
146,  rue  Gallait. 

Edgar  Vercruysse,  nijveraar  te  Antwerpen. 

Mejufvrouw  Elisa  Percy,  grondeigenares  te  Sint-Nikolaas. 

MM.  St.  Verwilghen,  advokaal  te  Sint-Nikolaas. 

A.  Bloinme,  voorzitter  der  Rechtbank  van  eersten  aanleg  te 
Dendermonde. 

Graal'  Thierry  de  Limburg-Stirum  de  Thicnnes,  grondeigenaar 
te  Brussel , Senator. 

.Ih.  Van  Naemen-Maertens,  burgemeester  en  volksvertegenwoordiger 
te  Sint-Nikolaas. 

Burggraaf  S.  Vilain  Xllll,  burgemeester  en  grondeigenaar  te  Basel. 
Burggraaf  Jul.  Le  Bouc(|  de  Beaudignics,  grondeigenaar  te  Cruybeke. 
J.  Nobels-Janssens,  nijveraar  te  Sint-Nikolaas. 

Em.  Geerts,  notaris  en  schepen  te  Sint-Nikolaas. 

Th.  Libbreeht-Van  Naemen,  advokaal  te  Gent. 

A.  Vandenbroeck-Vogelvanger,  grondeigenaar  te  Sint-Nikolaas. 

Leo  Braeckman,  grondeigenaar  te  Temsche. 

II.  Kacmdonek,  notaris  en  burgemeester  te  Sint-Gillis  (Waas). 
Jules  van  Pottelsberghe  de  la  Potterie,  grondeigenaar  te  Brugge. 
Graal'  KL  de  Brouchoven  de  Bergeyck , senator  te  Beveren. 

G.-A.  Van  Necke,  pastoor-deken  te  Sint-Nikolaas. 

P.  De  Meerleer,  pastoor  van  O.  L.  V.  kerk  te  Sint-Nikolaas. 
Anatole  Reynaert,  geneesheer  en  schepen  te  Sint-Nikolaas. 

Baron  E.  Prisse,  grondeigenaar  te  Luik. 

Em.  Bellemans,  notaris,  provinciaal  en  gemeenteraadslid  Ie  Sint- 
Nikolaas. 

L.  Smet- Verdunnen , grondeigenaar  te  Sint-Nikolaas. 
Heyndrickx-De  Valcke,  gemeenteraadslid  te  Sint-Nikolaas. 


MM.  II.  Seghers,  geneesheer  en  schepen  te  Sinay. 

Fl.  Verdurmen-Bocklandt , voorzitter  van  den  Werkrechtersraad 
en  grondeigenaar  te  Sint-Nikolaas. 

J.  Lammens,  senator  te  Gent. 

Jli.  Stoop-Poodts , grondeigenaar  te  Sint-Nikolaas. 

Aimé  Boëyé,  advokaat  en  gemeenteraadslid  te  Sint-Nikolaas. 

A.  Andries,  nijveraar  te  Temsclie. 

Bidder  Em.  de  Neve  de  Boden,  burgemeester  en  grondeignaar 
te  Waasmunster. 

Ant.  Janssens,  grondeigenaar  te  Sint-Nikolaas. 

Edm.  Dhancns,  advokaat  en  majoor-bevelliebber  der  Burgerwacht 
te  Sint-Nikolaas. 

Jh.  Wauters,  provinciaal  raadslid  en  burgemeester  te  Temsclie. 
Ad.  Deckers,  geneesheer  en  burgemeester  te  Melsele. 

Aug.  Baemdonck,  volksvertegenwoordiger  te  Lokeren. 

G.  van  Winckel,  notaris  en  provinciaal  raadslid  te  Stekenc. 

A.  Boelens,  burgemeester  en  geneesheer  te  Bupelmonde. 

Leo  De  Byck,  geneesheer  te  Temsclie. 

Alt.  De  Schryver,  bestierder  der  zusters  van  het  hospitaal  te 
Sint-Nikolaas. 

Bidder  Am.  de  Ghcllinck  d’Elseghem,  burgemeester  en  grond- 
eigenaar te  Elseghem. 

A.  Verwilghen-Vandenbroeck , advokaat,  lid  van  de  bestendige 
afvaardiging  van  den  provincialen  raad  van  Oost-Ylaandcren  te 
Sint-Nikolaas.  * 

J.  Van  Wtberghe,  grondeigenaar  te  Sint-Nikolaas. 

M.  De  Smedt,  geneesheer  en  schepen  te  Sint-Nikolaas. 

Luciaan  Beychler,  nijveraar  te  Sint-Nikolaas. 

Mejufvrouw  Lucia  Van  Naernen,  grondeigenares  te  Sint-Nikolaas. 

MM.  Jh.  Baemdonck,  grondeigenaar  te  Lokeren. 

Prosper  Thuysbaert,  notaris  en  burgemeester  te  Lokeren. 

E.  Mertens-Erix , burgemeester  en  senator  te  Cruybeke. 

Ern.  Van  Haelst,  notaris  en  burgemeester  te  Zwijndrecht. 

Graal'  de  Bergeyck-Moretus , grondeigenaar  te  Antwerpen. 
Burggraaf  Georges  Vilain  XI III,  grondeigenaar  te  Basel. 

Victor  Vandenbroeck , nijveraar  te  Sint-Nikolaas. 

Em.  De  Cleene-Stoop , burgemeester  te  Nieukerken. 

Fl.  Meskens,  letterkundige  te  Sint-Nikolaas. 

J.  Van  Mieghem,  ecre-griflier  te  Sint-Nikolaas. 

Gaston  Lescornez , fabrikant  te  Sint-Nikolaas. 


8 


MM.  Florent  Cooreman,  advokaat  te  Sint-Nikolaas. 

Georges  Martcns,  griflier  van  liet  Vredegerecht  te  Lokeren. 
August  Sloor,  kunstschilder  te  Temsche. 

Henri  Henderickx,  nijveraar  te  Sint-Nikolaas. 

Karel  Mabille,  grondeigenaar  te  Sint-Nikolaas. 

Henri  Puylaert , notarisklerk  te  Sint-Nikolaas. 

Allons  Poppe,  schepen  en  grondeigenaar  te  Sint-Nikolaas. 

Lucien  Keynaerts,  nijveraar  te  Temsche. 

Leo  Quintyn,  onderpastoor  van  O.  L.  V.  le  Sint-Nikolaas. 

Van  de  Walle , pastoor  te  Cleyt. 

Mevrouw  Van  Damme-De  Wilde,  grondeigenares  te  Belcele. 

MM.  Joseph  Horenbandt,  bestuurder  der  Teeken-Akademie  te  Sint- 
Nikolaas. 

Henri  Dhanens-Nobels,  handelaar  te  Sint-Nikolaas. 

Edmond  Van  den  Berghe,  onderpastoor  der  Primaire  kerk  te 
Sint-Nikolaas. 

Ach.  Behaegel-Üenys , nijveraar  te  Sint-Nikolaas. 

FL  Van  der  Poorten,  onderpastoor  der  Primaire  kerk  te  Sint- 
Nikolaas. 

Denis  De  Mulder,  onderpastoor  der  Primaire  kerk  le  Sint-Nikolaas. 
Camille  de  Lobelle,  pastoor  van  Sint-Anna  te  Zwijndrecht. 
Joseph  Van  Goey,  kandidaat-notaris  te  Melsele. 

Raymond  De  Groote,  superior  van  het  Klein  Seminarie  te  Sint- 
Nikolaas. 

André  Janssens,  bouwkundige  te  Sint-Nikolaas. 

Joseph  De  Moor-Verest,  brouwer  te  Sint-Nikolaas. 

Jos.  Gasteel,  nijveraar  en  gemeenteraadslid  te  Sint-Nikolaas. 
Albert  Maillet,  advokaat  te  Sint-Nikolaas. 

Xaveer  Janssens,  advokaat  te  Sint-Nikolaas. 

Pierre  Janssens,  nijveraar  te  Sint-Nikolaas. 

Paul  De  Decker,  geneesheer  en  gemeenteraadslid  te  Sint-Nikolaas. 
Emiel  Van  Haver,  boekdrukker  te  Sint-Nikolaas. 
de  Browne  de  Tiège,  grondeigenaar  te  Beveren-Waas. 

Van  Geeteruyen-Van  Brussel , geneesheer  te  Lokeren. 

Joseph  Noens,  bijzondere  te  Sint-Nikolaas. 

H.  Van  der  Spurt,  nijveraar  te  Sint-Nikolaas. 

Em.  Dilis,  koopman  te  Antwerpen. 

Arthur  Wauters,  secretaris  van  het  gemeentemuseum  le  Lokeren. 
Jan  Buytaert , vrederechter  te  Sint-Gillis-Waas. 

Jos.  Veile,  boekhouder  le  Antwerpen. 


— 9 — 

MM.  Edmond  Van  dor  Schueren,  gemeentesecretaris  te  Haasdonck. 
Victor  Lapage,  bestuurder  der  Steenbakkerijen  van  Thielrode,  te 
Temsche. 

Léon  Meert,  nijveraar  te  Sint-Nikolaas. 

Cli.  Strybol-Vercruyssen , boekdrukker  te  Sint-Nikolaas. 

Michel  Ansiaux,  ontvanger  der  Registratie  Ie  Sint-Nikolaas. 

Rayin.  Speleers,  geneesheer  te  Gent. 

E.  11.  de  Stiller,  bestuurder  der  scholen  te  Temsche. 

Jos.  Criez,  hulpgrillier  der  Handelsrechlbank  te  Sint-Nikolaas. 
Raymond  De  Groodt,  koopman  te  Cruybeke,  Bakkersveer. 

Henri  De  Windt,  bijzondere  Ie  Sint-Nikolaas. 

Joseph  Belpairc-I)e  Decker,  koopman  te  Sint-Nikolaas. 

Fernand  Van  Goethem,  bouwkundige  te  Antwerpen. 

Maurice  Van  Oamme,  nijveraar  en  schepen  Ie  Lokeren. 

Hubert  De  Pesseroey,  advokaat  te  Lokeren. 

Félix  Willemsen,  bijzondere  te  Sint-Nikolaas. 

Em.  Van  Raemdonck,  landbouwingenieur  te  Temsche. 

Leon  Diedcrickx,  apolheker  te  Sint-Nikolaas. 

Fr.  Thienpont-Van  Schooten , grondeigenaar  te  Sint-Nikolaas. 
Aug.  Seghers-Lados,  brouwer  te  Sint-Nikolaas. 

Joseph  De  Baer,  brouwer  te  Sint-Nikolaas. 

Clement  Goossens,  burgemeester  te  Vracene. 

Henri  De  Schepper,  grondeigenaar  te  Sint-Nikolaas 
Joseph  Goossens,  notaris  te  Calloo. 

Robert  Schoorman,  adjunct  rijksarchivaris  te  Gent. 

Paul  Verdunnen,  koopman  te  Sint-Nikolaas. 

Jan  De  Winter,  burgemeester  te  Oppuers. 

Em.  Heirman,  zoon,  hulpgretlier  bij  liet  vredegerecht  te  Sint- 
Nikolaas. 

J.  Vydt,  brouwer  te  Stekene. 

Edg.  De  Waele,  bijzondere  te  Sinay. 

Pierre  De  Maesschalck,  grellier  van  het  vredegerecht  Ie  Sint- 
Nikolaas. 

Félix  Jansscns,  advocaat  te  Gent. 

Louis  Herbert,  nijveraar  te  Lokeren. 

Aug.  Van  Raemdonck , advocaat  Ie  Temsche. 

Het  Plaatselijk  Bestuur  der  stad  Lokeren. 

Het  Plaatselijk  Bestuur  der  gemeente  Rupelmonde. 

Het  Plaatselijk  Bestuur  der  gemeente  Thielrode. 

Het  Plaatselijk  Bestuur  der  gemeente  Nieukerken. 


2. 


10 


liet  Plaatselijk  Besluiir  der  gemeenle 
liet  Plaatselijk  Bestuur  der  gemeente 
liet  Plaatselijk  Bestuur  der  gemeente 
liet  Plaatsclijk  Bestuur  der  gemeente 
Het  Plaatsclijk  Bestuur  der  gemeente 
Het  Plaatselijk  Bestuur  der  gemeente 
Het  Plaatselijk  Bestuur  der  gemeente 
Het  Plaatselijk  Bestuur  der  gemeente 
Het  Plaatselijk  Bestuur  der  gemeente 


Doel. 

Be veren. 

Belcele. 

Temsche. 

Yerrebroeck. 

Haasdonek. 

Cruybeke. 

Vraeene. 

Elversele. 


V E R S L A G. 

» 

1903—1906. 

R A P P 0 R T. 


VERSLAG 


OVER  DEN  TOESTAND  EN  DE  WERKZAAMHEDEN'  VAN  DEN  OUDHEIDKUNDIGEN  KRING 
VAN  HET  LAND  VAN  WAAS,  GEDURENDE  HET  JAAR  1905 — 1006. 


Mijnheeren  , 

Alles  wat  voor  de  geschiedenis  van  liet  Land  \un  Waas  van  eenig 
belang  kan  zijn,  met  de  grootste  zorg  bewaren,  aanmerken,  of  onder- 
zoeken, is  de  hoofdzakelijke  plicht  van  onzen  Kring  en  de  grond 
zelve  van  zijn  beslaan.  Lelijk  altijil  in  het  verleden,  zoo  waren  wij, 
ook  dit  jaar,  aan  dien  plicht  getrouw.  Het  belang  dal  wij  getoond 
hebben  voor  de  delvingen  door  twee  onzer  leden  te  Thielrode  gedaan 
en  voor  andere  ontgravingen  bewijst  het  genoeg. 

Gedurende  het  verloopen  jaar  hebben  de  Heeren  Willemsen  en  Th. 
De  Decker  hunne  naspeuringen  in  de  nabijheid  \an  den  romeinschen 
put  van  Thielrode  voortgezet.  Nagenoeg  acht  honderd  meters  ten 
noorden  van  dien  put  hebben  zij  de  overblijfsels  gevonden  eener 
romeinsche  woning.  Die  overblijfsels  bestonden  in  een  deel  vloer 
gemaakt  met  plaveisteenen  van  gebakken  aarde  en  in  eenen  haard 
waarin  nog  asschen  lagen.  Hij  den  haard  vond  men  twee  stukken  van 
gebakken  kruiken,  die  behooren  aan  de  soort  « Samos  » genoemd. 
De  beide  stukken  dragen  een  merkteeken.  Die  stukken,  waarvan  een 
zeer  schoon  versierd  is,  belmoren  toe  aan  de  beroemde  soort  van 
gebakken  kruiken  van  den  Arverne,  welke  men  begon  uil  te  voeren 
naar  de  streken  van  het  Noorden , een  weinig  na  den  Keizer  Trajanus. 

Die  ontdekkingen  laten  toe  den  ouderdom  van  den  romeinschen 
put  van  Thielrode  ten  naaste  bij  vast  te  stellen. 

Binst  de  werken  noodig  lot  het  bouwen  van  de  boogbrug  voor  de 
tramlij  van  Hamme-Temsehe , vond  men  te  Temschc,  op  de  plaats 
« Ylietje  « genaamd , een  klein  bronzen  muntstuk  van  Keizer  Galenus. 


R A P PORT 


SIR  LA  SITUATION  ET  LES  TRAVAUX  DU  CERCLE  ARCHÉOLOGIQUE  DU  PAYS  DE  WAES, 
PENDANT  L’ANNÉE  1903 — 1906. 


Messieurs  , 

Conserver  soigneusement,  annoter  ou  examiner  tout  ce  qui  présente 
quelque  intérêt  pour  l’histoire  du  Pays  de  Waes,  est  le  devoir  prin- 
cipal de  notre  Cercle,  même  la  raison  fondamentale  de  son  existence. 
Comme  par  le  passé  nous  avons  été  cette  année  également  fidèles  à 
ce  devoir.  L’intérêt  que  nous  avons  témoigné  pour  les  fouilles  faites 
à Thielrode  par  deux  de  nos  membre^,  ainsi  que  pour  d’autres 
découvertes,  le  prouve  suffisamment. 

Au  cours  de  cette  année  MM.  Willemsen  et  Th.  De  Decker  ont 
continué  leurs  recherches  dans  les  environs  du  puits  romain  de 
Thielrode.  A environ  huit  cents  mètres  de  celui-ci  ils  ont  découvert 
les  restes  d’une  habitation  romaine.  De  cette  habitation  il  ne  restait 
plus  qu’une  partie  de  dallage  en  carreaux  de  terre  cuite  et  un  foyer 
contenant  encore  des  cendres.  Près  du  foyer  il  a été  trouvé  deux 
fragments  de  poterie,  dite  de  « Samos  »,  portant  tous  deux  un  sigle. 
Ces  deux  fragments  d'écuelle,  dont  l’un  est  fort  orné,  proviennent 
des  poteries  renommées  de  l’Averne,  dont  l’exportation  vers  les  pays 
du  Nord  commença  peu  après  Trajan. 

Ces  découvertes  permettent  de  donner  un  âge  approximatif  au  puits 
romain  de  Thielrode. 

Pendant  les  travaux  de  remblai  nécessités  par  la  construction  du 
viaduc  du  chemin  de  fer  vicinal  Hamme-Tamise , on  a trouvé  à Tamise 
au  lieu  dit  « Met  Ylietje  »,  une  petite  monnaie  de  bronze  de  Gallien. 


14 


Eindelijk  de  verschrikkelijke  overstroomingen  van  12*°  Maart,  1906, 
hebben  door  het  doorbreken  van  den  dijk,  in  den  polder  van  den 
« Escli  »,  te  Temsche,  eene  verzameling  van  beenderen  uit  het  vierde 
voorhistorisch  tijdvak,  blootgelegd.  Men  vond  er  beenderen  van  Rhi- 
nocéros, Tychorrhinus,  Mammouth,  E(jnus  Cahallus,  enz. 

Wij  moeten  hier  ook  vermelden , in  betrek  met  de  voornoemde 
overstroomingen,  dat  het  onthlooten  der  grondlagen  door  het  geweld 
van  het  water,  aan  Mijnheer  Mourlon,  bestuurder  van  den  aardkun- 
digen dienst  van  Belgién , toegelaten  heeft  sommige  opmerkingen  te 
doen,  welke  eene  nieuw  licht  werpen  op  de  samenstelling  der  grond- 
lagen in  die  streek  en  sommige  veranderingen  noodzakelijk  maken  op 
aardkundige  kaart  der  omstreken  van  Temsche.  Mijnheer  Mourlon 
heeft  daarover  eene  mededeeling  gedaan  in  de  afdeeling  der  weten- 
schappen in  de  Koninklijke  Academie  van  België. 

Eer  wij  nu  verder  gaan  in  ons  verslag  moeten  wij  de  belooning 
vermelden  door  onzen  Kring  verkregen  in  de  Wereldtentoonstelling 
van  Luik.  Wij  bekwamen  er  twee  diplomas  van  eersten  prijs  in  ge- 
meenschap, het  eerste  voor  de  Aardrijkskundige,  het  tweede  voor  de 
Oudheid-  en  Menschnatuurkundige  wetenschappen. 

§ 2.  UITGEGEVEN  DRUKWERKEN. 

Het  XXIVe  deel  onzer  Annalen  is  dit  jaar  verschenen.  Het  bevat 
de  volgende  studiëen,  of  mededeelingen  : 1°  « De  gebeurtenissen  van 
1830  en  1831,  tot  Sint-Nicolaas  »,  voordracht  van  Mijnheer  Willemsen, 
Voorzitter,  op  de  algemeene  openbare  vergadering  van  26en  Juni, 
1903;  2°  het  Verslag  over  den  toestand  en  de  werkzaamheden  van 
den  Oudheidkundigen  Kring  van  het  Land  van  Waas,  gedurende  liet 
jaar  1904 — 1903;  3°  eene  studie  van  Mijnheer  M.  Van  Damme  over 
« Lokeren’s  schutterij  in  1830;  4°  het  vervolg  van  Register  A,  N°  125, 
uit  de  Waassche  handvesten  van  het  Staatsarchief  te  Gent;  5°  Aan- 
teekeningen  over  het  bereiden  der  groote  zoogdieren  uit  de  voorhis- 
torische tijden,  door  Mr  L.  De  Pauw;  6°  nog  het  vervolg  van  Register 
A,  N°  125;  en  7°  de  verslagen  over  onze  algemeene  vergaderingen. 

Het  uitgeven  van  Register  A,  N°  125,  Register  zoo  belangrijk  voor 
de  geschiedenis  van  het  Land  van  Waas,  zal  in  het  volgende  deel 
onzer  Annalen  voltrokken  worden.  Wij  zullen  daarna  eenen  algemeenen 
bladwijzer  van  dien  register  laten  drukken. 

De  inbond  onzer  Annalen,  de  talrijke  weluitgevoerde  platen  waar- 
mede] zij  versierd  zijn,  toonen  genoeg  dat  wij  alles  in  het  werk 
stellen  omgaan  onze  uitgaven  de  wetenschappelijke  waarde  te  behouden 
welke  zij  tot  hier  toe  bezaten. 


Enfin  les  désastreuses  inondations  du  12  Mars,  11)00,  ont  mis  à 
découvert,  à la  suite  de  la  rupture  de  la  digue  dans  la  wateringuc 
« l'Escli  »,  à Tamise,  un  ossuaire  quaternaire,  dont  il  a été  retiré 
des  ossements  de  Rhinocéros,  Tychorrhinus,  de  Mammouth,  d'Equus 
Caballus,  etc. 

La  dénudation  des  terres  causée  à certains  endroits  par  l’afllux 
des  eaux  a permis  il  Mr  Michel  Mourlon , Directeur  du  service  géolo- 
gique de  Belgique,  de  faire  des  constations  qui  jettent  un  jour 
nouveau  sur  la  composition  stratigraphique  de  cette  contrée  et  ren- 
dront nécessaires  certaines  modifications  à la  carte  géologique  des 
environs  de  Tamise.  Mr  Mourlon  a fait  é ce  sujet  une  communication 
ii  la  classe  des  sciences  de  l’Académie  Royale  de  Belgique. 

Avant  de  poursuivre  nous  devons  mentionner  les  récompenses  ob- 
tenues par  notre  Cercle  à l'Exposition  Universelle  de  Liège.  Nous 
avons  reçu  deux  diplômes  de  Grand-Prix,  en  collectivité,  l’un  pour 
les  sciences  géographiques,  l’autre  pour  les  sciences  Anthropologiques 
et  Archéologiques. 


§ 2.  PUBLICATIONS. 

Nous  avons  publié  cette  année  la  XXIVe  partie  de  nos  Annales. 
Elle  renferme  les  études,  ou  communications  suivantes  : 1°  « Les 
événements  de  1830  et  1851,  à St.  Nicolas  »,  allocution  de  Monsieur 
Willemsen,  Président,  à l’assemblée  générale  publique  du  26  Juin, 
1903;  2°  le  Rapport  sur  la  situation  et  les  travaux  du  Cercle 
Archéologique  du  Pays  de  Waes,  pendant  l’année  1004 — 1003;  3°  une 
étude  de  Monsieur  M.  Van  Danune  sur  « la  garde  civique  de 
Lokeren,  en  1830  »;  4°  la  suite  du  Registre  A,  N°  123,  des 
Archives  Wasicnnes  conservées  aux  Archives  de  l’Etat  il  Garni;  3° 
notes  sur  la  préparation  et  le  montage  des  animaux  antidéluviens, 
par  Monsieur  L.  De  Pauw;  6°  la  suite  du  Registre  A,  Nn  123;  et  7° 
les  rapports  de  nos  assemblées  générales. 

La  publication  du  Registre  A,  N°  123,  registre  qui  est  si  impor- 
tant pour  l’histoire  du  Pays  de  Waes,  sera  achevée  dans  la  partie 
suivante  de  nos  Annales.  Nous  ferons  alors  imprimer  une  table  de 
matières  générale  de  ce  registre. 

Les  études  publiées  dans  nos  Annales,  les  nombreuses  et  belles 
gravures  dont  elles  sont  ornées,  montrent  clairement  que  nous 
mettons  tout  en  œuvre  pour  conserver  à nos  publications  la  valeur 
scientifique  qu’elles  ont  toujours  possédée  jusqu’ici. 


16 


§ 3.  VERWISSELINGEN. 

Verleden  jaar  ook  hebben  wij  onze  Annalen  verwisseld  mei  de  tal- 
rijke maatschappijen  in  onze  vroegere  verslagen  reeds  vermeld. 

§ 4.  BESTUURLIJKE  ZAKEN. 

Uit  jaar  zijn  de  Heeren  Willemsen,  Voorzitter,  Revnaert,  Sekretaris, 
De  Decker,  Lid,  aan  de  herkiezing  onderworpen. 

Toekomende  jaar  is  het  de  beurt  der  Heeren  Van  lloolf,  Onder- 
voorzitter, De  Cock,  Bibliolhekaris , De  Ryck,  Lid. 

§ o.  GELDMIDDELEN. 

Wij  verkregen  dit  jaar  de  gewoone  toelagen  van  Staat,  Provincie 
en  Stad.  De  Stad  verleend  ons  200  Ir.,  de  Provincie  300  fr.  en  de 
Staat  500  fr.  Het  is  onze  plicht  al  die  overheden  te  bedanken  voor 
hunnen  bijstand.  Wij  verzekeren  hun  daarenboven  dat  wij  ons  geene 
moeite  zullen  sparen  om  er  waardig  van  te  blijven. 

Ziet  hier  nu  onze  geldelijke  toestand  : 


Ontvangsten. 


Overschot  van  1904 — 1905 

fr. 

485,52 

Jaargeld  van  149  leden 

» 

1490,00 

Toelaag  van  den  Staat 

') 

500,00 

Toelaag  der  Provincie 

» 

300,00 

Toelaag  der  Stad 

» 

200,00 

fr. 

2975,52 

Uitgaven. 

Jaarwedde  van  weduwe  Van 

Damme 

fr. 

80,00 

Aankoopcn 

)> 

11,00 

Delvingen  te  Thielrode 

» 

11,40 

Onderhoud  van  het  Museum 

» 

109,52 

Tentoonstelling  van  Luik 

» 

179,30 

Bestuurkosten 

» 

123,90 

Drukkosten  der  Annalen 

» 

2222,16 

fr.  2737,28 


§ 3 ECHANGES. 


Cette  année  également  nous  avons  échangé  nos  Annales  avec  les 
nombreuses  sociétés,  mentionnées  dans  nos  rapports  antérieurs. 

§ 4.  AFFAIRES  ADMINISTRATIVES. 

Messieurs  Willemsen,  Président,  Reynaert,  Secrétaire,  De  Decker, 
Membre  sont  soumis  cette  année  à la  réélection. 

L’année  prochaine  Messieurs  Van  HoofT,  Vice-Président,  De  Cock, 
Bibliothécaire,  De  Ryck,  Membre,  doivent  être  réélus. 

§ o.  RESSOURCES  FINANCIÈRES. 

L’État,  la  Province,  la  Ville,  nous  ont  accordé  cette  année  leurs 
subsides  ordinaires.  La  Ville  nous  donne  200  fr.,  la  Province  300  IV. 
et  l’État  300  fr.  C’est  pour  nous  un  devoir  de  remercier  ces  diverses 
autorités,  comme  aussi  de  leur  assurer  (pie  nous  ne  nous  épargnerons 
aucune  peine  pour  rester  dignes  de  leur  aide. 

Voici  donc  notre  situation  financière  : 


Recettes. 


Boni  de  1004 — 1903 

fr. 

483,32 

Rétribution  de  149  membres 

» 

1490,00 

Subside  de  l’État 

)) 

300,00 

Subside  de  la  Province 

)) 

300,00 

Subside  de  la  Ville 

)) 

200,00 

fr. 

2973,52 

Dépenses. 

Appointement  de  Mme  Van  Damme 

fr. 

80,00 

Achats 

)) 

11,00 

Fouilles  de  Thielrode 

)> 

11,40 

Entretien  du  Musée 

)) 

109,52 

Exposition  de  Liège 

)) 

179,30 

Frais  d’ Administration 

)) 

123,90 

Impression  des  Annales 

» 

2222,16 

fr.  2737,28 


18 


A lyemeene  Herhaling. 


Ontvangsten  lr.  2975, 52 
Uitgaven  fr.  2737,28 

Boni  fr.  238,24 

§ 0.  BIJZONDERSTE  GIFTEN. 

1°  Verscheidene  boeken  over  de  « Costuinen,  wetten  en  usantien  » 
in  vroegere  tijden,  van  Vlaamsclie  steden  en  gewesten.  — Gift  van 
de  familie  Thuysbaert-Heynderickx  te  Stekenc. 

2n  Klein  lekkernijdoosje  in  gesneden  hout,  uit  de  XVIII0  eeuw.  — 
Gift  van  M'  Albert  Fels  Ie  Sint-Nikolaas. 

5°  Algemeene  kaart  van  Europa  door  Mattheus  Albrccht  botter,  tot 
Augsburg,  bij  Tobias  Koenraad  botter.  1782.  — Gift  van  Mr  Karei 
Puylaert  te  Sint-Nikolaas. 

4°  Eene  schilderij  welke  een  gevecht  voorstelt.  — Gift  van  dcnzelfden. 

o"  Verschillende  muntstukken.  — Giften  >an  M'  Paul  Verdunnen  te 
Sint-Nikolaas  en  >1'  Herman  Pierre  te  Antwerpen. 

6°  Kleeding  van  eenen  vrijwilliger  van  1830.  — Gift  van  M'  François 
bintermans  te  Sint-Nikolaas. 

7°  Bronzen  muntstuk  van  Keizer  Galenus,  gevonden  te  Temsche, 

( Vlietjc) . — Gift  \an  M'  Beyns,  hoofdonderwijzer  te  Temsche. 

8°  Oude  gestempelde  maat.  — Gift  van  Mr  Snyers,  gemeenteont- 
vanger Ie  Stekene. 

9°  Verscheidene  oude  boeken.  — Gift  van  Mr  Floriinond  Van  Raem- 
donek  te  Sint-Nikolaas. 

10°  Klein  wierookvat  in  ’t  koper  (kinderspeeltuig),  uit  de  XVIIIe 
eeuw.  — Gift  van  Mr  Hilaire  Hilgert  te  Sint-Nikolaas. 

11"  Oude  kaart  van  het  band  van  Waas,  1703.  — Gift  van  Mr  A.-A. 
Vosterman  van  Oven,  te  Rijswijck,  bij  Den  Haag. 

12"  Muntstuk  in  ’t  koper  (Albrecht  en  Isabella)  gevonden  aan  het 
fort  Spinola  te  Meerdonck.  — Gift  van  M'  Seghers-bados  te  Sint- 
Nikolaas. 

13"  « Cartel  » en  ccrepenningen  van  de  voormalige  zangmaatschappij 
de  « Standhoudende  Vrienden  » van  Sint-Nikolaas.  — Gift  van  Mr  E. 
Thomas-Tuyls  te  Sint-Nikolaas. 

14"  Steenen  kanonkogel  gevonden  in  de  oude  grachten  van  hel  oude 
kasteel  van  Temsche.  — Gift  van  Mr  A.  Janssens  te  Sint-Nikolaas. 


10 


Hècapiluhition. 


Recettes  IV.  2975,32 
Dépenses  IV.  2737,28 

Boni  IV.  238,24 


§ 6.  PRINCIPAUX  DONS. 


1°  Divers  livres  traitant  des  coutumes,  des  lois,  etc.  des  villes  et 
des  contrées  de  la  Flandre,  aux  siècles  passés.  — Don  de  la  famille 
Thuysbaert-Hevnderiekx  à Stekene. 

2°  Petite  bonbonnière  en  bois  travaillé,  XVIII"  siècle.  — Don  de 
M'  Albert  Fels,  à Saint-Nicolas. 

3?  Carte  générale  de  l’Europe,  par  Matthieu  Albert  Coller,  à Augs- 
bourg,  chez  Tobie  Conrad  botter.  1782.  — Don  de  Mr  Charles 
Puylaert,  à Saint-Nicolas. 

4°  Tableau  représentant  une  bataille.  — Don  du  même. 

5°  Pièces  de  monnaie  diverses.  — Dons  de  Mr  Paul  Verdunnen  à 
Saint-Nicolas  et  de  M'  Herman  Pierre , à Anvers. 

0°  Costume  de  volontaire  de  1830.  — Don  de  M1'  François  Linter- 
mans,  à Saint-Nicolas. 

7°  Petite  monnaie  de  bronze  de  Gallicn  trouvée  à Tamise,  (Vlielje). 
— Don  de  Mr  Reyns,  instituteur  en  chef  à Tamise. 

8°  Ancienne  mesure  poinçonnée.  — Don  de  Mr  Snyers,  receveur 
communal , à Stekene. 

9°  Divers  livres  anciens.  — Don  de  Mr  Florimond  Van  Raemdonck, 
il  Saint-Nicolas. 

10°  Petit  encensoir  en  cuivre  (jouet  d’enfant),  XVIIIe  siècle.  — Don 
de  Mr  Hilaire  Hilgert,  à Saint-Nicolas. 

11°  Carte  du  Pays  de  Waes.  1706.  — Don  de  M1'  A. -A.  Vosterman 
van  Oyen , à Ryswyck,  près  la  Haye. 

12°  Pièce  de  monnaie  en  cuivre  (Albert  et  Isabelle),  trouvée  au  fort 
Spinola  à Meerdonck.  — Don  de  Mr  Seghers-Lados , à Saint-Nicolas. 

13°  Cartel  et  médailles  provenant  de  la  ci-devant  société  chorale 
« De  Standhoudende  Vrienden  » de  Saint-Nicolas.  — Don  de  Mr  E. 
Thomas-Tuyls,  à Saint-Nicolas. 

14°  Boulet  en  pierre  trouvé  dans  les  anciens  fossés  de  l’ancien 
château  de  Tamise.  — Don  de  M'  A.  Janssens,  à Saint-Nicolas. 


20 


1o°  Keukenroostcr  van  de  XVIIIe  eeuw  (1779).  — Gift  van  Mr  Jos. 
IS'oens  te  Sint-Nikolaas. 

16"  Deel  van  eenen  ouden  boek  (in-folio),  in  gothisclie  letters 
gedrukt.  — Gift  van  Mr  Florimond  Van  Raemdonck  te  Sint-Nikolaas. 

DE  SEKRET.VRIS,  DE  VOORZITTER, 

JOS.  REYNAERT.  G.  WILLEMSEN. 


21 


15°  Gril  de  cuisine  du  XVIIIe  siècle.  — Don  de  M'  Jos.  Noens, 
Saint-Nicolas. 

16°  Fragment  de  livre  ancien,  in  folio,  imprimé  en  caractères 
gothiques.  — Don  de  Mr  Florimond  Van  Raeindonck , à Saint-Nicolas. 

LE  SECRÉTAIRE  , LE  PRÉSIDENT  , 

JOS.  REYNAERT.  G.  WILLEMSEN. 


LA  CUISINE  et  ses  USTENSILES 

AUTREFOIS  ET  AUJOURD’HUI. 


Confèrence  donnée  à la  séance  publique,  du  Cercle  Archéologique 
du  Pays  de  ITaro,  le  25  Juin  l!)0(>. 


Mesdames,  Messieurs, 

Les  peuples  primitifs  ne  connaissant  pas  l’usage  du  feu  ont  dû 
manger  crus  les  aliments  qu'ils  destinaient  à leur  nourriture.  A la 
suite  d’évolutions  constantes  et  après  un  nombre  de  siècles  respectables, 
l’art  de  préparer  les  aliments  s’est  introduit,  tout  en  étant  subor- 
donné à la  marche  ascendante  ou  descendante  de  la  civilisation.  Nos 
ancêtres  dans  les  premiers  temps  de  leur  existence  historique  ne 
connaissaient  d’autres  aliments  solides,  (pic  les  poissons  et  les  fauves 
qu’ils  savaient  attraper  avec  une  égale  adresse.  De  vieux  auteurs 
citent  les  mêmes  poissons  que  ceux  que  nous  mangeons  encore 
aujoui  d’hui  : 

Le  saumon,  l’anguille  l’esturgeon  et  comme  fauves,  principalement 
le  sanglier  et  l’ours.  Ils  soumettaient  les  membres  de  ces  animaux 
il  la  flamme  et  sans  avoir  cure  d’assaisonnement , les  déchiraient 
ensuite  à belles  dents.  Les  plus  civilisés  enfilaient  cette  viande  à une 
sorte  de  longue  aiguille  en  fer  et  la  présentaient  ainsi  à l’action  du 
feu  en  recueillant  le  jus  dans  des  vases. 

Quand  plus  tard  l’élévage  du  bétail  et  la  culture  des  céréales 
entraient  dans  le  cycle  des  travaux  professionnels  de  nos  pères  un 
grand  pas  fut  fait  dans  l’art  de  la  cuisine  et  déjà  pendant  les 
premiers  siècles  de  l’occupation  romaine,  la  Gaule  inondait  le  marché 
étranger  de  viande  et  de  lard  fumés.  Nos  jambons  jouissaient  d’une 
faveur  universelle  et  étaient  préparés  par  une  fumure  qui  avait  la 
vertu  de  les  faire  conserver  plusieurs  années  sans  s’altérer. 


24 


thiand  par  la  suite  de  la  perfection  des  premières  armes  rudimen- 
taires, nos  ancêtres  se  sont  adonnés  à la  chasse  au  gibier  à plumes 
et  û poils,  ils  ont  toujours  eu  une  prédilection  marquée  pour  ces 
chairs,  qui  étaient  abondantes  et  à la  portée  de  toutes  les  classes  de 
la  population. 

La  grive  et  le  lièvre  détenaient  le  sommet  de  l’échelle  gastrono- 
mique. Leurs  chairs  avaient  la  réputation  d’être  d’une  digestion  facile 
et  d’assurer  au  visage  de  ceux  qui  en  mangeaient  avec  ferveur  et 
onction  un  air  d’éternelle  jeunesse  et  une  suprême  gaité  de  coeur. 
La  grive  était  préparée  avec  du  lard  fondu,  du  vin  blanc,  du  sel, 
du  poivre,  de  la  muscade  et  des  fines  herbes.  On  faisait  mitonner 
le  tout. 

Le  chevreuil,  le  cerf,  le  daim,  le  hérisson  et  le  sanglier  étaient 
appréciés  également,  bien  qu’on  en  fit  cependant  moins  de  cas. 
Pour  manger  du  lièvre  rôti  on  le  faisait  d’abord  bouillir  puis  on  le 
mettait  dans  le  four  en  l’arrosant  d'huile  fraîche.  Avant  de  servir  on 
ajoutait  du  poivre  en  poudre,  des  oignons,  de  la  semence  de  persil, 
de  l'ail  et  du  vin.  Si  dans  le  royaume  de  la  gourmandise,  il  avait 
été  loisible,  après  avoir  attribué  la  royauté  à la  grive,  d’instituer 
une  vice-royauté  celle-ci  assurément  eût  été  conférée  en  partage  à la 
timide  tourterelle  et  au  majestueux  faisan,  au  rossignol,  et  à la 
bécasse. 

Le  fastueux  Lucullus,  qui  a rapporté  le  premier  cerisier  û Rome, 
se  faisait  confectionner  des  pâtés  dans  la  composition  desquels,  les 
cervelles  de  rossignols  se  mariaient  avec  des  becs  d’alouettes.  Lucullus 
dinail  alors  chez  Lucullus. 

Comme  j'ai  dit  plus  haut , le  poisson  était  très  abondant  et  on  en 
connaissait  plus  de  400  variétés,  tant  de  mer  que  d’eau  douce  qui 
tous  étaient  réputés  comestibles  et  se  mangeaient  frais,  fumés  ou  séchés. 

Le  vin , la  bière  et  le  cidre  remontent  aux  premiers  âges  du  monde 
biblique.  Noé  affectait  déjà  le  jus  de  la  treille  et  sous  les  Césars  la 
culture  de  la  vigne  gagna  nos  provinces  et  s’étendit  avec  une  telle 
rapidité,  que  la  récolte  des  céréales  s’en  trouva  maintes  fois  com- 
promise. Les  Belges  ne  buvaient  pas  toujours  le  vin  à l’état  naturel, 
ils  y mélangeaient  souvent  des  herbes  et  faisaient  aussi  avec  le  raisin 
une  sorte  de  liqueur  additionnée  de  baies  de  pistachier.  La  bière  qui 
était  fabriquée  avec  de  l’orge  et  de  l’avoine  qu’on  faisait  macérer  à 
froid  dans  une  énorme  chaudière,  était  toutefois  leur  boisson  favorite. 

Le  principal  repas  des  romains , qui  correspond  ù celui  que  nous 
appelons,  notre  diner,  comprenait  trois  services  : l’entrée,  le  fond, 


25 


la  sortie.  L’entrée  se  composait  de  : champignons,  asperges,  de 
chicorées,  d’œufs  d’aut ruch.es,  d’anchois  ou  de  crevettes.  Le  fond 
consistait  en  gibier  et  en  viande  de  boucherie  : de  l’agneau,  du 
sanglier,  du  lièvre,  du  chevreuil,  etc. 

La  sortie  était  l’équivalent  de  notre  dessert,  des  gateaux  et  des 
pâtisseries  qui  étaient  saupoudrées  de  cumin. 

Dans  la  haute  société  romaine,  on  devait  déployer  dans  les  repas 
un  certain  apparat  et  la  coutume  exigeait  que  l’on  nommât  un  roi  de 
la  table  ù qui  appartenait  le  soin  de  régler  les  menus  détails  du 
service  ainsi  que  le  nombre  de  coupes  que  l’on  devait  vider. 

Des  festins  étaient  obligatoires  pour  commémorer  l’anniversaire  d’un 
évènement  intime  quelconque;  pour  fêter  un  parent  arrivant  d’un 
endroit  éloigné,  de  province,  pour  honorer  les  Dieux  ou  les  Déesses; 
enfin  ceux  qui  servaient  de  couronnement  aux  cérémonies  funéraires. 
L’ordre  n’y  régnait  pas  toujours.  Grégoire  de  Tours  nous  rapporte 
qu’ils  avaient  le  verbe  haut  et  lorsqu'ils  étaient  excités  par  d’abon- 
dantes libations  de  vin , de  cidre  ou  de  cervoise,  ils  faisaient  un  tel 
vacarme  que  l’on  ne  pouvait  s’entendre.  Ils  avaient  aussi  si  peu  de 
souci  de  la  propreté  et  de  l’hygiène  de  leurs  corps,  qu’après  chaque 
repas  on  retrouvait  des  bribes  d'aliments  dans  leur  barbe  brousailleuse. 

La  vaisselle  consistait  en  plats,  jarres,  pots,  coupes  et  sous-coupes, 
étalés  sur  un  dressoir.  (Plusieures,  cuillers,  patères  de  formes  diffé- 
rentes, sont  en  ce  moment  exposés,  de  ma  collection  particulière). 

Quant  à la  forme,  on  sait  que  la  première  coupe  offerte  à l’homme 
quand  il  eut  un  logis,  fut  tenue  par  la  main  d’une  femme  qui  avait 
trouvé  à l’aurore  du  jour  l’eau  du  ciel  conservée  dans  le  calice  de 
la  fleur  entr’ouverte  et  que  c’est  de  là  (pie  sont  nés  tous  les  vases 
celtiques  dont  des  reproductions  se  font  encore  aujourd'hui  avec  cer- 
taines variantes. 

Comme  appareils  de  chauffage  on  utilisait  des  landiers-chenets 
auxquels  s’adoptaient  des  broches  et  une  espèce  d’appareil  d’airain , 
sorte  de  bain-marie,  que  l’on  alimentait  avec  des  braises,  et  qui 
était  indispensable  surtout  pour  conserver  aux  plats  et  aux  sauces 
une  certaine  tiédeur. 

La  truffe  que  Lucullus  aimait  par  dessus  tout  et  le  champignon 
que  Néron  assurait  être  une  chair  digne  des  Dieux  étaient  déjà  très 
en  vogue  du  temps  des  Césars,  ainsi  que  le  cumin  de  Syrie,  le  thym, 
l’absinthe,  le  safran,  les  amandes  et  la  coriandre. 

La  faveur  dont  jouissaient  la  pomme  et  la  poire  avait  incité  les 
spécialistes  à entourer  de  soins  tous  particuliers  les  arbres  qui  les 


4, 


26 


produisaient.  On  en  obtint  de  si  nombreuses  espèces  que  pour 
pouvoir  les  distinguer  les  unes  des  autres  on  fut  contraint  d’attribuer 
a chacune  d’elles,  soit  le  nom  de  celui  qui  l’avait  découverte  soit 
le  nom  de  la  contrée  d’origine.  On  eut  ainsi  la  pomme  claudienne 
(claudius)  la  malienne  (marins)  etc. 

La  lentille,  l’asperge,  la  chicorée,  la  laitue,  auxquelles  on  attri- 
buait des  propriétés  médicales  étaient  très  souvent  recommandées. 

La  chicorée  se  mangeait  avec  du  miel  et  du  vinaigre. 

L’œuf  était  la  nourriture  principale  des  peuples  pasteurs.  Pline 
rapporte  que  de  son  temps  et  cela  même  dans  les  milieux  les  moins 
accessibles  aux  préjugés,  on  se  serait  bien  gardé  d’incorporer  un 
œuf  sans  en  avoir  auparavent  broyé  la  coque  : c’était  le  seul  moyen 
de  se  préserver  des  maléfices  des  magiciens  qui  choisissaient  ce 
svmbolc  de  la  nature  de  préférence  à toute  autre  matière,  pour 
faire  leurs  incantations. 

Au  12e  siècle  le  luxe  de  la  table  atteignit,  dépassa  même  les 
limites  du  vraisemblable.  Dans  les  circonstances  (pie  les  chevaliers 
faisaient  naître  à tout  propos  on  voyait  paraître  tant  de  mets  sur 
les  tréteaux  (pie  fréquemment  il  fallait  plus  d’une  journée  pour  en 
voir  se  dérouler  l’écheveau.  St.  Bernard  s’alarma  et  fulmina  contre 
ces  extravagances. 

Au  moyen-àge  on  faisait  une  étonnante  consommation  de  Ileurs. 
On  en  parsemait  les  planchers  et  les  carrelages  des  salles;  on  en 
ornait  aussi  les  tables  et  les  tètes  des  personnes  (jui  y prenaient 
place.  Le  jour  des  grands  festins  la  table  était  recouverte  de  trois 
doubliers  cl  dressée  dans  une  pièce  qui  pour  la  circonstance  était 
tendue  de  tapisseries  de  haute  lice. 

Voici  comment  se  régla  l’ordonnance  d’un  petit  gala. 

Potage  de  poulets  à la  purée  de  pois 
Paté  de  volaille 

Tronçons  de  carpes  sauce  verte 
Bœuf  salé  la  moutarde 
Gâteaux 
Semineaux 
Fromage  doux 
Confitures 
Compotes 
Fruits  confits. 

C’était  un  honneur  (pie  de  servir  à table  une  personne  de  condition 
plus  élevée  (pie  la  sienne.  Un  comte  servait  un  prince.  Un  prince, 
un  roi,  un  roi  un  empereur. 


“27 


Aux  grandes  fêtes  dans  la  haute  noblesse,  c’étaient  le  maître  d’hôtel, 
les  écuyers  et  les  damoiseaux,  sous  les  ordres  desquels  évoluaient 
une  légion  de  serviteurs  tels  que  les  écuyers  de  cuisine,  les  potagers, 
les  souliers  etc.,  qui  avaient  la  direction  et  la  responsabilité  du 
service.  Ces  ollieiers  de  la  bouche  avaient  à leur  disposition  une 
batterie  d’une  incroyable  richesse  et  d'une  grande  variété  : les  plats, 
les  tailloirs  (assiettes),  les  drageoirs,  les  cuillers  étaient  d’or,  d’ar- 
gent, de  jade,  enrichis  de  rubis  et  d’émeraudes,  très  riches  étaient 
aussi  les  pièces  d’orfèvrerie  de  réserve  qui  se  trouvaient  ostensible- 
ment exposées  sur  les  dressoirs  et  crédences. 

Voici  le  menu  d'un  banquet  donné  par  Georges  de  Trazegnies 
Seigneur  d’Irchonwelz  près  de  Tournai.  (Il  n’y  a pas  longtemps 
qu’une  demoiselle  de  Trazegnies,  descendante  de  cette  famille  est 
morte  à l’hôpital  de  Lokeren). 

Capon  au  vin  et  prunes  de  Damas 
Perdrix  la  Trimouillette 
Mouton  aux  racines 
Oiseaux  de  rivière  la  dodine 
Oranges  et  olives 
2e  Service. 

Langue  de  bœuf  sauce  chaude 
Venaison  de  sanglier  au  potage 
Faisan  rôti 
Lièvre  rôti  * 

Oranges  sucrées 
3e  Service. 

Hure  de  sanglier 

Oiseaux  de  rivière  sauce  à la  Madame 
Patés  de  conin  (lapin) 

Grande  pièce  de  bœuf  salée 
Oranges,  moutarde  et  sucreries 
4e  Service. 

Tartes,  flancs  et  crêpes 
Tartelettes  de  raisins  de  Corinthe 
Dattes,  amandes  et  graines 
de  pommes  de  Grenade 

Beaucoup  de  nos  membres  ce  rappelleront  encore,  l’intéressante 
conférence  que  nous  a donnée  en  1892  notre  regretté  président 
Mr  Arthur  Vercruysse,  qui  eut  pour  titre  : Noce  célébrée  à Waes- 
munster  en  1568  et  dont  notre  honoré  membre  Mr  Le  chevalier 


28 


Emile  de  Neve  de  Modes  avait  eu  l’obligeance  de  donner  les  com- 
munications. 

Nous  trouvons  dans  le  menu  qu’il  y est  relaté  nombre  des  plats 
cités  ci-haut  et  constatons  donc  que  dans  la  seconde  moitié  du  16nie 
siècle,  la  cuisine  n’avait  pas  encore  beaucoup  changé. 

Le  blanc-manger  qui  faisait  partie  de  tous  les  repas,  même  à 
plusieurs  répétitions,  consistait  en  chapon  bouilli  dont  le  foie  était 
broyé  avec  des  amandes  et  assaisonné  avec  du  gingembre,  de  la 
graine  de  grenades  et  des  dragées  (confitures). 

Un  opuscule  rarissime  publié  à Garni  nous  oirre  au  sujet  des  cou- 
tumes usitées  dans  les  Flandres  des  indications  précieuses  sur  l’édu- 
cation que  recevaient  au  fbm0  siècles  les  enfants  fréquentant  les 
écoles  : En  voici  quelques  unes. 

1°  Ne  remettez  pas  votre  morceau  dans  le  plat  après  y avoir 
touché. 

2°  Si  vous  désirez  bien  digérer  ne  buvez  pas  en  dehors  des  repas. 

5°  A table  d’autrui  gardez  vous  bien  de  mener  chiens  et  chats. 

4°  Si  votre  nez  coule,  mouchez-le,  mais  pas  avec  lotre  bonnet,  ni 
avec  le  pan  de  votre  habit. 

5°  Gardez-vous  envers  votre  amphitryon  du  poison  de  médisance, 
car  St.  Augustin,  le  sage  docteur,  le  défend. 

Deux  plats  par  exemple,  qui,  romains  d’origine,  ne  sont  pas  moins 
devenus  belges  d’adoption  vers  le  loc  siècle  sont  les  écrevisses  et  les 
escargots.  Dinant  surtout  était  la  terre  priviligiée  des  mangeurs  d'es- 
cargots. Voici  une  recette  (formule  dinantaise)  trouvée  dans  une 
œuvre  éditée  au  16e  siècle. 

Cuisez  pendant  une  heure  dans  de  l’eau , retirez  de  la  coquille  et 
faites  égoutter,  mettez  étu\er  dans  un  vase  avec  bouillon  de  chair, 
beurre,  poivre  en  poudre  et  vin  d’Auxerre,  lorsqu’ils  seront  assez 
cuits,  réintroduisez-les  dans  leur  coquille  et  versez  dessus  au  moyen 
d’une  cuiller  le  jus  de  leur  cuisson  — laissez  refroidir  — cela  fait, 
obstruez  l’ouverture  avec  du  beurre  frais  malaxé  avec  poivre,  sel, 
ail  et  échalottes,  exposez  au  feu  lorsque  vous  voudrez  en  manger. 

A cette  époque  les  huîtres  se  mangeaint  en  civet  ou  cuites  sur  le 
gril  avec  du  poivre  et  du  beurre. 

Gomme  poisson  vulgaire,  le  hareng  recueillait  les  suffrages  du  peuple. 
Un  aimait  il  le  prendre  le  matin  avec  une  chopine  de  vin  blanc. 
Harengs  saurets  appétissants 
ce  sont  petits  morceaux  friands 
pour  déjeuner  au  matinet 
avec  vin  blanc  clair  pur  et  net. 


29 


Le  saumon,  tant  apprécié  aujourd’hui,  était  considéré  autrefois, 
comme  un  poisson  très  ordinaire  et  des  contrats  des  17°  et  18e  siècles 
passés  entre  maîtres  et  domestiques  en  Angleterre,  mentionnaient  cette 
clause,  par  laquelle  ces  derniers  ne  s’engagèrent  à entrer  au  service 
du  maître  qu’à  condition  de  ne  devoir  manger  du  saumon  au  maximum 
que  deux  fois  par  semaine. 

Les  différentes  sortes  de  pain  étaient  très  nombreuses,  et  on  en 
cite  jusque  quarante  variétés.  Le  pain  de  pape.  Le  pain  de  chevalier. 
Le  pain  d’étrennes  etc.  Ce  fut  sous  Marie  de  Médicis  seulement 
qu’on  put  marier  la  levure  de  bière  avec  la  pâte  pour  la  faire  lever. 
Auparavant , la  Faculté  avait  condamné  ce  produit  comme  étant 
pourriture  d’eau  et  d’orge  et  dès  lors  préjudiciable  à la  santé.  La 
coutume  était  de  souper  tôt.  Les  oublieux  parcouraient  les  rues  le 
soir,  frappaient  au  heurtoir  des  maisons  et  demandaient  si  on  ne 
voulait  pas  des  friandises  dont  ils  étaient  porteurs. 

Certains  d’entre  eux  se  rendaient  même  à domicile  pour  les  fabri- 
quer à la  lueur  du  légendaire  crasset  (exposé  en  ce  moment). 

Liège,  Nivelles,  Dinant,  Walcourt,  Lierre  et  avaient  leurs  pâtisse- 
ries spéciales.  Plus  tard  Lokeren  avait  ses  pains-d’épices,  et  Exaerde 
ses  conques,  qui  se  fabriquaient  spécialement  aux  époques  des  pélé- 
rinages  et  dont  nous  montrons  en  ce  moment  des  formes.  Au  XVIIIe 
siècle  le  gâteau  des  rois,  faillit  brouiller  deux  corporations.  Les 
boulangers  qu’on  appelait  aussi  tamisiers  étaient  les  plus  anciens;  ils 
avaient  l’habitude  (et  quelques  uns  l’ont  Conservée  dans  le  pays  de 
Liège)  d’envoyer  un  gâteau  à leurs  pratiques  pour  le  jour  des  rois. 
Les  pâtissiers  oublicurs,  fabricants  de  pains-d’épices  réclamèrent  au 
nom  de  leurs  droits  contre  cet  usage,  qu'ils  qualifiaient  d’empiètement. 

La  boulangerie  s’entêta. 

La  patisserie  s’obstina. 

Le  parlement  mit  la  main  à la  pâte  et  l’allaire  fut  envoyée  devant 
lui.  Sur  requête  des  pâtissiers  deux  arrêts  de  1714  et  de  1717  firent 
défense  aux  boulangers  de  fabriquer  et  de  donner  à l’avenir  aucune 
espèce  de  pâtisserie,  d’employer  du  beurre  et  des  oeufs  dans  leur 
pâte  et  meme  de  dorer  leur  pain  avec  de  l’œuf.  Aujourd’hui,  pâtis- 
siers et  boulangers  réconciliés,  vendent,  les  uns  et  les  autres,  la 
galette  des  rois. 

La  pâtisserie  était  très  en  vogue  au  18e  siècle  et  plusieurs  pâtissiers 
restés  célèbres  faisaient  en  sucreries  de  véritables  œuvres  d'art. 

Parmi  ceux  qui  étaient  attachés  à la  cour  de  Louis  XV  et  de  Louis 
XVI  on  cite  : Tiroloy,  Feuillet  Duplessy,  Constantin  Lecoq  et  Avice. 


Leurs  plus  belles  pièces  sont  reproduites  dans  l’œuvre  de  Carême, 
parmi  lesquels  nous  distinguons. 

Le  pain  bénit  royal. 

La  grande  cassolette  antique. 

La  gondole  vénitienne. 

Le  petit  navire  chinois. 

La  mappemonde  en  sucre  filé. 

La  harpe  ornée  de  sucre  filé. 

A toute  époque  l’ornementation  des  ustensiles  en  céramique  a subi 
l'influence  du  temps.  L’Italie  représentait  ses  vues  et  ses  artistes 
célèbres;  la  Hollande  ses  intérieurs;  qui  ne  connait  pas  ces  merveil- 
leuses collections  de  faïences  françaises  de  la  révolution , aussi  les 
faïences  patriotiques  Hollandaises  et  d’autres  avec  devises  et  inscrip- 
tions telles  que 

« Ziet  wat  hier  van  achteren  staat  » 
et  « Bid  Eer  gij  aan  t’Eeten  Gaal  » 

(Plusieurs  specimens  de  ma  collection  sont  en  ce  moment  exposés). 

La  préparation  des  mets  n'a  pas  été  dans  l’humanité  un  vil  métier 
et  une  fonction  sans  importance.  Elle  eut  ses  poètes,  ses  écrivains 
et  ses  martyrs.  La  cuisine  exerça  une  influence  directe  et  incontes- 
table sur  les  affaires  politiques,  sur  les  destinées  des  peuples  et  agit 
souvent  en  ce  sens  comme  trait  d'union  diplomatique. 

La  cuisine  moderne  a tout  changé,  on  ne  voit  plus  dans  les  maisons 
bourgeoises  ces  vaisselles  complètes  et  spéciales  pouvant  servir  pour 
la  préparation  de  chaque  mets  avec  expérience  et  connaissance. 

L’usage  de  faire  ses  repas  au  dehors,  depuis  les  luxueuses  installa- 
tions de  restaurants,  hôtels,  tavernes  etc.,  s’est  introduit  partout 
comme  une  mode  nouvelle.  Le  traiteur-entrepreneur  passe  par  toutes 
les  fêtes,  la  chaudière  et  la  marmite  à la  graisse  le  suivent.  Les 
ménagères  de  demain  verront  la  cuisine  se  faire  automatiquement  par 
l’électricité.  On  a déjà  les  machines  à pétrir  la  pâte,  à péler  les 
fruits,  à tailler  les  légumes,  à battre  la  mayonnaise,  la  cuiller  à 
dégraissement  et  cependant  n'oublions  jamais  que  la  clef  de  voûte  de 
l'édifice  nutritif  sain  et  bon  est  l’œuf  frais,  le  lait  pur  et  le  bon 
beurre. 


HECTOR  VAN  HOOFF. 


ANNEXE 


Liste  des  objets,  appartenant  aux  collections  particulières  de 
M,  Hector  van  HoofT,  exposés  pendant  la  conférence. 


Objets  en  fer  forgé. 


Un  chenet 
Un  landier 
Un  gril 

Un  gril  tournant 
Une  couronne  à viande 
Un  fer  à gauflres 
Un  fer  à gauffres 
Une  grande  fourche 
Un  porte  essuie-main 
Un  porte  fer  à repasser 
Une  grande  cuiller 
Une  grande  fourchette 
Une  fourche  à jambon 
Une  cuiller  à incrustations 

Un  panneau  avec  des  ratoirs,  fourches,  pelles  etc. 
Un  panneau  idem 


Bois. 

Différentes  formes  pour  pâtisseries 
Différentes  cuillers 


10e  siècle. 
16e  » 

17e  » 

17e  » 

16e  » 

17®  » 

18®  » 

18e  » 

17®  » 

17®  » 

17®  » 

17®  » 

18e  » 

18e  » 

17®  » 

18®  » 


18®  siècle. 
18®  » 


52 


Objets  en  cuivre  et  bronze. 


Marmite  à anse 

16e 

siècle. 

Marmite  sur  pieds 

16e 

» 

Puisette 

16e 

Moulin  à café 

17e 

» 

Mortier 

18e 

» 

Broc 

16e 

» 

Un  bénitier 

16e 

» 

Un  tire-bouchon 

18e 

» 

Un  crucifix 

17e 

» 

Une  vierge 

17e 

» 

Une  pelle  incrustée 

18e 

)> 

Une  mouchette  et  plateau 

18e 

» 

Un  robinet 

17e 

» 

Un  robinet 

18e 

» 

Un  rat  de  cave 

18e 

)> 

Une  lampe  de  cuisine 

18e 

» 

Un  chandelier  de  cuisine 

18e 

» 

2o  fourchettes,  cuillières, 

ciseaux  et  différentes  époques. 

Deux  couteaux  de  voyage 

18e 

» 

Un  couteau  à découper 

18e 

» 

Un  couteau  à dessert 

18e 

» 

Un  panier  de  cuisine 

18e 

» 

Une  balance  romaine 

18e 

» 

Un  jeu  de  poids 

17e 

siècle. 

Un  panneau  avec  vingt 

fourchettes,  couteaux,  cuillers  etc. 

, des 

16°  et  17e  siècles. 

Un  panneau  avec  vingt  cinq  manches  de  couteaux,  cuillers  etc.,  des 

15e  et  i6e  siècles. 

Un  panneau  avec  dix  différents  outils  pour  pâtissiers  18e  siècle. 
Un  panneau  avec  dix  petits  pelles  différentes.  Epoques  diverses. 
Trois  petits  gaufriers  18e  siècle. 

Etain. 


Un  grand  plat  ombilie  16°  siècle. 

Deux  plats  à ornements  17e  » 

Deux  petits  plats  18e  » 

Une  salière  18e  » 

Un  moutardier  18e  » 


— 35  — 

Argent. 

Un  couteau  et  fourchette  de  voyage 

Un  couteau  et  fourchette  et  cuiller  avec  armoiries 

l)i\ ers  objets 

Divers. 

Douze  menus  lithographiés  grand  format  de 

Livres. 

Den  schat  des  menschdoms 

De  keukenmeÿd 

De  ambachlieden 

Den  volmaekten  distilaleur 

Den  nederlantsen  hovenier 

Le  pâtissier  royal  Parisien  par  M.  A.  Carême 


18‘‘  siècle. 
1 K1'  » 

18°  » 


1830  à 1 S.'it  I 


tient  1790 
» 1793 

I 632 
1794 

Brussel  107 

181 


K. 


ci 


ONZE  ST.  SEBASTIAANS  GILDE 


UN  DE  XVIIe  EN  XVIII6  EEUWEN. 


Eerwaarde  lleeren,  Mevrouwen  , Mijnheeren, 

« Niet  weten  wat  vóór  uwen  tijd  gebeurde,  is  altijd  kind  zijn  » 
(cic);  zoo  spraken  vele  geleerden. 

Indien  die  spreuk  betrekkelijk  de  geschiedenis  in  het  algemeen  eene 
gegronde  waarheid  bevat,  is  zij  bijzonder  toepasselijk  op  de 
vaderlandsche  en  de  plaatselijke  geschiedenis.  Men  behoeft  zijne  voor- 
vaderen niet  alleenlijk  te  bewonderen  of  te  betreuren  in  tijden  van 
oorlogen  en  onlusten,  men  moet  ook  trachten  hen  te  kennen  in 
hunnen  dagelijkschen  handel  en  wandel,  hen  te  zien  leven  in  tijd 
van  vrede  en  rust.  Wij  mogen  wel  weten,  hoe  onze  voorouders  zich 
vereenigden  en  hen  vermaakten  in  eer  en  deugd  ; zij  ook  hadden  de 
gewoonte  hen  te  vergaderen  en  zich  in  genootschappen  te  vereenigen 
om  alzoo  zich  beter  van  hun  zwoegen  en  werken  uit  te  rusten  en 
aangenamer  te  vermaken. 

Van  de  XVIe  tot  in  den  loop  der  XVIIe  en  XVIIIe  eeuwen  was  er 
geen  vlaamsch  dorp  van  eenig  belang  of  het  had  twee  bijzondere 
maatschappijen  : de  rederijkerskamer  en  de  Sint-Sebastiaans  gilde. 
Niet  tegenstaande  de  onafgebroken  reeks  van  oorlogen  en  omwente- 
lingen welke  in  ons  land  gedurende  eeuwen  lang  alles  vernield  en 
verwoest  hadden  is  die  geest  onder  het  volk  gebleven  en  zijn  die 
maatschappijen  blijven  bestaan,  en  zijn  thans  beter  onder  ons  bekend 
onder  de  benaming  van  tooneel-  en  handboogmaatschappijen. 

Ik  wil  u enkelijk  spreken  van  deze  laatste  : « onze  St.  Sebastiaans 
gilde  in  de  XVIIe  en  XVIIIe  eeuwen  ». 

Alhoewel  ik,  in  het  bijzonder,  die  onzer  gemeente  Sinay  als  voor- 
werp heb  genomen , zult  gij  gansch  het  leven  kennen  eener  oude 
St.  Sebastiaans  gilde  in  ’t  algemeen. 


('.ij  zult  vernemen  welk  liet  doel  der  inrichters  was;  hoe  ze  het 
aanwendden  om  het  betrachte  octrooi  of  vergunningsbrief  te  bekomen; 
welke  hunne  statuten  of  verordeningen  waren;  door  wie  hunne  maat- 
schappij was  samengesteld;  in  wat  de  bediening  der  bestuurleden 
bestond  en  welke  hunne  olliricele  kleedij  was. 

Wij  zullen  eenen  oogenblik  tegenwoordig  zijn  op  hunne  vergade- 
ringen en  een  kijkje  doen  op  hunnen  luisterl ijken  en  luidruclitigen 
stoet  in  dagen  van  groote  leesten. 

Vandaar  gaan  wij  ook  eenen  stond  onder  de  wip  staan  terwijl  men 
den  koningsvogel  afschiet,  en  luisteren  wij  naar  hun  oorverdoovend 
gezang,  geroep  en  getier,  bij  het  vieren  van  den  behendigen  schutter. 

Wanneer  zij  daarna  maag  en  hert  volledig  zullen  verzadigd  hebben, 
kunnen  wij  eindigen  met  hunne  rekening  van  't  verloopen  jaar  cens 
nauwkeurig  na  te  zien  en  te  onderzoeken. 

§ I.  STICHTING  DCli  .MAATSCHAPPIJ. 

Ihx’l.  — Haar  doel  was  uitspanning  en  vermaak;  maar  tevens  was  zij 
nog  opgericht  ter  vorming  van  behendige  schutters  met  hel  oog  op  de 
verdediging  van  den  geboortegrond.  Luidens  zekere  octrooien,  onder 
andere  die  van  Sinay  en  St.  Nikolans,  waren  de  handboog  gezellen 
gehouden  deel  te  nemen  aan  den  oorlog  : « Item  dat  oork  de  hooft- 
ni  a il , konine,  deken,  gezwornen  en  de  guide  broeders  den  behoci- 
lycken  eet  zullen  moeten  doen  in  handen  van  den  hoochbaiilieu  van 
den  voorschreven  lande  van  Waes  legenwoordigh  o ft  toekomende  van 
ons  onze  nacommclinghcn  en  de  land  gclrauwlyck  te  dienen  in  de 
oorlog  en  elders  ». 

In  welke  mate  die  maatschappijen  aan  den  oorlog  deel  hebben 
genomen,  zullen  wij  verder  bespreken. 

De  meeste  maatschappijen  van  St.  Sebastiaan  werden  hier  in  ’t  land 
van  Waes  gesticht  of  heringericht  onder  het  bestuur  van  Albrecht 
en  Isa  bel  la . 

Kaar  uit  blijkt  dat  vele  nog  vroeger  tot  stand  gekomen  waren. 

licsluun.  — Het  wettelijk  bestaan  der  gilde  van  Sinay  dagteekent 
van  de  ja  ren  tdlT  tot  I0IN.  De  aanvraag  tot  het  bekomen  van  hare 
erkenning  is  gedaan  vóór  den  lo  Juni  van  ’t  jaar  1017.  Hel  waren 
« de  lieve  beminde  pastoor,  meyer,  schepen,  notable,  gegoede  ende 
insetene  der  prochie  » die  het  waagden  aan  hunne  doorluchtigheden 
Albrecht  en  Isabella,  aartshertog  en  aartshertogin  van  Oostenryck, 
hertogin  van  Vlaanderen,  een  verzoekschrift  te  zenden  lot  het  beko- 


men  van  de  wettelijke  erkenning  hunner  handboogmaatschappij  St. 
Sebastiaan.  De  inlioud  van  dit  verzoekschrift  is  bijna  gansch  weerge- 
geven in  den  bcvelbrief  welke  door  Albreeht  en  Isabella  of  door 
deszelfs  bijzonderen  raad  gezonden  was  aan  den  voorzitter  en  aan  de 
leden  van  den  raad  van  Vlaanderen,  den  15  Juni  van  ’t  jaar  1(517. 
Het  fijn  vernuft  onzer  voorvaderen  straalt  dóór  gansch  dit  verzoek- 
schrift. De  eerste  regelen  er  van  bewijzen  ons  dat  zij  zeer  behendig 
waren  om  te  bekomen  wat  zij  vroegen  ; zij  gaven  voor  reden  « dat 
jeghen  woordclyck,  in  de  zelve  prochie  zyn  woonende  vele  diversche 
ghequalifieerde  persoenen  die  beuren  zouden  geerne  exerceren  in 
eenighe  eerlyekc  exercitie  ende  recreatie,  om  de  jonccheit  ’t  zelve 
voor  te  bewyzen  ende  naer  te  doen  volgen , ten  fyne  wy  in  tyden 
ende  wylen  daer  duere  ooe  zouden  mogen  gedicnt  worden  ».  En  tot 
staving  hunner  bewering  richtten  zij  de  maatschappij  in  ter  « eere 
Godts  ende  den  heiligen  Sint  Scbastiaen  ».  Daarbij  zouden  de  leden 
des  genoolschaps  geweest  zijn  « goede  en  paisible  mannen,  persoonen 
van  goede  naeme  en  faeine,  bequaeme  om  de  zelve  exercitie  goct  te 
hanteren  ». 

Octrooi.  — Den  15  Juni  1(517  verzonden  Albreeht  en  Isabella  dit 
verzoekschrift  van  den  Pastor...  aan  den  voorzitter  en  aan  de  leden 
van  den  raad  van  Vlaanderen,  met  bevel  dit  te  lezen,  na  te  zien 
en  hun  advies  daarover  te  geven  en  aan  hunnen  bijzonderen  raad 
terug  te  sturen.  Het  luidt  als  volgt  : 

« A nos  chers  et  féaulx  les  Président  et  Gens  de  notre  conseil 
» provincial  en  llandres. 

» Les  archiducqs. 

» Chers  et  féaulx.  Nous  vous  envoyons  quant  et  cestc  la  requeste 
» avecq  la  pièce  présenter  en  notre  en  conseil  privé  de  la  part  des 
» curé,  mayeur  et  eschevins,  notables,  manants  et  habitants  de  la 
» paroisse  de  Sinay,  au  pays  de  Waes,  vous  ordonnants,  l’ayant  veu 
» et  visité,  la  nous  renvoyer  ou  à ceux  de  notre  dit  conseil  et 
» conjointement  escrire  notre  avis  sur  l’octrov  y requis,  pour  votre 
» rescription  veue  y estre  en  oultre  disposé  comme  sera  trouvé 
» convenir.  A tant,  chers  et  féaulx  nostre  seigneur  nous  ait  en  sa 
» sainte  garde. 

» De  Brusellcs,  le  15  de  juing  1617  ». 

Wanneer  de  raad  van  Vlaanderen  het  bevelschrift  van  Albreeht  en 
en  Isabella  ontvangen  had,  besloot  hij  de  verzoekers  van  Sinay  te 
dagen  voor  den  hoofdschepen  van  den  lande  van  Waas  « pour  y 
dire  ce  que  bon  leur  semblerait  ». 


Den  27  Juni  liet  M'  Masseau  in  naam  van  den  raad  den  verzoekers 
van  Sinay  hun  besluit  kennen  in  deze  woorden  : « Tliol'  voor  te 
» rescriberen  van  zyn  advys,  ordonneert  de  supplianten  huerlieder 
» requeste  te  communiquieren  acn  hooftsclicpenen  van  den  lande  van 
» Waes,  om  hier  op  te  zeggen  binnen  14  daeghen  naer  d insinuatie. 
» Actum  den  27  Juny  1617  ». 

Het  gebeurde  wel  cens  dat  de  hoofdschepen  van  ’t  land  van  Waas 
een  ongunstig  advies  gaf;  dit  was  het  ge\al  voor  Calloo;  maar  dit 
afkeurend  advies  des  hoofdschepen  was  hem  ingeboezemd  door  eene 
overmatige  vrees  voor  onlusten  « l’experience  nous  a fait  outre  voir 
(pie  les  assemblees  de  cette  nature  ont  été  cause  de  grandes  débauchés 
insolences  et  malheurs  ».  (I).  P.) 

Den  26  Juli  1617,  schreef  Mr  Jacobssens  ook  in  naam  van  den 
raad  aan  de  verzoekers  van  Sinay  dat  zij  verzocht  waren  te  verschijnen 
voor  den  raadsheer  Wyts  en  een  authentiek  extrakt  mede  te  brengen 
van  het  octrooi  van  St.  Nikolaas  en  van  Waesmunster.  « T’ hof  voor  tres- 
» criberen  van  zyn  advis  ordonneert  de  supplianten  te  compareren 
» voor  den  raedsheer  Wyts,  mede  bringen  de  copien  authentique 
» van  d’octroyen  vercreghen  by  die  van  de  prochie  van  St.  Nicolas 
» ende  Waesmunster  van  de  erectie  van  gelycke  gulden  als  de  sup- 
» plianten  verzoeken.  Actum  den  26e"  July  1617  ». 

Na  dat  de  raad  dit  alles  gezien  en  nauwkeurig  onderzocht  had , 
lieten  zij  eerbiedig  weten,  den  o Januari  1618,  aan  den  voorzitter  en 
andere  heeren  van  den  bijzonderen  raad  van  hunne  serenissimes  altesses 
van  Albrecht  en  Isabella  dat  zij  goedvonden  het  verzoekschrift  der 
ingezetenen  van  Sinay  in  te  willigen  : « et  le  tout  veu  et  examiné 
» sommes  d avis  que  leurs  alte"  pourraient  bien  accorder  aux  suppliants 
» l’octroy  par  eux  requis,  avccq  exemption  des  maltotes  (geldafpersing) 
» et  gabelles  (zoutgeld),  tant  du  vin  que  de  la  bière,  qui  se  consu- 
» nieront  au  jour  du  banquet  quils  tireront  le  papegay  au  taux  de  la 
» dicte  paroiche  de  Sinay  ». 

Albrecht  en  isabella,  na  bovenstaande  « advysen  » ontvangen  te 
hebben  van  « hunne  lieve  en  de  getrouwe  President  van  hunnen  raedt 
in  Vlaenderen  » en  van  « hunnen  lieven  beminden  » hoogschepenen 
van  hun  land  van  Waas,  stonden  het  gevraagde  octrooi  toe,  en  gaven 
liet  af  te  Hrussel  den  « tweeden  dacli  van  den  maendl  van  meirte 
in  't  jaer  ons  heeren  duizent  zes  honderd  ende  achttien  ».  (i) 


(i)  Zie  verder  aaugevoegde  kopij  van  ’t  octrooi. 


39 


De  inwoners  van  Sinay  hadden  dns  na  veel  schrijven  en  loopens 
hunnen  gewenschten  vergunningsbrief  bekomen. 

Uit  was  voor  de  maatschappij  van  St.  Sebastiaan  eene  hoofdzaak. 
Het  was  door  liet  octrooi  dat  zij  al  hare  rechten  verkreeg,  en  dat  zij 
bijzondere  voorrechten  en  vrijheden  had,  onder  andere  : 

1.  Het  recht  van  een  schietsplein  te  nemen  naar  beliefte  mits  ver- 
goeding, daar  gerust  en  vrij  te  mogen  schieten  zonder  verantwoorde- 
lijk te  zijn  voor  kwetsuren,  ongelukken  aan  lidgezellen  of  derden 
toegebracht. 

5.  Stoetsgewijze  te  mogen  uitgaan  met  vaandel , blazoen  en  met 
gevolg  van  trommelaars  en  fijfelaars. 

3.  Op  hunne  « Tabbaerts  en  de  rocken  zulcke  paruren  te  moghen 
draeghen  als  zy  zullen  ordeneren  ». 

4.  Statuten  en  verordeningen  op  te  maken. 

o.  Doodgeld  te  hellen  op  de  leden. 

6.  Boeten  toe  te  passen  op  d'ovcrtreders  der  standregelen. 

7.  Geschillen  te  slissen. 

8.  Tot  eenige  schietsspelen  te  trekken  om  prijs  te  winnen , « ’t  zy 
met  heure  boghen  pylen  ende  andere  wapenen  dienende  tot  't  zelf 
exercitie,  zonder  daer  omine  teghen  ons  te  mysbruycken  of  te  vallen 
in  eenighe  boete,  behoudelyck  dat  zy  tol  zulcke  schietsspelen  uyt  en 
zullen  moghen  gaen  informele  notabel  getal  met  waegens  oft  paerden  ». 

Statuten.  — Nu  dat  de  handboogschutters  van  Sinay  het  octrooi  met 
zijne  menigvuldige  voorrechten  bekomen  hadden,  moesten  zij  werken 
aan  ’t  opmaken  hunner  statuten  en  verordeningen.  Deze  wierden  op 
perkament  geschreven  en  later  door  de  handteekcns  van  het  bestuur 
bekrachtigd,  den  5,len  Meert  1618.  Het  origineel  verordenings  reglement 
bestaat  nog.  (i)  Het  maakt  ons  bekend  met  de  plichten  en  de  macht 
van  ’t  bestuur,  bepaalt  de  oefeningen  en  de  uitspanningen  en  voor- 
schrijft en  regelt  den  tucht;  oorspronkelijk  was  het  gemaakt  uit  58 
artikelen. 

Den  elfden  Februari  1667  verschenen  al  de  gilde  broeders  der  gilde 
voor  de  vierschare  van  Sinay  en  Belcele,  daartoe  wettelijk  gedagvaard 
zijnde  door  den  hoofdman  en  den  raad  , om  « te  sien  ende  te  hooren 
roepen  executoir  de  costumen , ordonnantiën  ende  statuten  van  de  zelve 

gilde  ». 

In  1688  en  in  17oo,  wierden  er  nog  eenige  punten  gevoegd  aan 
het  oorspronkelijk  reglement. 


(i)  Zie  verder  aangevoegde  kopij  der  standregelen. 


40 


Ziedaar  MM.  hel  doel  der  St.  Sebastiaansgilde  ontkiemd  in  den 
schoot  van  nut  en  vermaak,  tot  ’t  geluk  des  evennaasten  en  tot 
’l  behoud  des  geboortcgronds. 


§ II.  SAMENSTELLING. 

Laat  ons  nu  de  samenstelling  van  dit  levendig  en  machtig  genoot- 
schap in  oogenschauw  nemen,  kennismaken  met  zijne  leden  en  hunne 
verschillige  bedieningen  nauwkeurig  onderzoeken. 

De  gilde  van  St.  Sebastiaan  was,  gelijk  alle  hedendaagsche  maat- 
schappijen, samengesteld  uit  gewone-  en  bestuurleden.  Allen  hadden 
cenigc  voorwaarden  te  vervullen,  zekere  verordeningen  stipt  na  te  leven 
en  zich  gewillig  te  onderwerpen  aan  billijke  wetten. 

Aan  hun  hoofd  stond  een  gezaghebbend  en  krachtig  bestuur,  dat 
hunne  onderlinge  betrekkingen  regelde,  hunne  werkzaamheden  bepaalde, 
de  noodigc  tucht  handhaafde  en  de  goede  ordre  onder  hen  heerschen 
deed. 

LEDEN. 

/.  Hoedanigheid.  — De  leden  der  gilde  moesten  zijn  « ter  goede 
naem  en  faem  » om  den  boog  te  spannen.  Mannen  wonende  buiten 
parochie  en  wier  goed  gedrag  en  handelwijze  strookte  met  het  doel 
harer  inrichting  konden  ook  van  'I  gilde  deelmaken.  Die  leden  van 
buiten  parochie  waren  niet  gehouden,  volgens  de  stand  regelen , te 
betalen  in  de  « jaerlicxschc  onkosten  dan  tol  onderhoud  van  t vcndelc 
ende  in  de  teer  costen  commende  ter  maeltyd  » (art.  27). 

Nochtans  volgens  eene  beraadslaging  van  ons  gilde,  op  21  Januarij 
1751  , wierd  het  lidgeld  vereischt  van  ieder  « guide  broeder  van  binnen 
prochie  als  van  buiten  prochic  ». 

De  meeste  octrooien  en  statuten  lieten  toe  vrouwen  en  jonkvrouwen 
in  de  maatschappij  te  aanvaarden.  Tc  Sinay  waren  er  ook  gilde  zusters; 
want  in  ’t  jaar  1763,  den  21  Januari  wierd  in  eene  algemeene  ver- 
gadering de  wip  besteed  « om  ze  te  rechten  en  T maecken  van  de 
vogels  zoo  wel  van  de  gilde  broeders  als  van  de  gilde  zusters  » voor 
drij  jaren  aan  Judocus  De  Kinder  voor  zes  schellingen  vier  grooten. 

Getal.  — Het  getal  der  leden  wierd  op  vele  plaatsen  door  de 
standregelen  beperkt.  Te  Lokeren  mochten  er  maar  honderd  hand- 
boogschutters van  de  maatschappij  deel  maken,  en  te  St.  Nikolaus 
slechts  tachtig. 


II.  A anvaarding.  — Om  lid  (e  worden  der  gilde  gaf  men  daartoe 
zijne  begeerte  te  kennen  en  deed  men  zijne  kandidatuur  aan  ’t  bestuur 
voordragen,  hoofdman,  coninck,  deken,  alpheris  en  geswornen  ver- 
gaderden en  beraadslaagden  over  de  aanvaarding  of  de  weigering. 
Wierd  liet  voorgedragen  lid  aanvaard,  dan  verbond  liet  zich  tot  eene 
reeks  van  verplichtingen  die  meer  dan  eenen  op  deze  dagen  zouden 
weerhouden  en  doen  verschrikken  hebben  : 

1.  Eedaflegging.  — De  leden,  gelijk  de  andere  olliciercn , waren 
dan  gehouden  in  handen  van  den  hoofdman  of  dezes  plaatsvervanger 
den  eed  van  getrouwheid  aan  den  vorst  afteleggen.  Den  gespannen 
boog  in  ’t  linkerhand  en  met  de  twee  vingers  op  de  pees  van  den 
boog  zwoer  men  met  luider  en  klare  stemme  in  dezer  voege  : « ik 
zweer  goet  getrau  gilde  broeder  te  syne  van  ’l  guide  van  (St.  Nikolaas) 
en  de  St.  Sebastiaans  schutters  met  ten  edelen  handtboghe  in  de 
prochie  van  (St.  Nikolaas);  den  graeve  van  Vlaenderen  ten  dienste  te 
staene;  de  heyligc  Roomsche  catholycke  kerk  voor  te  staene,  volgende 
d'octroy;  de  statuten,  wetten  ende  ordonnantiën  van  de  guide  te 
observeren  onderhouden  ende  doen  onderhouden , ende  voorts  al  te 
doene  dat  een  goed  getrau  gilde  broeder  schuldig  is  van  doene,  zoo 
moet  God  helpen  ende  al  zyn  heylighen  ». 

2.  Belofte  te,  volkomen  aan  octrooi  en  statuten.  — De  eedaflegging 
gedaan  zijnde  deed  men  het  verkozen  lid  plechtig  beloven  te  volkomen 
aan  de  voorschriften  der  vergunningsbrieven  en  der  slandregelon  van 
de  gilde  (art.  4);  namelijk  : 

a)  Hunne  geschillen  te  laten  beslechten  door  den  hoofdman; 

b)  Verplichtend  tegenwoordig  te  zijn  op  de  feesten  en  vergaderingen 
der  gilde;  bijzonderlijk  op  de  begravingsdiensten  (art.  "),  en  op  de 
St.  Sebastiaans  dagen  (art.  9,  12,  22); 

c)  Ten  allen  tijde  aan  de  leden  van  het  bestuur  eerbied  te  bewijzen. 

5.  Betaling  der  doodschulden.  — Daarna  moest  hij  zijn  inkomgeld 

betalen , ook  doodschuld  genaamd , om  dat  die  gestorte  munten 
dienden  « ter  bekostiging  van  de  lijkdiensten  der  overledene  gilde 
broeders  of  om  anders  ten  nutte  van  ’t  gilde  te  worden  aanvaard  ». 

Het  bedrag  van  ’t  inkomgeld  verschol  van  gilde  tot  gilde  ; te  Sinay 
beliep  het  inkomgeld  tot  eene  pond  groote  courant , te  betalen  « op 
heerlycke  executie  op  syne  lioors  ende  erfgenamen  ten  aan  coinmen, 
die  ter  eere  der  gilde  meer  belieft  te  betaelen  zal  in  dank  ontvangen 
worden  » (art.  o statuten). 

4.  Bezitter  van  hoog  en  pijlen.  — De  gilde  broeders  waren  streng 
verplicht  hen  « te  stofleren  met  eenen  schutlerlycken  spaensche  boge 


42 


ciule  een  dozyn  bouten,  eene  inaend  naer  d'acceptatie,  op  de  ver- 
beurte  van  acht  scliell.  vier  grooten  courant,  ende  altyd  gehouden 
die  te  coopen;  of  te  sal  by  den  deken  ende  gezworens  gekocht 
worden  t’zynen  coste  » (art.  4 en  12). 

In  zekere  gilde  was  er  een  minimum  bepaald  voor  de  waarde 
van  den  boog;  te  St.  Gillis  moest  hij  eene  waarde  hebben  van  VI 
grooten. 

liet  noodig  getal  pijlen  en  de  boeten  er  op  toepasselijk,  ingeval  van 
nalatigheid,  verscholen  ook  van  plaats  tot  plaats.  Te  St.  Nikolaas  was 
eene  half  dozijn  bouten  of  schichten  voldoende  op  de  beurte  van 
XX  s.  par. 

Dit  waren  de  verbintenissen  en  verplichtingen  welke  sproten  uit  de 
daad  der  aanvaarding. 

Yoordeelen.  — De  voordeelen  welke  insgelijks  daaruit  vloeiden  waren 
’t  gezag,  d'ecr  en  ’t  genot  door  het  bijwonen  aan  de  feesten  en  aan 
de  schietingen. 

Een  bijzonder  costuum  hadden  de  gewone  leden  niet;  zij  hadden  in 
zekere  gilden,  onder  andere  te  Lokeren,  het  voorrecht  om  op  hunne 
kleederen  een  bijzonder  onderscheidings  teeken  te  vestigen. 

üntslaggcving.  — Gelijk  liet  heden  in  gebruik  is  nam  men  in  die 
lijden  zijne  voorzorgen,  niet  alleenlijk  tegenover  de  nieuwe  leden, 
maar  ook  tegen  de  uitlredcnde  leden;  dit  was  voorzien  door  art.  28 
der  statuten  : « mits  dezen  dat  ervan  de  confrecrs  en  zal  vermogen 
nvt  de  guide  te  seheyden  't  sy  met  consent  van  den  eed  waarvan 
den  eed  heeft  de  facultcyt  van  hun  te  ontslaen  als  er  merckelycke 
reden  zyn  van  de  zelfde  gilde  niet  te  comen  frequenteren , by  foute 

van  hunne  sobere  gestcllenisse » Te  St.  Nikolaas  vereischte  de  gilde 

2 pond  par.  van  den  ontslaggever,  daar  zij  maar  I pond  par.  vroeg 
aan  den  intreder. 

BESTUUR. 

De  algcmcene  achting  van  ’t  lidschap  met  zijnen  sleep  van  strenge 
en  menigvuldige  verplichtingen  geven  ons  reeds  een  klaar  begrip  van 
't  gezag  en  de  waardigheid  waarmede  in  des  volksmeening,  de  ver- 
schillige  ambten  van  ’t  bestuur  bekleed  waren. 

liet  bestuur  bestond  uit  eenen  hoofdman,  konink  of  keizer,  deken, 
baljuw,  alpheris,  bezorger  en  verscheidene  gezwornen  en  andere  otli- 
cieren,  gezaghebbenden , die  door  de  leden  jaarlijks  herkozen  in  hunne 
bediening  behouden  wierden. 


43 


Het  bestuur  had  uict  alleenlijk  zijne  bijzondere  ambtenaren,  het  had 
ook  zijne  eigenaardige  knechten,  waaronder  wij  niet  mogen  vergeten 
te  noemen  den  knaap,  den  trommelaar  en  den  fijfelaar,  den  zot  of 
wijzeman  en  den  hoornblazer.  Deze  laatsten  werden  ook  vrij  personen 
genaamd,  om  dat  zij  vrij  waren  van  lasten.  De  pastor  en  onderpastor 
genoten  het  zeilde  voordeel. 

,1.  LEDEN  VAN  HET  BESTUUR. 

1.  HOOFDMAN  OF  OVKRDEKEN. 

De  hoofdman,  ook  overdeken  genaamd,  stond  aan  ’t  hoofd  der  gilde. 

Benoeming.  — De  eed,  wanneer  er  eenen  hoofdman  te  benoemen 
was,  stelde  gewoonlijk  eenige  kandidaten  voor  die  bekwaam  waren 
om  het  hoofdmanschap  waardig  te  bekleedcn.  In  ’t  jaar  1764,  den 
8,ten  Mei  « denomeerdc  de  eedl  aan  de  gemeene  gilde  broeders  om 
» daar  uit  te  kiesen  eenen  hooftman,  Ie  weten  : Joannes  Dionisius 
» Zaman , d’heer  Andries  Zaman  P®  Jan,  en  de  heer  P'  Frans  Galle 
» licenciant  in  de  medecynen. 

M Naer  dien  iederen  gilde  broeder  in  zyn  particulier  heeft  zynen 
» voos  gegeven  in  bywezen  van  d’heer  Joannes-Bapt.  De  Yincke  onder- 
» pastoor  der  prochie  van  Sinay,  ende  capellaen  der  zelve  gilde,  de 
» zelve  voozen  gehoord  hebbende  benevens 'den  eedt,  zoo  heeft  den 
» voornoemden  kapellaen  gcuyt  dat  de  meeste  voozen  gevallen  zyn  op 
» Joannes-Dionisius  Zaman  ». 

Alzoo  verkozen  zijnde  en  als  hoofdman  door  de  menigte  uitgeroepen, 
toegejuicht  en  in  zijn  ambt  verheven,  had  de  hoofdman  de  verplichting 
zoo  haast  mogelijk  bij  den  hoogbailluw  van  ’t  land  van  Waas  te  gaan 
en  daar  in  zijne  handen  den  eed  afteleggen,  als  volgt  : 

« Dat  sweer  ik  goeden  en  getrouwen  hooftman  te  zyn  van  hel 
guide  van  (St.  Pauwels)  en  de  St.  Sebastiaan  binnen  de  prochie  van 
(St.  Pauwels);  de  heilige  kerke  en  de  roomsche  geloove  te  mainte- 
neeren , de  keyserinne  ende  coninginne  ende  hacr  naekomelingen  als 
gravinne  van  Vlaenderen  en  de  heer  van  den  lande  van  Waes,  ende 
het  landt  getrouwelyk  wel  te  dienen  in  orloghen  ende  elders,  daar 
het  van  noode  wezen  zal,  ende  voorts  al  te  doen  dat  eenen  goeden 
en  getrauwen  hoofdman  schuldig  is,  ende  behoor  te  doen,  zoo  helpt 
my  Godt  ende  al  zyn  heiligen  ». 

Zijn  ambt  bestond  in  het  geleiden  der  gilde;  hij  had  de  vergade- 
ringen te  bepalen , die  zelve  voor  te  zitten  en  de  inwendige  orde  te 
handhaven. 

Hij  was  vrij  van  alle  kosten  van  de  gilde  (art.  lo). 


2.  KONINOKEIZER. 


Wal  tlil  bediedt  en  hoe  men  koning  of  keizer  wierd  weet  gij  allen. 

liet  koniiig-  of  keizerschap  werd  hooggeprezen;  hel  hood  eenige 
voordeelen  aan,  maar  gaf  tevens  aanleiding  lot  zekere  verplichtingen. 

A.  Voordeelen.  — 1.  Ten  koste  van  de  gilde  mocht  hij  eenen  rok 
laten  maken  van  « meerderen  prys  ofte  weerde,  zo  sal  de  guide 
gehouden  wezen  hem  daartoe  te  glicven  in  pinninghen  twaelf  schel- 
lingen grooten  ». 

2-  Hij  I.  ad  het  vermogen  op  zijne  kleederen  te  dragen  « t’synen 
profyte  een  teecken  metier  bordure  van  de  guide,  waerdig  wezende 
twaelf  schellinghen  grooten  ». 

5.  Hij  was  daarboven  geheel  vrij  van  alle  onkosten  van  ’t  gilde 
(art.  15  Sinay). 

4.  Hij  wierd  beschonken  ten  koste  van  ’t  gemeen  gilde  met  cenc 
« tonne  biers  van  sulcke  prys  als  het  gilde  bier  van  de  maeltydt  » 
(art.  10  Sinay). 

Tc  St.  Nikolaas  beschonk  men  hem  met  twee  tonne  biers;  te  Melsclc 
met  drij  patlacons  wisselgeld,  en  te  Belcele  met  \\  s.  gr. 

In  1UÜ3  besloot  men  te  St.  Nikolaas  voortaan  aan  den  koning  eene 
somme  van  3 pond  grooten  te  geven,  mits  welke  deze  gehouden  was 
eenen  silveren  schakel  te  koopen  tot  vermeerdering  des  halsbands. 

Hij  d ie  den  honingvogel  drij  maal  achter  elkander  opvolgende  jaren 
afschoot  kreeg  als  keyser  te  Calloo  een  juweel  van  dry  silveren  pape- 
gacyen  weerdig  wezende  zes  guldens. 

I>.  Verplichtingen.  — Als  vergoeding  van  die  kleine  verecrende  voor- 
deelkens  welke  de  koning  genoot  , was  hij  gehouden  te  betalen  binnen 
« syn  jacr  tol  vermeerderinge  van  breucke  zes  schellingen  en  acht 
grooten  courant  geit  ende  meer  indien  hem  belieft  » (art.  18  Sinay). 

2.  Hij  was  insgelijks  verplicht  te  komen  met  « zyn  teecken  ofte 
roclce,  metier  bordure  » (satf. ) « godtstyds  voor  de  misse  ter  plaets 
dacr  die  vergaderinghe  genomen  zal  zyn  op  alle  feesldaeglien  dat  de 
guide  met  de  processie  in  ordonnantie  gaet , sunderlingen  op  de 
daegheu  van  kermisse,  ommeganek  ende  Hcyligh  Sakramentsdagh , om 
ter  ceren  Hodts  de  processe  te  helpen  verccren  op  de  boete  van  eenen 
schellinck  acht  grooten  » (art.  8 Sinay). 

3.  DEKEN. 

hiezing.  — He  deken  der  gilde  wierd  gewoonlijk  gekozen  door  zes 
guldemeeslers  die  ‘s  jaars  te  voor  op  St.  Sebastiaansdag  daartoe 
benoemd  waren. 


-15 


Indien  de  zes  guldemcesters  niet  en  accordeerden  in  de  keure  van 
den  deken , ende  dat  zij  in  twee  ofte  drij  opinion  waren , dan  was 
diegene  deken  die  de  meeste  « keuren  ofte  voysen  luid  ».  Viel  liet  voor 
dat  de  kandidaten  even  veel  stemmen  hadden,  dan  wierden  die  namen 
den  koning  der  gilde  overgegeven,  en  wien  de  koning  dan  verkoos 
van  die  twee  personen  was  deken. 

Kostuum.  — De  deken  had  de  verplichting  hem  eenen  rock  ofte 
teeckcn  te  doen  maken  ghcborduert  metier  bordure  van  den  scluit- 
terie. 

Ambt.  — Ten  daghe  van  feesten  en  schietingen  mocht  hij  dezen 
rock  of  teeckcn  aandoen  en  den  pijl  en  den  vogel  der  gilde  dragen. 

4.  BALJUW. 

Kiezing.  — De  baljuw  werd  gekozen  door  den  deken  en  de  gulde- 
mecsters.  Die  kiezing,  als  deze  hiervoren,  was  streng  verplichtend. 
Werden  alleen  verschoond  de  guldemcesters  die  gedwongen  of  nood- 
zakelijkshalve  buiten  het  land  waren  « by  tylle  van  banne  » ; of  die 
op  reis  waren  « in  eenigc  verre  pcrcgrimmagien  als  te  Koome  St.  Jacobs 
ende  diergelycke,  zo  zullen  de  andere  guldemcesters  voor  hem  keure 
geven  ». 

Bij  overlijden  van  eenen  of  anderen  gulderF.eester  kozen  onmiddelijk 
de  overige  meesters  eenen  anderen , en  stelden  hem  in  zijne  rechten. 

Bediening.  — De  baljuw  had  voor  bediening  de  verordeningen  te 
doen  naleven  en  de  overtreders  te  boeten  en  te  straffen.  De  baljuw 
was  gekozen  voor  ’t  leven  en  bleef  zijn  ambt  behouden  zoo  lang  het 
hem  beliefde.  Zijne  tegenwoordigheid  was  vereischt  op  al  de  feesten 
der  gilde. 

Jaargeld.  — Als  vergelding  zijner  bediening  kreeg  l'ij  een  derde 
van  al  de  boeten  « ende  mesusen  » die  vielen  « ende  commen  zullen 
in  syn  vierschaer  ». 

Hij  was  tevens  ontslaan  te  betalen  de  jaar-  of  maaltijdkostcn. 

Kleedij.  — Hij  droeg  eenen  bijzonderen  rok  geborduurd  « metter 
bordure  van  den  schutterie  » t<m  jare  1731  , droeg  hij  in  zekere 
gemeente  ten  dage  van  openbare  vergaderingen  eenen  kleinen  zilveren 
vogel  aan  den  hals. 

5.  ALPI1ERIS. 

Bediening.  — De  alpheris  of  kapitein,  was  de  beroemde  vaandel- 
drager der  maatschappij , gelast  met  het  vaandel  der  gilde  te  dragen 


46 


en  te  draaien  op  de  dagen  dat  de  gilde  stoetsgewijze  uitging  als  op 
de  kermisdagen,  den  feestdag  van  St.  Sebastiaan,  de  zomermaallijd , 
II.  Sakrainentsdag  en  op  Mariahemelvaart.  En  luidens  art.  5 van 
’t  lastkoliier  zijner  benoeming  was  hij  verplicht  nog  te  allen  tijde  « in 
habitie  te  compareeren  met  zijn  vaendel  op  alle  andere  teyden  volgens 
oude  gebruyken  ; zelve  daer  mede  te  gaen  in  de  processien  ; immers 
doen  gelijk  men  van  dienswege  van  oud  gewoon  is  te  doen  volgens 
reglement  in  ons  gilde  onderhouden  dit  zonder  tegen  zeggen  en  op 
pene  als  voren  ». 

Hij  mocht  ook  altijd  bereid  zijn,  volgens  art.  7 van  gemeld  kohier, 
onmiddelijk  te  verschijnen  in  het  ambtgewaad  en  met  het  vaandel  in 
de  hand  « op  het  eerste  verzoek  van  den  heer  hoofdman  of  den 
Eed,  om  alsdan  tot  eerc  dezer  gilde  te  doen  dusdanige  eerbewijzing 
als  het  voorvallend  zal  behooren,  dit  ook  zonder  tegenspreken  ». 

Telkens  dat  de  gilde  in  plechtgewaad  uittrok,  was  hij  genoodzaakt 
het  vaandel  te  halen,  welke  ten  huize  van  den  hoofdman  berustte. 
Hij  moest  dit  voorzichtig  gebruiken  op  dat  het  niet  « geravageere 
geschuerd  of  beschadigt  worde  » en  het  wederom  op  het  einde  der 
feest  ten  huize  van  den  hoofdman  brengen  onbeschadigd;  want  alle 
onkosten  waren  te  zijnen  laste  uit  dien  hoofde  (art.  6). 

Het  was  immers  nog  niet  voldoende  dat  de  alpheris  het  vaandel 
droeg  en  het  zoo  maar  wat  draaide  gelijk  hij  kon  of  het  goed  vond; 
l'ij  moest  dit  schoon  en  op  plechtige  wijze  kunnen  doen,  op  straf 
van  « Ipso  facto  » uit  zijne  bediening  gezet  te  zijn  (art.  2). 

Om  alzoo  aan  die  plicht  niet  te  kort  te  blijven  was  hij  gehouden 
(door  art.  2 van  ’t  gewoon  kohier)  het  vaandel  op  zijne  kosten  te 
leeren  dragen  bij  eenen  meester  daartoe  goed  bekwaam. 

Kleedij.  — De  alpheris  had  een  bijzonder  schoon  en  prachtig  costum 
welke  hij  aandeed  op  de  feestdagen  om  alle  eer  te  bewijzen  aan  de 
gilde  in  het  bedienen  zijner  fonctie.  Hij  droeg  eene  « schoone  casique, 
veste  en  broek  » , en  had  fijne  « caussens  » en  sterke  schoenen  of  leersen 
aan;  rond  de  lenden  had  hij  eenen  zijden  sluier  gegarniert  met  zil- 
veren gabonnen  en  frinien  (art.  5),  en  op  het  hoofd  stond  « eenen 
nieuwen  gerokeerden  of  opgesteken  hoed  met  eene  witte  pluime  naer 
de  alsdan  bietste  goeste  » (art.  4);  gansch  die  kleedij  was  te  zijnen 
koste. 

Voordeelen.  — Wanneer  men  in  de  kerkelijke  diensten  ten  oller 
ging,  was  zijne  beurt  te  gaan  na  hoofdman  konink  en  deken. 

Hij  maakte  ook  deel  van  den  Eed,  en  had  aldaar  raadplegende 
stem. 


47 


Hij  was  tevens  vrij  van  omstellingen  en  van  tafel  kosten  op  de 
« somermaeltyd  ». 

Benoeming.  — Daaruit  vloeit  dat  liet  alpherisschap  van  hoog  aan- 
zien was  en  zeer  in  acht  genomen  wierd.  Geldelijke  voordeelen  kon 
men  er  niet  uittrekken,  maar  andere  onkosten  waren  er  genoeg  aan- 
vast. Niet  tegenstaande  die  nadoelen  was  die  ambtsbediening  zeer 
betracht,  en  daarom  vond  men  het  geraadzaam  en  voordeelig  den 
alpheris  niet  te  laten  benoemen  of  verkiezen  gelijk  de  andere  ambte- 
naren der  gilde.  Die  bediening  werd  bijgevolg  in  het  openbaar  ver- 
pacht , aanbesteed , aan  den  meest  biedende. 

In  het  verslag  der  vergadering  onzer  gilde  van  den  7 Oogst  1810, 
zijn  al  de  artikelen  van  het  lastkohier,  op  de  welke  de  verpachting 
geschiedde,  overgebracht.  Dit  lastkohier,  geschreven  op  zegel  van  4 
stuivers,  bestond  in  acht  artikelen  en  eindigde  als  volgt  : 

« Op  de  vorenstaande  conditiën  is  de  fonctie  van  alpheris  opge- 
roepen en  absolutelyek  verbleven  op  onzen  confrater  sieur  Petrus- 
Hubertus  Van  Garsse,  voor  de  somme  van  honderd  en  vier  guldens 
courant  geld,  te  betaelen  comptant  of  uyterlyck  een  maend  naer  date 
deser,  intusschen  van  welke  is  door  den  heer  hoofdman  en  den  Eed 
ondertcekend  als  ook  dito  sieur  Petrus-IIubertus  Van  Garsse  die 
belooft  hem  te  schikken  naer  de  pointulen  en  artikelen  hiervoren 
genaemd  den  dag,  maend  en  jaer  alsvoren  en  is  hem  hier  van  eene 
gelyke  copie  afgeleverd  door  onzen  greflier  » (volgen  de  handteekens). 

Daaruit  blijkt  genoegzaam  dat  dit  alpherisschap  zeer  hoog  verpacht 
werd,  niettegenstaande  de  lastige  taak  die  daaraan  kleefde. 

Vóór  Petrus  Van  Garsse  werd  die  bediening  gedaan  door  : I Frans 
Calle  in  ’t  jaar  1728,  2 Marcus  Van  Nieuwenhuise  in  1756,  3.  Jozef 
Volckerick  in  1768,  en  4 door  Petrus-Francies  Durinck  in  1810. 

Ontslaggeving.  — Wanneer  de  alpheris  zijn  ontslag  gaf,  verloor  die 
gewoonlijk  al  zijne  voorrechten  en  « was  dan  maar  gelijk  eenen 
anderen  gilde  broeder  om  te  helpen  vergelden  in  alle  lasten  van 
dezer  gilde  » (8  Meert  1767). 


6.  BEZORGER. 

De  bezorger,  ook  greflier  genaamd,  moest  de  processen  verbaal  der 
vergaderingen  opmaken , de  inkomsten  der  gilde  in  zamelen  en  hare 
schulden  betalen. 


Do  rekenhoeken  der  gilde  geven  ons  de  volgende  personen  te 
kennen  die  dit  ambt  van  bezorger  opvolgentlijk  uitvoerden  : 


Adriacn  Van  Geersom 

1743 

Alexes  Vermeulen 

174(5 

Jozef  Verberckmoes 

1747 

Joannes  Lambert 

1748 

Frans  Nobels 

1749 

1*.  Van  de  Velde 

1 750 

J.-B.  Daens 

1751 

Jan  De  Strooper 

1754 

Hendricq  De  Strooper 

1755 

De  Moorsch 

1756 

J.-B.  Vercauteren 

1 756 

Jan  De  Smet 

1759 

Pieter  Smet 

1760 

J.-B.  Smet 

1764 

Jos.  Naudts 

1765 

1*.  Hcyens 

1766 

Ad”  Volckerick 

1767 

Joannes  Van  Peteghcm 

1768 

Gillis  Brughman 

1769 

Pieter  Galle 

1770 

J.  Van  Nieulande 

1773 

D.  KNECHTEN  VAN  'T  BESTUUR. 

Builen  die  leden  waarover  wij  komen  te  spreken,  had  liet  bes) uur 
ook  zijne  bijzondere  knechten  die  hunne  afzonderlijke  en  soms 
eigenaardige  werkzaamheden  hadden  : 

t.  DE  KNAAP. 

De  knaap,  was  deze  die  ouder  eed  den  hoofdman  beloofd  had  te 
volkomen  aan  al  het  geen  hem  zou  belast  worden  « ende  neirsiegheyt 
doen  aan  hoofdman  ende  voorders  den  Eed  oork  de  gemeene  guide 
broeders  te  dienen  zoo  verre  als  het  hem  mogelyek  zoude  wezen;  in 
gebreken,  op  correctie  van  hoofdman  ende  geheel  den  Eed  » (art.  25 
der  standregelen). 

De  knaap  vervaardigde  ook  de  koningskroon  en  deelde  op  den 
schietdag  ’t  blazoen  of  schild  van  St.  Sebastiaan  uit. 

Hij  mocht  kosteloos  deelnemen  aan  de  gilde  maaltijden. 

Hij  won  jaarlijks  op  zekere  gemeenten  7 scliell.  c’. 


2.  TROMMKI.AAli  OF  TAMBOllt. 


Deze  was  gelast  met  liet  roffelen  op  de  scliietingen  cu  op  andere 
groote  feestdagen  als  wanneer  de  gilde  stoetsgewijze  uitging  en  deelnam 
aan  ommegangen  en  processie». 

Toen  de  trommelaar  in  zijne  bediening  werd  aangesteld  verzocht 
liet  bestuur  hem  vriendelijk  zijnen  dienst  « getrouwelijk  te  doen  op 
pene  van  bedankt  te  worden  ». 

In  ’t  jaar  1749,  den  derden  Mei,  wierd  Jan  Itcrnaerls  aangesteld 
als  tambour  « voor  de  tijd  tot  wederroepens  ». 

Den  6 Januari  1739,  volgde  Adriaan  Vaerewyck  hem  op  (lilius  Jan) 
cu  kreeg  voor  hel  trouwelijk  volbrengen  van  zijnen  dienst  een  pensioen 
van  10  scliell.  des  jaars. 

In  het  jaar  176(3,  moet  men  den  wensch  uitgedrukt  hebben  van  op 
de  feestdagen  nog  wat  meer  lawaai  te  hebben,  want  in  hunne  ver- 
gadering, van  23,,<‘"  Januari,  besloot  het  bestuur  eenen  tweeden  tam- 
bour aan  te  stellen,  en  benoemde  daartoe  « den  zone  van  Pieter 
De  Bruyne  ». 

Die  weelde  van  gerommel  en  getrommel  duurde  zijnen  tijd.  Men 
kende  en  paste  de  spreuk  toe  dat  « elk  moet  zaaien  naar  zijnen  zak  »; 
want  den  19  Januari  van  het  jaar  1824,  besloot  men  liet  pensioen 
of  jaarwedde  van  den  trommelaar  te  verminderen  aangezien  de  onop- 
houdende duurte  der  levensmiddelen  en  men  bracht  die  op  2 gulden 
’s  jaars.  Eindelijk  in  1839,  wierd  geheel  het  pensioen  afgeschaft. 

5.  FIJFELAAR. 

In  den  stoet  stapte  nevens  den  trommelaar  de  (luitspeler,  ook 
fijfelaar  genaamd.  Onze  voorvaderen  dachten  ook  dal  zonder  een 
II uitje  hunnen  stoet  en  hunne  feesten  niet  zouden  goed  vooruitgegaan 
en  afgeloopen  zijn.  Zijne  bediening  onderging  den  zelfden  stolfelijken 
voor-  en  achteruitgang  als  die  van  den  trommelaar.  Jan  Ruylfelaer 
ontmoeten  wij  in  onzen  rekenboek  als  fijfelaar  in  ’t  jaar  1749,  den 
3,len  Mei.  Daarna  Carlos  Goossens,  welke  door  eene  beraadslaging  van 
3 Mei  1763,  bas  en  viool  kreeg,  na  op  het  pensioen  « geaccordeerd 
te  zijn  ». 

In  1824,  wierd  insgelijks  zijn  pensioen  verminderd.  Ten  jare  1839, 
schafte  het  bestuur  der  gilde  dit  pensioen  af,  door  het  volgende 
besluit  in  zijne  vergadering  van  12  Mei  genomen  : « wat  aangaat  den 
tambour  en  den  fluiter  die  zullen  geen  pensioen  genieten  en  mogen 


ook  geen  taillooren  rond  zenden,  dezelve  zullen  betaald  worden  gelijk 
of  den  knaepe  met  hen  zal  overeenkomen  20  of  wel  22  st.  cl  per 
dag  ». 

4.  HOORNBLAZER. 

I >ie  luidruchtige  trommelaar  en  fijfelaar  waren  voorafgegaan  van  den 
hoornblazer.  Deze  opende  gewoonlijk  hunnen  luisterrijken  stoet, 
gezeten  op  een  (link  paard;  droeg  pluim  en  sjerp,  en  had  een 
jachtmes,  bandelier  en  ceinturon  en  hield  stevig  het  wapperende  vaandel, 
terwijl  hij  van  tijd  tot  tijd,  door  het  geschal  van  zijnen  hoorn,  den 
stoet  aankondigde. 

O.  ZOT  OF  ZWATIEMEESTER. 

Bediening.  — Buiten  de  reeds  genoemde  knechten  zien  wij  in  de 
feestelijke  uitgangen  voor  na  en  rond  hel  bestuur  en  de  leden  der 
gilde  gaan  en  dan  loopen,  de  « zot  of  nar  »,  ook  weleens  wijzeman , 
zwatiemeester , boulfon  en  zinnespeelder  geheeten.  Deze  had  cene 
eigenaardige  bediening.  Hij  moest  de  feestvergaderingen  en  nitslapsjes 
door  belangrijke  kluchten  en  poetsen  vervroolijken.  Hij  was  nochtans 
zoo  veel  mogelijk  gehouden  zich  deftig  te  gedragen  (.  zonder  cenighe 
onbehoorlycke  daad  ofte  akte  uyt  te  rechten  ».  Ten  jarc  17o(3,  den 
I Oogst,  werd  Jan  Van  Gentbrugge  te  Sinay,  als  wijseman  aangesteld 
« met  conditiën  dat  hij  gehouden  zal  zijn  den  dienst  van  wijseman  te 
doen  zoo  het  behoort  faute  van  welcke  hij  bedankt  zal  worden  ». 

In  ommegangen  en  rouwplechtighedcn  was  het  hem  verboden  in 
ollicieel  costum  te  verschijnen  uit  eerbied  voor  de  goddelijke  diensten 
en  de  overledene  leden. 

Kleed  ij.  — Op  de  andere  feestdagen  had  hij  een  aardig  costuum 
aan,  dat  geheel  met  zijne  belachelijke  bediening  overeenstemde.  Die 
kleedij  werd  ten  koste  van  het  gilde  aangekocht.  Eene  beraadslaging 
van  het  bestuur,  den  21  April  182(3,  gehouden  en  luidende  als  volgt, 
slaaft  onze  gezegdens  : 

« Dat  alzoo  volgens  liet  gebruik  van  alle  gildens  de  wijzeman  op 
eene  kluchtige,  grillende  en  lachende  wijze  gekleed  zal  zijn,  en  ver- 
mits het  kleed  gedragen  door  onze  overledene  wijseman  I'ieter- 
Auguslinus  Sturm  en  Dicter  Meyskens  versleten  is  en  niet  meer 
bekwaam  kan  zijn  door  slecht  fatsoen  als  aderssins  te  kunnen  dienen, 
hebben  wij  ook  vastgesteld  op  de  spaarzaamste  wijze  mogelijk  tot 
laste  van  't  gilde  een  nieuw  kleed  te  doen  maken  naer  de  als  daertoe 
vereischte  beste  forme  ». 


51 


Al  hert  Antlieunis,  was  de  eerste  welke  wij  in  de  handboeken  als 
nar  aantreden  en  werd  in  die  hoedanigheid  aangesleld , den  5 Mei 
1749. 

Jaarwedde.  — Als  jaarwedde  voor  het  goed  vervullen  van  die 
kluchtige  bediening  kreeg  Jan  Van  Gentbrugghe  tien  schellingen, 
ingang  nemende  den  50  J.  1757. 

In  ’t  jaar  1N54,  den  19  Januari,  nam  het  bestuur  het  besluit,  ter 
oorzake  der  slechte  tijdsomstandigheden,  het  loon  van  de  bedienaars 
der  gilde,  als  wyseman,  fuyflelaar  en  tambour  te  verminderen  ieder 
op  5 guldens  ’s  jaars.  Tien  jaren  nadien,  wierd  het  bestuur  genood- 
zaakt uit  spaarzaamheid  boven  gemelden  loon  al'  te  schallen. 

§ lil.  LEVEN. 

Wij  weten  nu  den  oorsprong  van  des  gildes  bestaan  ; wij  kennen 
haar  met  lichaam,  hoofd  en  leden;  maar  wij  hebben  nog  niets  gezien 
van  hare  werking,  van  haar  leven. 

Het  blijkt  zonneklaar  uit  den  inhoud  van  ons  onspronkelijk  ver- 
ordeningsreglemenl , dat  de  St.  Sebastiaansgilde  van  Sinay,  gelijk  vele 
andere,  ingesteld  was  niet  uitsluitelijk  om  den  geboortegrond  te  ver- 
dedigen, maar  tevens  om  in  tijde  van  rust  de  godsdienstige  feesten  op 
te  luisteren  en  den  vrede  te  vieren  door  gezonde  uitspanningen  en 
vroolijke  feesten. 


A.  YEKGADEKINGEN. 

Al  de  leden  der  maatschappij,  vergaderden  gewoonlijk  tweemaal  op 
G,len  en  21st®“  Januari  van  ieder  jaar,  om  het  lidgeld  te  bepalen,  het 
bier  en  de  somertafel  te  verpachten.  De  eerste  dier  vergaderingen 
welke  wij  te  Sinay  aangestipt  vinden,  dagteekent  van  den  55  Januari 

1745. 

Orde.  — Op  de  vergaderingen  waren  al  de  leden  streng  verplicht, 
de  inwendige  orde  stipt  na  te  komen,  allen  eerbied  te  toonen  voor 
’t  bestuur  en  zeer  genegen  en  toegevend  te  zijn  voor  elkander,  naar 
luidens  de  volgende  artikelen  der  standregelen  : 

Art.  10.  « Zoo  wanneer  de  gilde  broeders  vergaert  zynde  nopende 
de  guide  zyn  gehouden,  als  hoofdman  en  vorders  den  Eedt  commen, 
in  de  zelve  vergaederingc  plaetse  te  maeken  eere  ende  reverentie  te 
bewijzen,  op  de  boete  van  10  grooten  ». 

Art.  11.  « Item  zoo  wat  guldebrocders  den  hooftman  voorders  den 


— ü“2  — 

Eedt  ofte  den  enaepe  van  't  guide  <|iiaclyck  toespraekt  ofte  eenige 
injurieuse  ofte  onbehoorlyeke  ende  onbeleefde  woorden  gave  om  d’on- 
derhout  van  de  statuten  ofte  ’t  recht  van  den  boge,  sal  verbeuren 
dry  schellingen  en  vier  grooten  ». 

Art.  13.  « l)c  gildebroeders  commende  ter  macltyd  als  ineinmer, 
als  een  camer  moet  hebben,  zullen  gacn  ter  camer  om  l’ecten  daer 
hem  van  den  Eed  zal  gesonden  worden,  op  de  boeten  van  tien 
grooten  ». 

Art.  14.  « Alle  gildebroeders  is  verboden  op  de  daghen  van  generale 
vergaderinge  in  t huys  van  zelve  vergaderinge  te  spelen  met  leer- 
lingen ofte  caertc  ende  andere  verboden  spel  op  de  boete  van  thien 
sl  u y vers  ». 

« Ende  van  den  Eed  gecalengiert  zynde  ende  ’t  spel  niet  (staeken) 
latende  by  de  zelve  gecondemneert  worden  in  als  welcke  meerdere 
lioete  als  haerlicder  in  reden  zal  denken  behooren  ». 

Te  Calloo  was  hel  aan  de  gildebroeders  uitdrukkelijk  verboden  van 
« aan  eenige  persoonen  van  de  guide  geen  deel  makende  te  drinken 
te  geven  in  de  camer  ofte  op  straat  op  verbeurte  van  thien  stuwers  ». 

it.  godsdienstige  geesten. 

De  Godsdienstlijke  feesten  waaraan  de  gilde  in  « ordonnantie  deelnam 
om  ter  eere  Godts  de  processie  te  helpen  vcrcercn,  waren  de  processie- 
daglicn  de  daghen  van  kermisse,  ommeganek  ende  lieylig  sakramenls- 
dagli  ende  Sl.  Sebastiaensdagh  » (art.  {)). 

De  stoet  was  gewoonlijk  volgcnder  wijze  gevormd  : 

Ten  hoofde  van  den  stoet  gingen  vooruit  vier  van  de  jongste  gilde- 
broeders die  gehouden  waren  te  gaan  « schuttcrlyek  in  cene  uytlerste 
modestie  met  eenen  Spaenschen  gespannen  boglic  ende  eenc  tros  met 
schichten  ».  Nevens  hen  gingen  de  trommelaars  on  de  fijfclaars  bene- 
vens de  standaarddrager  alsmede  de  gildegczellen , die  geenc  llam- 
bouwen  hadden.  Zij  die  « respect  hadden  voor  hunnen  Schepper  en 
Zaligmaeker  » en  eene  llambouw  droegen,  mochten  den  gildekonink 
begeleiden , slappende  met  licht  voor  de  kerkbedienden  nevens  den 
hoofdman,  deken  en  proviseerders.  Onder  de  gezellen  die  lichldrocgcn 
waren  er  met  schilden  aan  de  llamboiiwcn , en  andere  zonder  schilden; 
maar  deze  laatste»  hielden  eenen  pijl  in  hun  hand. 

Daarna  kwam  met  onlbloolcn  hoofde  de  baljuw  met  zijnen  wapenstok 
of  pijl  gevolgd  van  den  Alpheris,  die  op  zijne  schouders  liet  vaandel 
droeg  (D.  I1.). 


I»  de  kerk,  hadden  de  leden  der  j^ilde  hunne  plaatsen  voorbehouden 
aan  den  aulaar  van  den  heiligen  Scbastiaan.  He  autaar  van  SI.  Sebastiaan 
wierd  gewoonlijk  door  de  maatschappij  bekostigd,  vernieuwd  en  onder- 
houden. In  andere  plaatsen  had  de  gilde  een  bijzondere  kapel  in  de 
kerk. 

Aan  den  autaar  van  St.  Sebastiaan  hadden  de  gildebroeders  hunne 
bijzondere  zittens,  voor  hun  persoonlijk  gebruik,  en  niemand  anders 
zou  zich  gewaagd  hebben  een  van  die  plaatsen  te  bezitten.  Nevens 
ieder  lid  hing  een  koperen  kandelaarken  met  eene  roete  kaars.  Hecht 
voor  hen  stond  een  groot  houten  beeld  van  den  heiligen  St.  Sebastiaan 
vast  gespijkerd  aan  oenen  grooten  pilaar  onzer  kerk. 

Uit  licht  werd  jaarlijks  in  een  der  twee  vergaderingen  van  Januarij 
openbaarlijk  verpacht. 

Ten  jare  1811,  den  Januarij,  werden  de  « routte  keirsen  » die 
in  de  zittens  moesten  branden  aanvaard  door  Jozef  Van  Mele  voor 
d rij  guldens;  en  de  « wassche  keirssen  » die  gedurende  1811,  zouden 
branden  aan  ’t  beeld  van  Sint  Sebastiaan  werden  aanvaard  door  sieur 
Jan-Baptiste  Heyens  voor  drij  guldens  achttien. 

In  1813,  den  19  Januari  en  in  1814,  den  53  Januari,  werd  dooi- 
de verpachting  de  roete  kaarsen  « de  minst  biedende  den  naeste  » toe- 
gewezen aan  den  knaap  Jozef  Van  Mele  voor  drij  gulden  cour1.  ; en  de 
wasse  keirsen  aan  sieur  Joannes-Baplistc  Heyéns  koster  voor  de  somme 
van  drij  guldens  en  achttien  stuyvers. 

Wij  denken  dat  dit  gebruik  moet  geëindigd  hebben  in  't  jaar  1830; 
want  dan  is  er  voor  de  laatste  maal  spraak  van  de  verpachting  in 
onze  handvesten. 

C.  1 1 T SPANA I NG SF EESTEN . 

Ue  vermaakfeesten  bestonden  eenvoudiglijk  in  vroolijke  vermakingen, 
aangename  en  verkwikkende  feestmalen  eens  des  winters  en  eens  des 
zomers  en  wijders  in  gezamentlijke  schietingen  of  in  het  bijwonen 
aan  vreemde  prijsschietingen. 

I.  WINTERFEEST. 

Het  winterfeest  had  plaats  op  St.  Sebastiaansdag  en  volgende  dagen. 
Men  vierde  en  feestte  onvermoeid  gedurende  twee  volle  dagen,  en  dit 
bleef  alzoo  opvolgentlijk  duren  bijna  eene  geheelc  eeuw.  Slechte  tijden 
nochtans  braken  aan,  en  verplichten  het  bestuur  den  duur  des 
feest ijds  te  verkorten  en  hem  te  bepalen  en  te  beperken,  in  185i,  op 
eenen  enkelen  dag. 


De  tafel  moest  door  ieder  gildelid  betaald  worden  « elck  voor  zyn 
geld,  en  dat  voor  zeven  stuyvers  den  man  » hetwelk  den  3 Januari 
1734,  aanveerd  wierd  « door  de  basine  Durinek  voor  twee  dagen  ». 

liet  bier  werd  verpacht  minst  biedende  den  naaste  voor  twee  dagen, 
a baud  en  licht  » was  in  de  verpachtsom  begrepen,  en  de  aanvaarder 
was  gehouden  op  drij  « herden  vier  te  maecken  naer  belmoren , dit 
ten  advenante  van  dry  en  twintig  schellingen  en  vier  gr.  ». 

Dit  schuimend  vlaamseh  bier  was  voor  de  gildcbroeders  eene  ware 
en  gedurende  bezorgdheid.  Men  dronk  het  altijd  gaarn  goed,  in  ruime 
maten  en  met  volle  teugen.  Zij  waren  lijn  van  smaak  zoo  dat  zij 
zelden  ten  laste  van  den  herbergier  er  niets  hadden  in  te  brengen. 

Daarom  nam  het  bestuur  van  alle  voorzorgen  en  deed  men  opvol- 
gentlijk in  het  proces  verbaal  der  verpachting  zekere  voorwaarden  in- 
lasschen,  als  volgt  : « Ten  vorndage  is  goresolveert  by  hooftman, 
konink , dekens,  alpheris  ende  gezworens  te  besteden  het  bier,  brand- 
hout ende  koersen  het  gene  zal  geconsommeert  worden  in  de  toe- 
komende St.  Sebastiaansdagen  ’t  gone  is  verbleven  op  de  \V*  Maryn- 
Durinck  voor  eene  somme  van  een  pond  eenen  schel I . grooten  voor 
ieder  tonne  bier  ». 

Het  jaar  nadien  voegde  men  er  bij  « goen  bier  »,  en  in  1731,  moest 
men  bruin  bier  hebben.  Den  21  Januari  1764,  bedong  men  dat  het 
geheel  goed  bier  zijn  moest,  « by  faute  van  welcke  den  Eet  zal  ver- 
mogen ’t  zynen  costc  ander  bier  te  copen  ». 

In  1811,  in  hunne  vergadering  van  17  November,  nam  liet  bestuur 
besluit  het  bier  niet  meer  te  besteden  : « in  aandacht  nemende  het 
slecht  bier  dat  de  herbergiers  op  de  vergadering  van  de  gilde  te 
drinken  geven,  niet  tegenstaande  dat  zij  daarvoren  eenen  redelijken  en 
justen  prijs  genieten. 

« In  aandacht  nemende  de  groote  klachten  en  murmurât icn  die  op 
de  vergaderdagen  door  de  gildcbroeders  geschieden. 

« In  aandacht  nemende  de  geschillen  en  disputten  die  maar  al  te 
dikwijls  op  de  gildevergaderingen  plaats  gehad  hebben  en  altijd  voort- 
komen door  het  slecht  bier. 

« Te  rekenen  van  Sebastiaen  1812,  zal  voortaen  altijd  het  bier  gekocht 
worden  voor  en  ten  laste  der  generaliteit  van  ’t  gilde,  welk  hier 
zal  gekelderd  worden  bij  den  gone  die  het  gilde  zal  aanveirdt  hebben, 
de  bomme  en  tapgat  zullen  gecacheteerd  worden  door  den  eed, 
gevolgentlijk  dat  er  niets  meer  en  zal  besteed  worden  min  biedende 
den  naeste  dan  het  gebruik  der  tafel  ». 

Dit  gebruik  had  geenen  langea  duur,  want  den  12  December 
daaropvolgende  wierd  het  bier  weder  aanbesteed. 


oo 


In  1819,  bedong  men  nog  dat  liet  bier  door  den  aanvaarder  moest 
afgelapt  worden  lot  op  den  bom  of  grond  volgens  liet  nieuw  gebruik. 

Den  4 April  1850,  wierd  bovenstaande  resolutie  van  liet  bier  zelf 
aan  te  koopen  weder  vernieuwd;  maar  in  1835,  wierd  het  weder 
maar  verpacht. 

In  liet  jaar  1846,  stelde  men  vast  dat  de  tonne  bier  130  liters  moest 
inliouden,  om  als  er  meer  dan  eene  ton  bier  gedronken  wierd,  maar 
in  evenredigheid  van  het  afgedronken  bier  te  moeten  betalen  ; maar 
men  betaalde  aan  den  herbergier  6 franken  per  tonne  voor  liet  af- 
tappen (1850). 

De  prijs  van  het  bier  verschot  ook  van  jaar  tot  jaar. 

a)  Het  goed  koopste  was  in  : 

1744  1 pond  1 schell. 

1755  1 pond  3 schell.  en  6 grooten. 

1759  19  schell.  en  6 grooten. 

1761  1 pond  1 schell.  en  4 grooten. 

1764  19  schell.  en  8 grooten. 

b)  Hel  duurste  was  in  : 

1749  26  schell. 

1750  26  schell. 

1811  11  guld.  15  stuiv. 

1815  1“2  guld. 

1816  11  guld. 

1817  14  guld.  15  stuivers. 

1818  15  gulden  el 

1822  16  gulden. 

1855  13  gulden. 

Daaruit  mogen  wij  gemiddeld  den  prijs  per  tonne  bier  vaststellen 
op  12  fr.  in  de  jaren  1700  tot  1800,  en  op  21  fr.  van  de  jaren 
1800  tot  1830. 

2.  SOMEKFEESTEN. 

De  warme  zomerfeesten  waren  veel  woeliger  dan  de  koele  winter- 
feesten. Zij  begonnen  gewoonlijk  in  de  maand  Juni  den  10,  II  en 
15,len,  of  den  14,  15  en  16,len  der  maand;  zij  hadden  bij  uitzondering 
soms  plaats  den  29,  30  en  3l,le“  der  maand  Mei.  Die  feesten  duurden 
bijgevolg  drij  dagen  lang.  Nochtans,  den  19  Januari  van  het  jaar 
1824,  besloot  men  den  duur  van  die  luidruchtige  en  woelige  teer- 
dagen  te  verminderen , aangezien  de  slechte  tijdsomstandigheden  ; en 


men  vergenoegde  zich  dan  met  twee  feestdagen.  Later,  van  ’t  jaar 
1843  Ie  beginnen,  vvierd  er  bepaaldelijk  besloten  maar  cenen  dag  Ie 
besteden  voor  die  zelfde  fccsllijkheden. 

A.  KOMIHGSCMF.TIA’G. 

De  bijzonderste  dag  dier  feesten  was  de  koningscliieting;  dit  vvierd 
op  zeer  luisterlijke  wijze  gevierd. 

Het  groote  feest  werd  aangekondigd  door  liet  brommen  des  kanons. 
Ieder  gildegezel  trok  zijn  beste  pak  aan  en  d’oflieieren  hun  glansterend 
gewaad.  Zij  waren  gehouden  « te  compareren  ten  huize  waar  zy 

geinsinueert  waren  by  den  cnaepe  met  haerlieden  spaenschen  boge 
eude  te  minsten  een  dozyn  bouten  om  acht  uren  ».  Daar  allen  golstyt 
aangekomen  en  vergaderd  zijnde,  stelde  men  zich  onmiddelijk  in  goede 
« ordonnantie  » om  te  samen  stoetsgewijze  den  koning  des  vorigen 

jaars  uit  zijn  huis  af  te  halen  en  hem  naar  de  kerk  te  geleiden. 

Daar  vvierd  eene  solemneele  mis  gezongen , en  binst  den  dienst 
gingen  de  gildebroeders  ten  offeren  ter  ecre  (iodts  en  « haer  lieden 
patroon,  ter  uitzondering  van  den  recreatief  meester  die  niet  in  de 

kerk  met  zyne  ghecoleurde  habilualien  verschenen  was,  nvt  respect 
voor  het  allerhey ligste  ». 

De  mis  gedaan  zijnde,  gingen  zij  eerbiedig  en  in  « gclycke  ordon- 
nantie » de  kerk  uit  en  trokken  stoetsgewijze  naar  het  schietsplein 
nabij  de  kerk,  in  ’t  midden  van  het  dorp  gelegen,  om  aan  de 
schieting  van  den  koningsvogcl  deel  te  nemen;  daar  hielden  de  trom- 
melaars en  lijfelaars  hun  geroefel  en  gefluit  op,  en  iedereen  maakte 
zich  schutvaardig. 

Allen  sloegen  met  aandacht  liet  spel  gade,  en  bcjuichtcn  onder  het 
gerommel  der  trommels  den  behendigen  schutter  die  den  hoogvogel 
in  zijn  pluimgetooi  geraakte.  Op  cens  steeg  het  gejuich  en  ’l  geroep 
uit  den  groep  der  omstanders  op  onder  het  lawaai  van  trommel  en 
fijfelaar.  De  hoogvogel  was  afgerukt  en  zakte  neder.  Langs  alle  kanten 
vloog  men  toe  en  rechtte  men  zich  op  de  teenen  om  hem  te  vangen. 
Een  greep  hem,  en  reikte  hem  den  gelukkigen  koning  toe,  die  daar 
roerloos  stond  met  de  gildekraag  rond  den  hals,  en  den  pijl  en  den 
vogel  geduwd  in  d'handen  en  niet  wist  hoe  en  waarheen  zich  koeren 
of  wenden,  zoodanig  was  hij  geweldig  omringd  en  gevvoelig  als  koning 
gevierd.  De  deuren  der  huizen  vlogen  open,  en  de  geestdriftige 
dorpelingen  begroetten  onder  de  gildelcden , die  stoetsgewijze  ter 
kerken  gingen,  den  nieuwen  koning,  omringd  zijner  oflicieren.  De  pastor 


in  volle  luisterrijk  gewaad  wachtte  den  koning  af  aan  het  kerkhekken. 
Het  luidruchtig  muziek  hield  op;  alles  wierd  weder  stil  en  allen 
trokken  vol  ingetogenheid  en  eerbied  de  kerk  binnen  om  God  te 
bedanken.  De  gildebroeders  begeleidden  met  eene  brandende  flambouw 
in  de  hand  het  H.  Sakrament  van  ’t  hoogaltaar  naar  den  autaar  van 
den  Heiligen  Sebastiaan  waar  een  lof  werd  gezongen.  Daarna  sloot 
eene  hymne  « te  deum  laudamus  » de  kerkelijke  plechtigheden.  Dan  trok 
de  hoornblazer  met  zijne  pluim  op  het  hoofd  en  zijne  sjerp  rond  het 
lijf  de  kerk  uit  en  kondigde  aan  de  bevolking  dat  de  dankzegging 
gedaan  was.  Hij  steeg  te  paard,  hiel  zijn  vaandel  stevig  vast  en  stapte 
met  fierheid  vooruit.  De  fijfelaar  en  de  trommelaar  volgden  hem  al 
fluitende  en  roefelende.  De  alpheris  met  zijnen  opgestoken  hoed  en 
zijne  witte  pluim,  zijne  schoone  casique  en  zijnen  zijden  sluier  kwam 
hen  na,  het  vaandel  der  gilde  met  zooveel  kunst  als  zelfgenoegen 
dragende  en  draaiende.  De  leden  en  het  bestuur  met  den  nieuwen 
koning  aan  hun  hoofd  volgden  met  gestadigen  trad  en  trokken  naar 
hun  lokaal  waar  het  feestmaal  moest  plaats  hebben,  terwijl  de  wijse- 
man  met  zijne  gekleurde  kleeren  de  toejuichende  en  nieuwsgierige 
bevolking  lachen  deed  door  zijne  kluchtige  en  grillende  gebaren. 
Gansch  de  stoet  treed  het  feestlokaal  binnen  om  met  malkander  goede 
chiere  te  maken , alwaar  « alle  gildebroeders  gehouden  waren  te 
compareeren  op  pene  van  te  verbeuren  eenen  Schelling  en  acht  grooten, 
ende  bovendien  te  moeten  betaelen  zynen  cost  zoo  ’t  zelve  besteed 
was  » (art.  13  statuten). 

Daar  wierd  « de  zelven  konink  beschonken  ten  coste  van  ’t  gemeen 
gulden  met  eene  tonne  biers  van  sulcken  pryze  als  het  gildebier  van 
de  maeltydt  » (art.  16  statuten). 


B.  FEESTMAAL. 


Tot  het  feestmaal  waren  niet  alleen  de  leden  uitgenoodigd  maar 
ook  hunne  vrouwen,  en  deze  hielden  gretig  vreugde  vol  kermis  mcê 
in  « eer  en  deugd  ». 

De  pastor  en  de  gildekapelaan , de  baljuw,  de  hoofdschepen  en 
andere  aanzienlijke  « personnages  » namen  gedurende  langen  tijd  soms 
deel  aan  ’t  feestmaal. 

De  konink,  de  pastor  en  onderpastor,  de  hoofdman,  vendrich,  de 
enaepe,  tambours,  fijfelaars  en  de  bouffon  waren  vrij  van  alle  kosten 
ingevolge  art.  15  der  standregelen  ; hetgeen  later  nog  bekrachtigd 
wierd,  door  eene  beraadslaging  van  het  bestuur,  in  datum  van 
6 Januari  1765. 


— 58  — 

De  pijlrapers  waren  ook  vrij  van  tafelkosten,  maar  mochten  aan  de 
tafel  der  gildeleden  niet  zitten  en  kregen,  op  zekere  plaatsen,  een 
stuk  varkenvleesch  van  meer  dan  tien  pond  met  roggenbrood  te  eten. 

De  uitgenoodigden  zaten  onder  malkander  en  luidden  ieder  hunne 
aangeduide  plaats  welke  verplichtend  was  in  te  nemen,  op  boete  van 
thien  grooten,  art.  13  stat. 

Afwezigen.  — Indien  een  gildegczel  belet  was,  door  zekere  gegronde 
omstandigheden,  het  banket  bij  te  wonen,  had  hij  wel  is  waar  zijn 
gelag  te  betalen  zoo  als  de  aanwezigen,  maar  hij  had  tevens  het 
recht  zijn  deel  in  de  spijzen  en  den  drank  ter  lokaal  te  doen  afhalen. 

Eens  1er  tafel  gezeten  verstonden  onze  voorouderen  de  kunst  hen  aan 
den  disch  zich  eens  recht  goed  te  doen. 

1.  Drank.  — De  beker  ging  niet  weinig  in  het  ronde  en  het 
vlaamsche  lied  uit  krachtige  borsten  en  door  wijde  keelen  gezongen, 
onder  de  gisting  der  goede  bieren,  weerklonk  meer  dan  eens  gedu- 
rende het  feest. 

De  bieren  waren  dien  dag  voor  de  gilde  vrij  van  lasten  ; dan  wierd  er 
veel  geschonken  en  weinig  bier  geweigerd;  nochtans,  bij  uitzondering, 
is  het  voorgevallen  dat  men  al  het  bier  niet  afgedronken  had , want 
in  de  vergadering  van  27  December  1829,  aanvaard  Jan-Baptiste  Van 
Mele , voor  vier  guldens  eene  tonne  bier  af  te  tappen  die  aan  de  gilde 
toekwam  « en  die  door  gespaarzaamheid  was  blijven  liggen  van  op 
den  gepasseerden  somer  ». 

Zang.  — De  gildebroeders  en  zusters  zongen  soms  ook  binst  het 
maal  rijmdichtjes,  waarvan  wij  nog  vele  staaltjes  gevonden  hebben  in 
verschillige  handvesten.  In  1716,  vierden  de  schutters  van  St.  1‘auwels 
het  honderdjarig  bestaan  hunner  vereeniging  met  een  luisterrijk  feest, 
waaraan  het  Kethorikale  dicht  niet  ontbrak.  In  een  rijmstuk  op 
perkament  geschreven  leest  men  de  volgende  beschouwing  : 

« Alberlus  stelde  in  de  guldens,  om  te  vechten; 
nu  dienen  zij  alleen  om  vreugden  aan  te  rechten, 
in  ’t  leger  is  den  boogh  en  pyl  van  kleine  kracht, 
door  bommen  en  canon  wordt  nu  den  mensch  geslacht  ». 

2.  Spijskaart.  — De  gildebroeders  en  zusters  alhoewel  zij  goed  dronken 
en  dikwijls  zongen , vergaten  ook  niet  te  smullen.  Hunne  vlaamsche 
en  grove  magen  waren  toen  ook  gekend  voor  hunne  bereidwillige 
inneming.  Zij  smulden  misschien  traag  maar  lang  en  veel,  en  deze 
die  door  zijne  makkers  aangeduid  wierd,  als  meest  zijn  beste  aan  de 
verschillige  speizen  te  hebben  gedaan,  kreeg  te  Waesmunster  eenen 
silveren  tand,  als  bijzonder  onderscheidings  teeken. 


o9 


Het  maal  bestond  gewoonlijk  in  de  volgende  spijzen  of  gerechten  : 

1812.  1.  Een  soep 

2.  Twee  patagien,  blomkoolen  (expersse  1813)  en  boonen 

3.  Warm  en  koud  gezanten  vleesch 

4.  Bolie 

5.  Een  hameien  baut 

6.  Eene  schoone  goede  hespe 

7.  Gebraden  kalfsvleesch 

8.  Fricadellen 

9.  Hijspap 

10.  Boter  kaas  enz. 

In  1814,  was  de  hameien  baut  afgeschaft  en  wierd  niet  meer  ver- 
vangen. Gewoonlijk  bedong  men  nog  uitdrukkelijk  in  ’t  verbaal  der 
verpachting  « dat  de  tafels  behoorlyk  van  alles  genoegzaem  en  naer 
genoegen  moesten  voorzien  zyn  ». 

Den  12  April  van  ’t  jaar  1818,  wierd  het  streng  den  gildebroeders 
verboden  aan  tafel  wijn  te  drinken.  Het  was  insgelijks  door  de  statuten 
niet  toegelaten  aan  vreemde  personen  drank  te  geven  in  de  kamer  of 
op  straat. 

De  lustige  gildebroeders  en  zusters  aten  en  dronken  tot  laat  in  den 
avond  en  leidden  dan  den  nieuwen  koning  naar  huis;  maar  om  alle 
« abusen  te  vermeiden  » was  het  den  konirig  door  de  statuten  niet 
toegelaten  de  tafel  te  dekken  voor  de  gildemakkers  die  hem  zoo  ver- 
gezelden , en  « oock  daerna  zyn  koningsfeeste  met  banckette  ofte 
maeltyt  te  vereffen  » art.  17. 

Nu  weten  wij  dat  men  met  kennis  en  smaak  feestmaalde;  maar  Iaat 
ons  ook  cens  onderzoeken  op  welke  wijze  men  daarvan  de  onkosten 
dekte. 


C.  VERPACHTING. 

f*njs.  De  maaltijd  werd  altijd  in  het  openbaar  besteed  in  de  vol- 
gende vormen  : 

Het  jaar  1743,  « present  den  hoofdman  benevens  den  Eed  ver- 
garderd  zynde  ten  einde  publieklyk  aan  te  besteden  de  somermaeltyd 
die  zal  plaets  hebben  op  10  en  13  Juni,  hebben  wy  voorts  geproce- 
deerd minst  biedende  den  naeste  en  naer  oproepinghe  van  vele  om- 
standers in  de  manière  als  volgt  : Sieur  Maryn  Ourinck  heeft  inge- 
steld en  eindelinge  geboden  den  diné  aan  2 sc heil.  wisselgeld  per 
man,  sonder  dat  er  nog  iemand  geboden  heeft  ». 


60 


« De  maeltyd  /.al  bestaen  in  de  volgende  gerechten  of  couverten  in 
alles  genoegzaem  dat  de  tafel  of  tafels  behoorlyk  naer  genoegen  voor- 
zien zyn  te  weten ; ende  den  kost  te  geven  aan  onze  knechten 

voor  half  geld. 

Aldus  besteed  met  byzonder  besprek  dat  het  eten  goed  moet  gekokl 
zyn  door  eene  kokcsse  daertoe  bekwaem , ende  heeft  den  aenvecrdcr 
met  belofte  alles  promptelyk  te  volbrengen,  naer  voorlesingc  met  ons 
getcekend  den....  alsvoren  (handteekens). 

Later  wierd  de  tafel  verpacht  als  volgt  : 


n 6 Jan. 

1751  aan 

W®  Maryn  Durinck  mits  16  stuivers 

t paar. 

8 April 

1 753 

» 

))  ))  )) 

» 15  » 

» 

o Jan. 

1754 

)) 

))  ))  )) 

» 1 6 » 

n 

55  Jan. 

1766 

)) 

Laureys  Durinck 

» 5 schel  1.  6 grooten  » 

6 Jan. 

1769 

)) 

Heynderickx 

» 5 » 8 » 

» 

51  Jan. 

1794 

)) 

(lillis  Bntggcman 

» 3 » 4 » 

» 

30  Dcc. 

1810 

)) 

E.  Van  Clapdorp 

» 10  stuivers  per 

man. 

55  Jan. 

1811 

)) 

)) 

» 1 guld.  4 stuiv. 

'1  paar. 

3 Mei 

1815 

)) 

» 

» 1 » 4 » 

» 

19  Jan. 

1813 

)) 

.losef  Stevens 

» 1 » 4 » 

)> 

50  Jan. 

1814 

)) 

» » 

» 1 » 5 » 

)> 

50  Jan. 

1815 

)) 

» » 

» 1 » 6 » 

)) 

53  Jan. 

1816 

)) 

))  » 

» 55  stuivers 

» 

o April 

1818 

)) 

Modest  Bussens 

» 58  » 

» 

19  Jan. 

1819 

)) 

» » 

» 30  » 

» 

19  Jan. 

1855 

» 

» » 

» 58  » 

» 

19  Jan. 

1854 

)) 

» )) 

» 56  » 

)> 

53  Jan. 

1855 

)> 

j)  » 

» 1 guld.  7 stuiv. 

)> 

Dus  van  1" 

'43  lot 

1800  was  de  hoogste 

prijs  3 schcll.  4 

grooten 

de  laagste 

prijs 

15 

stuivers.  En  van  1800  tot  1830  was  de 

hoogste 

prijs  50  stuivers  en  de  laagste  prijs  10  stuivers. 

De  tafclkostcn  der  knechten  waren  maar  half  zooveel  als  die  der 
leden.  In  1815,  den  56  Juli,  wierd  door  het  bestuur  besloten  maar 
« cens  eene  somme  van  zestien  guldens  te  betalen  voor  het  gebruik 
der  plaetsen,  mondkosten  gedurende  dry  dagen  ». 

De  maatschappij  betaalde  bijgevolg  al  de  onkosten;  nochtans  ten  jarc 
1754,  nam  het  bestuur  een  besluit  waar  door  ieder  lid  persoonlijk  de 
tafclkostcn  mocht  betalen  « elck  voor  zyn  geit  en  dat  voor  zeven 
stuivers  den  man  ».  Doch  dit  bleef  niet  lang  duren;  want  kort  nadien 
betaalde  de  maatschappij  weder  de  onkosten. 


61 


I).  UITSTEL  EN  ONDERBREKINGEN. 

Uitstel.  — Het  banket  wierd  al  eens  uitgesteld  voor  buitengewone 
redenen,  want  in  den  loop  der  jaren  1757  tot  1758,  vinden  wij  geen 
enkel  proces  verbaal  der  vergaderingen  aangeboekt;  in  ’t  jaar  1764, 
had  men  door  een  besluit  van  12  Februari,  de  somergilde  opge/.egd 
en  uitgesteld,  daar  hun  hoofdman  Frans  Zaman  overleden  was. 

Onderbroken.  — Gansch  de  werking  der  maatschappij  werd  onder- 
broken van  ’t  jaar  1770  tot  1794.  Gedurende  vier  en  twintig  opvolgende 
jaren  had  men  dan  noch  vergaderingen  noch  feestmalen.  Den  21  Jan. 
1794,  herbegon  het  gewoon  leven  : Men  vergaderde  en  besloot  te 
feesten  op  15,  16  en  17  Juni;  bijgevolg  besteedde  men  reeds  het 
maal  en  den  drank  voor  dien  tijd,  maar  uit  voorzichtigheid  had  de 
aanbesteding  onder  voorwaarde  plaats  : « ten  waere  den  Eed  de  zelve 
aenbestedinge  eene  maend  voor  de  teringe  aen  den  acceptant  door 
troebel  van  oorlog  ofte  zo  diergelyckc  opzydc  ».  In  1813  kende  het 
bestuur  insgelijks  dit  recht  toe  aan  den  aanvaarder  van  ’t  maal  : « zal 
vry  staen  't  zy  met  duurte  van  oorlog  of  andersints  mits  den  Eed  zes 
weken  op  voorhand  te  informeren  dat  hy  renonceerd  aen  zyne  aan- 
veerding  ». 

Den  23  Januari  1814,  wierd  het  feestmaal  weder  uitgesteld  « in 
aendacht  nemende  den  oorlog  en  slechten  -tyd  » , maar  dit  besluit 
werd  den  20  Junij  van  ’t  zelfde  jaar  verbroken  en  vervangen,  « in 
aendacht  nemende  dat  in  cas  van  niet  te  teeren  veel  tor  aan  de  gilde 
doet,  mits  niemand  om  die  reden  zich  komt  aanbieden  of  engageeren 
ten  einde  deel  te  maken  van  de  gilde  » en  vonden  zij  goed  van  voor 
het  toekomende  weder  te  feesten  als  naar  gewoonte. 

Twee  jaren  nadien,  den  6 Augusti  1816,  wierd  er  besloten  « dat 
mits  de  circonstantien  van  den  gepasseerden  oorlog  en  den  slechten 
tyd  de  gemelde  feestdagen  geene  plaatse  zouden  hebben  ». 

Van  1816  tot  1830,  hernamen  de  feestmalen. 

Den  derden  Mei  1850,  zond  Jan  Van  Mele,  aanveerdcr  der  zomer- 
maaltijd,  een  verzoek  aan  het  bestuur  om  eene  vermeerdering  te 
bekomen  voor  de  maaltijd,  aangezien  de  buitengewone  duurte  van 
boter  en  vleesch , maar  dit  verzoek  werd  hem  geweigerd. 

Den  8,teu  Mei  1831,  stelde  liet  bestuur  vast  met  algemeene  stemmen 
en  besloot  « dat  het  met  slechte  omstandigheden  van  tyd,  gesproten 
door  de  Nederlandsche  revolutie  van  1830,  slagnatie  van  commercie 
en  meer  andere  aflairens,  betaelen  van  contribution  en  het  niet  en 
zoude  betaemen  vreugde  bedryven  by  te  wonen  en  onkosten  te  gc- 
doogen  » en  dat  bijgevolg  de  somergilde  geen  plaats  zou  hebben. 


E.  SCHIETINGEN. 


Buiten  de  prijsschieting  van  den  koningsvogel  gaf  de  maatschappij 
van  tijd  tot  tijd  gewone  schietingen,  en  nam  zij  ook.  wel  eens  deel 
aan  vreemde  prijsschietingen. 

1.  GEWONE  SCHIETINGEN. 

De  maatschappij  was  natuurlijk  vrij  zoo  veel  schietingen  te  geven 
om  onder  malkander  te  schieten  als  zij  het  geradig  vond.  Nochtans 
was  het  door  vele  standregelen  verboden  te  schieten  op  zekere  kerkelijke 
feestdagen  : te  Lokeren  op  den  eersten  paaschdag,  den  eersten 
sinxendag  en  den  eersten  kerstdag  op  straf  van  6 stuivers;  en  te 
Bclcele  op  de  feestdagen  van  keimissc  en  ook  onder  de  mis  van  alle 
zondagen  en  heilig  dagen  van  ’t  jaar,  op  pene  van  6 stuivers. 

Op  die  schietingen  hield  men  goede  orde  onder  de  leden,  en  deze 
die  zich  plichtig  maakten  aan  losbandigheid  of  aan  onbetaamlijk  gedrag 
wierden  door  het  bestuur  onmiddelijk  berispt  of  gestraft. 

De  standregelen  voorschreven  dien  aangaande  zeer  strenge  maat- 
regelen , onder  andere  : « zoo  wie  yemant  tusschen  doelen  dreeght 
eenen  ontaemelyken  eedt  zwoerc,  vilayne  woorden  sprake  oft  wercke 
dede,  sal  telcker  wyze  verbeuren  XX  s.  p.  (St.  Nikolaas)  en  tot  dien 
schuldig  syn  de  injurie  terstond  te  revosercn  op  pene  van  een  pond 
was  » (Lokeren). 

« Item  zoo  wie  yemant  zynen  boghe  vuylmaeckt,  zyn  schichten  ofte 
bauten  verbercht  ende  ontdraecht,  zal  verbeuren  XX  s.  p.  » (St.  N.). 

« Item  waert  dat  eenig  schutter  ofte  guldebroeder  den  anderen  liet 
lieghen  oft  oploop  dede  in  evelen  moed,  die  zal  verbeuren  thien 
stuyvers  » (St.  N.). 

« Item  zoo  wat  guldebroeder  onzedelyck  doet  als  van  achter  te 
craken,  zyn  water  te  maeken  metten  boghe  ofte  pyl  in  de  hand...  zal 
verbeuren  dry  stuivers  ». 

« Item  dat  iemandt  den  edelen  handlboghe  oft  pyl  en  zal  mogen 
noemen  dan  met  hunnen  behoorlyken  naam  op  de  verbeurte  van 
eenen  stuiver  » (St.  N.). 

« Item  verboden  te  wedden  op  straf  van  eenen  stuyver,  te  schieten 
gedurende  den  tyd  der  hoogmisse  op  pene  van  3 stuivers  ». 

Verboden  saete  houden  op  pene  van  12  grooten  (Clinge). 

Te  Melsele  was  hel  niet  toegelaten  te  smooren  in  presentie  van 
dochters  zonder  toestemming  van  den  hoofdman. 


63 


2.  DEELNEMING  AAN  ANDERE  SCHIETINGEN. 

De  gilden  namen  soms  deel  aan  vreemde  prijsschietingen.  Dit  was 
in  dien  tijd  van  groot  belang. 

Artikel  23  der  standregelen  gaf  den  hoofdman  en  den  Eed  het  recht 
den  behendigsten  der  guldebroeders  uit  te  kiezen  en  hem  te  ver- 
plichten deel  te  nemen  aan  d’een  of  andere  prijsschieting  « item  zoo 
wat  guldebroeder  gekozen  zynde  by  hoofdman  ende  den  Eed  van  de 
gilde  tot  haere  raede  genomen  onime  te  gaene  ende  trecken  tot  eenige 
schietspele  is  daer  gehouden  te  gane  ten  gcmeenen  eoste  van  de 
guide,  altydt  noodsaekelykheid  uytgesteeken , op  de  boete  van  dry 
schellingen  en  thien  grooten  ». 

Belangrijkheid  der  prijsschietingen.  a)  Vertrek.  — Men  had  de  toelating 
om  ter  bijwonen  der  schietspelen  naar  andere  gildehoven  tolvrij  uit  te 
trekken  « met  hun  lieden  wimpels,  vendelen,  trommelen  ende  fyfelen 
ende  zelve  te  laten  uitvliegen,  staen  ende  spelen  in  aider  modestie 
ende  ghemaeniertheden  ter  eeren  Godts  zyne  heylige  Moeder  Maria 
ende  den  heyligen  Sint-Sebastiaen  hunnen  patroon  ». 

Zoo  trokken  op  een  peloton  onzer  beste  schutters,  den  3 Juli  van 
’t  jaar  4736,  naar  « eene  groote  prysschieting  te  St.  Nikolaes,  uit- 
geschreven door  het  oudt  vry  keyserlyck  gilde  van  de  H.  St.  Nikolaes 
en  Sebastiaen  ». 

Niet  min  dan  498  schutters,  door  vijftig  verschillige  handbooggenoot- 
schappen  uit  Vlaanderen,  Brabant  en  Zeeland  afgevaardigd,  namen 
er  deel  aan. 

De  prijzen  voor  de  drie  oppervogels  bestonden  uit  drie  zilveren 
salven  of  schenkteljooren,  de  eene  ter  waarde  van  42  de  andere  iedere 
van  9 pond  groote;  de  83  andere  vogels  werden  met  rood  tin  ver- 
golden. 

De  intrede  te  St.  Nikolaas  van  dat  overgroot  getal  schutters  was 
oprecht  luisterrijk  en  geschiedde  in  den  namiddag  en  ’s  anderendaags 
’s  morgens  « onder  het  onophouden  geklank  van  keteltrommcls,  trom- 
petten en  het  spelen  van  andere  musicale  instrumenten  ». 

Ook  de  optocht  naar  het  schietplein  was  schoon  om  zien.  « vooruit 
gingen  adelborsten  met  boog  en  pyl , in  het  midden  den  knaep  van 
het  oude  gilde  met  zynen  fluweelen  waepenrok  en  silvere  schilden  ; 
alle  de  koningen  waren  versierd  met  hunne  broke;  de  vaendragers 
blaeyden  ieder  om  ten  best;  den  verscheyden  trommelslagende , het 
spel  der  fluyten,  de  koddighe  kleedinghe  der  sotten  en  aerdige  poetsen, 
die  zy  in  het  passeren  bedreven,  was  zeer  vermaeckelyk  aan  de  om- 
staenders  ». 


64 


Elf  stukken  kanon,  daartoe  bereidwillig  geleend  door  den  Hertog 
van  Ursel , werden  beurtelings  gedurende  liet  landjuweel  afgesclioten. 

Den  derden  dag  had  er  voor  de  gildezusters  eene  haanknuppeling 
plaats,  waarvoor  er  een  zilveren  mostaardpot  en  eene  peperbus,  gilt 
van  de  vrouw  des  hoofdinans,  waren  te  winnen. 

Het  feest  in  den  avond  van  den  tweeden  en  den  derden  dag  werd 
gesloten  met  een  bal  op  de  gildekamer,  liet  afschieten  van  eenen 
vuurvogel  en  ander  vuurwerk  (feuilleton  der  gazette  van  ’t  land  van 
Waes  nu  216  van  1844  D.  1*.). 

« Op  hunne  beurt  schreven  de  St.  Sebastiaansbroeders  van  Eokeren 
van  ouds  nu  en  dan  merkwaardige  prijsschietingen  uit  zooals  in  1783, 
alsdan  was  er  te  winnen  op  den  oppergaai  zes  zilveren  lepels  en 
vorken,  ter  waarde  van  10  ponden  groote;  op  de  twee  zij  vogels  eenen 
silveren  soeplepel  en  op  ieder  der  andere  vogels  15  kronen.  In  1785 
bestond  de  eerste  prijs  uit  twee  zilveren  kandelaars  ter  waarde 
van  84  gulden,  terwijl  er  in  1786,  bovendien  eene  silveren  snuifdoos 
werd  uitgeloofd  voor  de  maatschappij  die  het  sierlijkste  in  den  stoet 
op  kwam  ».  (D.  I'.). 

Calloo  gaf  insgelijks  een  groot  sehietfeest  waaraan  327  liefhebbers 
deelnamen. 

Vóór  dat  de  prijsschietingen  begonnen  las  men  de  voorwaarden  af 
op  de  welke  zij  plaats  hadden. 

Zij  waren  in  die  tijden  volgenderwijze  geregeld  : (archieven  van 
Thielrode,  De  Dotter). 

« Alvooren  zullen  zy  (de  schutters)  overgeven  by  biljetten  hunnen 
naem  ende  toenaem,  omme  te  weten  den  nombre  van  personen,  die 
mede  schieten. 

« lederen  guldebroeder  naer  de  lolinge , onder  de  wippe  gedaen , 
sal  met  zyne  gelotte  plaetse  te  vreden  zyn,  ende  in  het  schieten  hem 
vermyden  van  vloeken,  zweeren,  onbeleeft  spreken,  iemant  te  inju- 
riceren , op  de  boete  daertoe  staende. 

« Zoo  wanneer  eenen  van  de  dry  vogels  schiittelyek  afgeschoten 
wordt , zal  daedelyk  halte  geroepen  worden , zoo  dat  men  weet  wie 
den  zelven  afgescholen  heeft. 

« Dat  men  bevonde  dat  imant  waer  schietende  met  een  andermans 
bouten  of  pylen , ende  in  zulcke  gevalle  eene  van  deze  prysvogels 
daermede  waer  afschietende  en  zal  van  geender  weerde  gehouden 
worden  om  andcrmael  afgeschoten  te  worden. 

« Dat  disput  rese  om  het  afschieten  van  een  van  deze  dry  prys- 
vogels, gelyck  wel  somtyds  gebeu'-t  ende  gebeuren  kan,  datter  twee 


63 


pylon  gclyck  vliegen  tegen  den  vogel,  zoo  zal  men  afgaen  in  sulcke 
gevalle  met  de  meeste  voisen  van  de  omstaenders,  sonder  voorderen 
trcyn  van  rechte  (c  moeten  useren. 

« Een  ieghelyck  zal  hem  vermyden,  ’t  zy  mans,  jongmans  of'  kin- 
deren, imants  bouten  te  weghe  draeghen  of  vvegh  te  steken  op  de 
boete  van  X st.  van  eclken  bout,  tselve  op  de  ouders  of  meesters 
te  verhalen. 

« Wordt  een  ighelyk  strictelyk  belast  dat  hy  hem  wel  wachte  ende 
vermyde  van  met  eenige  bouten  of  pylen  geraeckt  of  geschoten  te 
worden  op  dezen  vryen  hof,  op  pene  daar  eenich  hinder  afqwaeme, 
van  geen  vergelt  daer  af  te  hebben,  hoe  sorgelyk  de  quetsuere  ware. 
Daarom  elekeen  wachte  zyn  selve  wel  ». 

n)  Terugkomst  der  prijsschieting.  — « Dat  de  prijsbehalende  schutters 
telkens  feestelyk  onthaald  werden  mag,  naar  het  belang  dat  onze 
voorouders  daar  in  stelden,  gereedelyk  worden  opgemaekt.  Zelfs  onder 
de  fransche  republiek,  toen  de  gilden  oj)  vele  plaatsen  waren  afge- 
schaft had  er  te  Sint-Nikolaas  eene  dergelycke  inhaling  plaats,  waar 
omtrent  het  resolutie  bock  der  gemeente  overheid  het  volgende 
besluit  behelst  : 

« Eodem  (5  frimaire  VI)  is  deze  administratie  geinformeert  geworden 
dat  Philippe  Yerhaeghen  op  den  2 dezer  tot  Gent  bekomen  heeft  den 
eesten  prys  van  het  schieten,  bestaende  in  eene  silvere  catfecanne, 
alsmede  dat  N.  Vergeylen  op  den  30  Brumaire  lest  becommen  hadden 
den  tweeden  prys  van  het  loopen  bestaende  in  een  paer  schoonc 
pistolen,  de  welcke  met  hunne  pryzen  heden  staen  te  arriveren. 

« Online  aen  dien  intrede  allen  mogelycken  luister  te  geven  is 
geresolveert , gehoort  den  commissaris  van  de  uytwerkende  macht,  de 
selve  persoonen,  de  voordere  schieters  ende  iooper,  heden  onder  het 
luiden  van  alle  doeken  ende  het  spelen  der  musieque  in  corpora  in 
te  liaelen  tot  aen  de  herberghe  den  nachtegael,  alzoo  te  vergelyden 
binnen  dit  gemeynte,  te  doen  den  toer  rond  de  marct,  rondtom  den 
vryheidsboom , ende  alsoo  binnen  het  huis  deser  commune,  alwaer  zy 
respectivelyk  door  den  president  deser  administratie  over  hunnen  iever 
zullen  worden  bedankt  ende  ter  causen  van  hunne  becommen  pryzen 
gecomplinenteert , alsmede  dezen  avond  te  houden  eenen  dans  bal  in 
de  zaele  van  den  tribunael  correclionneel  alhier,  alwaer  door  deze 
administratie  zal  gelevert  worden  lovens  ende  bruyn  bier  voor  eene 
recreatie,  lot  bywonen  van  welcke  zullen  geïnviteerd  worden  zoo  de 
schieters,  loopers,  musicanten  tot  de  inhaelinge  als  hunne  respective 
vrouwen  en  dochters  ».  (Kesoluticboek  A.  bl.  530  D.  1\). 


9. 


(50 


F.  OUDE  ES  TUCHT 


De  orde  en  de  lucht  wierden  in  de  maatschappij  gehandhaafd  door 
den  hoofdman,  deken  en  de  gezworen  krachtens  het  octrooi  en  de 
statuten  der  gilde. 

« De  hooftman  deken  ende  gezworen  zullen  inoghen  kennis  nemen 
van  alle  questien  ende  geschillen  die  zullen  tusschen  de  voorschreven 
guldebroeders  zullen  inoghen  commen  te  ryzen,  zoo  ter  oorzaeke  van 
spelen  en  de  hantering  van  den  hantboghe  als  ooc  van  alle  andere 
(picstien  ».  (Octrooi). 

« Indien  gebeurde  dat  tusschen  de  guldebroeders  in  haer  collegie 
ofte  tusschen  doelen  cenigli  geschil  ofte  questie  vielen  ende  den  hoofd- 
man voorders  den  eed  ’t  zelve  verschil  sochten  tot  hem  lieden  te 
nemen  syn  de  gildebroeders  twisters  gehouden  haerlieder  ’t  zelve  op 
te  geven  om  te  nederleggen  sonder  refus  of  weygeringe  naer  recht 
en  redenc  op  de  verbeurte  zoo  dikwyls  als  ter  contraricn  zal 
geschieden  van  vyf  schelling  grooten  courant  (art.  5 statuten). 

« In  gevalle  aan  hoofdman,  coninck,  deken,  alpheris  ende  gezworens 
cenige  questie  ende  geschillen  van  de  guldebroeders  voorsgebracht 
worden  die  zy  wys  noch  vroet  zyn  om  het  zelve  neder  te  leggen  sullen 
haerlieder  vervanek  nemen  mogen  om  sulcke  hooft  als  zy  met  gemeene 
advisc  geraeden  vinden  zullen  ». 

« Item  om  alle  guldebroeders  van  deser  vryer  guide  te  verclaren 
den  inhoudt  en  verstandt  van  de  statuten  ende  ordonnantiën  gcmaeckt 
uit  krachtc  van  d’opene  brieven  van  octrooi  indien  bevonden  wordt 
dat  er  cenighe  gildebroeders  syn  van  te  volcomme  alle  de  pointen 
ende  artikelen  hier  iune  verclaert,  gecalagicrt  synde,  zullen  gehouden 
zyn  de  pynen  en  de  boeten  voren  verhaelt  sonder  eenigh  regardende 
aenschouw  te  nemen  te  betaelen  in  cas  van  dilay  ofte  refus,  soo  zyn 
deken  ende  gezwornen  gehouden  ’t  selve  te  geenen  ende  ooc  meer 
andere  schulden  ende  taxaten  sonder  voordcr  recht  te  derven  doen 
om  de  selve  boeten  schulden  ende  omstellingen  also  gcynt  synde 
geemploieert  worden  ten  gemeene  ooirboire  ende  profyte  van  de  selven 
guide  » (art.  26). 

« Reserverende  den  voorseyden  hoofdman  ende  voorders  den  Eed 
hun  lieden  de  voorseyde  statuten  oude  wetten  met  de  boeten  te  ver- 
anderen minderen  ofte  vermeerderen  naer  de  gelegenheidt  des  tyds  zoo 
zy  in  raede  zullen  vinden  te  behooren  » (art.  27). 

In  het  jaar  182(5,  den  24  Januari,  wierd  Charles  Mocrkacrt  geinter- 
disseert  van  nooit  in  het  gilde  niet  meer  te  compareren  voor  slecht  gedrag , 
door  de  volgende  beraadslaging  van  het  bestuur  : 


67 


« Besluit  den  Eed.  — Aangezien  dat  sieur  Charles  Moerkaert  gisteren 
in  onze  vergadering  door  zijn  slecht  gedrag  niet  anders  heeft  gedaan 
als  allen  paisibelen  gildebroeder  onrust,  met  schendwoorden , Gods- 
lasteringen en  meer  andere  schandalen. 

Overwegende  dat  zulks  alles  tegenstrijdig  is  aan  de  oude  statuten 
reglementen  en  den  act  van  sociëteit. 

Overwegende  dat  het  nog  meerder  tegenstrijdig  is  aan  ons  Roomsch 
katholijke  religie  en  zeden  dus  om  zulke  wanorders  niet  verder  te 
meer  ontmoeten. 

Besluiten  wij  als  volgt,  dat  den  zelven  Moerkaert  uyt  den  register 
of  lyst  van  het  gilde  zal  geschrabt  worden,  door  zijn  slecht  gedrag, 
onwaardig  verklaart  van  nooit  in  geen  vergaderingen  meer  te  compa- 
reeren  en  zijn  plaats  in  de  zittcns  der  kerk  voor  deze  te  interdiceeren. 

Aldus  besloten  naar  alles  wel  overweegd  te  hebben  in  onze  ver- 
gaderinge,  waarvan  hem  Moemaart  eene  kopij  zal  afgeleverd  worden  ». 

G.  ONGELUKKEN  DOOR  ’t  SCHIETEN. 

« Item  dat  aldien  naemaels  gebeurde  dat  yeinant  van  beuren  schie- 
tende in  hunnen  voorschreven  boft’  naer  dien  zy  soullisantelyck  met 
luyder  stemmen  zoo  dat  men  ’t  zelve  gehoort  heeft  zal  geroepen 
hebben  volgens  de  costume  in  alle  hunnen  gheobserveert  cenigh  in- 
convinient  overquaeme  int  bersten  van  den  boghe  ofte  andersins  en 
dat  wie  van  yemant  gekwest  wierde  ofte  van  lyve  ter  toot  qitaeme, 
in  zulcken  gevalle  die  zal  zoo  geschoten  hebben  ende  zal  daer  van 
niet  hebben  te  verantwoorden  noch  teghen  justicie  misdoen,  noch  ooo 
der  geintuesseerde  partye  oft  den  genen  die  het  inconvénient  ande 
moghen  raken,  ter  dier  oorzaccke  cenige  satufaetie  moeten  doen, 
behoudelyk  dat  den  roep  in  tyds  gedaen  zy  zulk  dat  ghenc  die  aldaer 
syn  oft  siende  schieten  henlyck  moghen  vertrecken  ende  uytdangier 
stellen  ». 


II.  EERBIED  VOOR  d’ovERLEDENEN. 


De  gilden  vergenoegden  zich  niet  met  orde  en  tucht  onder  hen 
ongeschonden  te  bewaren  zij  wilden  nog  wanneer  zij  het  afsterven 
van  eenen  gildebroeder  te  betreuren  hadden,  in  het  openbaar  eenen 
bijzonderen  blijk  geven  van  de  genegenheid  en  liefde  welke  zij  voor 
malkander  hadden. 


G8 


« Alle  guldcbroeders  woonende  binnen  voorseyde  procbie  zyn  gehou- 
den te  commen  booren  de  misse  van  requiem  1er  begracfenisse  van 
haerlieder  mede  guldcbroeders  ende  offeren  over  de  sicle  behouden 
daerloe  geinsinueert  zynde  byden  enape  van  de  guide  op  de  boete 
van  zes  grooten,  noyt  om  redenen  als  bier  mier  uytgcstekcn  die  aen 
deken  ende  gezwornen  ten  zelve  daege  zal  moeten  te  kennen  geven 
worden  ofte  aen  den  enaepe  doende  de  insinuatie  die  daer  rapport 
zal  moeten  docne  aen  den  voornoemden  deken  ende  gezwornen  om 
te  jugcren  ofte  excusic  suffisant  is  » (art.  7 statuten). 

Den  12  Fcb.  1704,  wierd  te  Sinay  de  somermaaltijd  die  Gillis 
Bruggeman  aanvaard  bad  opgezegd  en  uilgcsteld  omdat  de  hoofdman 
der  gilde,  Frans  Zaman , overleden  was. 

Den  7 Oogst  1810,  wierd  de  gilde  in  buitengewone  vergadering  bij 
een  geroepen  om  te  beraadslagen  « over  bet  handen  en  celebreren 
der  uitvacre  van  bunnen  beminden  confrater  en  alpheris  d'eer  Petrus 
Francisais  Durinek  ». 


I.  DEELNEMING  AAN  OORLOGEN. 

Het  wezenlijk  bijzonderste  deel  van  bet  doel  der  St.  Sebasliaans- 
gildc  « vermaak  en  vreugd  » kennen  wij  nu  breedvoerig.  Wat  bet 
tweede  deel  betreft  « deelneming  aan  den  oorlog  » dit  beeft  niet 
werkelijk  geweest. 

Volgens  Van  Bogacrde  werden  de  St.  Schastiaansschulters  van 
St.  Nikolaas  in  ’t  jaar  1020  door  bet  boofdcollege  des  kinds  van 
Waes  opgeroepen.  In  1787  ten  tijde  der  patriotten  beweging  was, 
volgens  bewering  der  heeren  De  Potter  en  Broeckacrt,  liet  nieuw 
gilde  gereed  om  op  bet  eerste  signaal  onder  de  wapens  te  snellen 
en  met  alle  « krachten  te  beletten  de  troubelen  ofte  beroerten,  de 
wclcke  conncn  opstaen  ». 

Te  Sinay  in  1851  en  1852,  spreekt  men  alleenlijk  van  slechte  tijden 
tengevolge  der  Nederlandschc  revolutie;  en  om  die  reden  schorst  men 
de  somermaaltijd  op. 

Bit  alles  brengt  geen  groot  bewijs  bij  van  dadelijke  deelneming 
aan  cenen  oorlog. 


§ IV.  BESTAAN  MIDDELEN. 

Tot  hiertoe  hebben  wij  gezien  dat  onze  gilde  goed  kon  feesten  en 
smeren;  maar  onderzoeken  wij  nu  of  zij  weleens  haren  boog  daar 
door  niet  overtrok  en  of  bare  inkomsten  altijd  in  evenredigheid  waren 
van  hare  milde  uitgaven. 


69 


De  maatschappij  had  eenen  kleinen  maar  kostbaren  inboedel  en 
tevens  zekere  inkomsten  die,  alhoewel  gering,  doorgaans  voldoende 
waren. 

I.  Inboedel.  — Deze  bestond  in  de  volgende  maatschappelijke  voor- 
werpen welke  ons  meest  allen  in  goeden  staat  van  bewaring  over- 
gebleven zijn  : 

1.  Kopij  van  het  octrooi. 

2.  De  oorspronkelijke  standregelcn  op  perkament  geschreven  waarvan 
thans  de  artikelen  20  tot  28  door  de  sleet  verdwenen  zijn. 

3.  Een  vaandel  van  den  alpheris  dat  ongelukkiglijk  bijna  geheel  door 
het  knaaggedierte  tot  op  den  vaandelslok  afgefret  is.  Den  eersten  Mei 
1734,  schonk  de  alpheris  Frans  Calle  aan  de  gilde  het  vendel  « welcke 
reeds  door  zynen  vader  Laureys  Calle  acn  desen  gemeenen  gilde  was 
gejont  ». 

4.  Trommels  en  pyfers  (reeds  lang  verdwenen). 

o.  Blazoen,  met  het  beeld  van  den  H.  ridder  Sebastiaan.  Dit  blazoen 
is  heel  goed  bewaard  gebleven;  maar  zeer  beklaaglijk  met  verguld 
bekladderd. 

6.  Zilveren  voorwerpen  : 

a)  Zilveren  pijl  met  vergulden  vogel  dragende  een  plaatje  met  op- 
schrift : « Nicolaes  Yergauwcn  koning  1700  ». 

b)  Zilveren  breuk  met  de  navolgende  platen  : 

1.  Silveren  vogel  met  plaat,  Simon  hoofdman  2 koning  Sinay. 

2.  Silveren  plaat  : Philippus  Calle  3 koning  anno  1620. 


3. 

)) 

)) 

Jean  Van  Putte  koning  anno  1630. 

4. 

)) 

)) 

Gillis  Vercautcren  koning  30  mey  1631. 

5. 

)) 

)) 

Thomas  Van  Putte  koning  1632. 

6. 

)) 

)) 

Ingei  Yerherbruggen  koning  1636. 

7. 

)) 

)) 

Gillis  De  Meester  koning  1662. 

8. 

)) 

)) 

Jean  Vleeshouwer  koning  1664. 

9. 

)) 

)) 

Gillis  De  Colwee  koning  1664. 

10. 

)) 

)) 

Joannes  De  Waepcnaert  koning  1680. 

11. 

)) 

)) 

Jonker  Frans  Van  Steenlandt  koning  1680. 

12. 

)) 

)) 

Joos  Elinck  koning  1682. 

13. 

)) 

)) 

C.  S.  met  den  11.  Slephanus. 

14. 

)) 

)) 

Jean  Maes  6 koning  tot  Sinay. 

13. 

)) 

)) 

Gillis  Vercautcren  koning. 

16. 

)) 

)) 

Nicolaes  Vergauwen  koning  1700. 

17. 

)) 

)) 

D.  B.  Verbeke  hoofdman  1811. 

18. 

)) 

)) 

A.  P.  Le  Back  koning  1824. 

70 


19.  Silvercn  plaat  : Jonker  Van  der  Gracht  koning  1845. 

‘20.  » » een  zilveren  hand. 

21.  » » van  d’heer  Pierre  Emmanuel  De  Reide  koning  1855 

22.  » hert  1*.  E.  Van  Goethern  hoofdman  1877. 

25.  » plaat  D'°  De  Macsschalck  hoofdman  1881. 

24.  » » Edward  De  Beide  50jarig  jubelfeest  1894. 

8.  liet  houten  beeld  van  St.  Scbastiaan  welk  geplaatst  was  in  de 
kerk,  en  thans  berust  in  het  gemeentehuis. 

9.  Koperen  kaarspannen.  Deze  hingen  aan  de  zittens  in  de  kerk, 
alwaar  zij  nog  berusten. 

10.  Zittens.  De  gildebroeders  hadden  hunne  bijzondere  zittingen  in 
de  kerk.  l it  dien  hoofde  waren  zij  gehouden  die  zitbanken  te  ver- 
nieuwen en  goed  te  onderhouden.  Den  G'len  Januari  1769,  werd  in 
openbare  vergadering  aanbesteed  het  maken  van  de  gildebanken  « op 
conditie  dat  den  aannemer  gehouden  was  de  zelve  baneken  te  maecken 
naer  het  model  daer  van  zynde,  ende  te  leveren  al  het  houdt  't  gone 
acn  de  zeilde  baneken  zou  noodig  zyn , zoo  tot  liet  beeldsnyden  toe, 
alsmede  het  instellen  van  de  wapenen  van  den  lieer  hooftman  boven 
zyn  zitten,  ’t  welcke  zal  moeten  gemaeekt  worden  met  hollemen  houdt, 
zonder  aen  het  zelve  cenighe  speek  te  mogen  zyn,  ende  de  zelfde 
baneken  gemaeekt  zynde  zal  den  Ecdt  van  de  gilde  het  zelve  mogen 
doen  visiteeren  door  mannen  hem  dies  verstaende  zoo  wel  het  houd 
of  de  zelfde  gemackt  zyn  naer  het  model,  alsmede  dat  zy  zullen 
moeten  leveren  koperen  appels  tot  liet  aenhangen  van  de  hoeden  ; 
ende  in  cas.  de  zelve  gevisenteerd  zynde  en  niet  bevonden  volgens 
model  zullen  de  aenbcslcders  vermogen  de  zelfde  baneken  af  te  doen 
ende  te  hunnen  coslc  te  doen  herstellen  helgone  alzoo  aanveerd  is 

by  Joannes  Laureys  Durinek  voor  de  somme  van  f 85:0:0  courant 

ende  dat  zelfde  baneken  zullen  moeten  gemaekt  zyn  einde  van  Mei 
van  dezen  loopende  jacrc  1769  ». 

In  1819  werd  de  gilde  van  St.  Scbastiaan  door  het  kerkfabriek  der 
gemeente  verzocht  hare  zittens  te  laten  verven  en  vernissen. 

Het  bestuur  der  gilde  vergaderde  in  de  maand  Oktober  van  liet 
zelve  jaar  en  nam  het  volgende  besluit  : « Present  hoofdman  en  den 

Eed extraordinairlyk  vergaderd  zynde  om  de  convocatie  van  den 

kerkenraad  van  het  zelve  gemeynte,  ten  einde  ons  voor  te  houden  dat 
de  zittens  in  de  kerke  geplaats  en  by  voorkeur  door  alle  de  members 
van  het  gilde  bezette  worden,  cenen  onderhoud  van  ’t  gilde  is,  en 
dat  mits  de  andere  zittens  en  Bougericn  geverft  en  vernist  zyn,  wy 
insgelyks  verplicht  zyn  ten  laste  van  de  generaliteit  van  het  gilde  tot 


liet  verven  en  vernissen  voords  te  gaan,  len  einde  daar  door  meerder 
in  bezit  der  gemelde  zittens  te  bekomen , waarvan  de  kerkenraad  tot 
meerdere  verzekeringe  ons  copie  van  hunne  resolutie  zal  overgeven, 
’t  gone  wy  zullen  inscliryven  in  onzen  resolutie  boek.  Eyndelyk  alles 
in  aandagt  genomen  hebbende  en  dat  de  members  der  kerke  van 
Sinay  gemagtigd  zyn  ons  gemelde  zittens  te  verluieren  aan  andere 
persooneu  dan  gildebroedcrs , hebben  wy  seffens  in  toegestemt  de 
zittens  door  de  gilde  ingebruik,  te  laten  verven  en  vernissen  ». 

Het  kerkfabriek  gevleid  door  de  bereidwilligheid  der  gilde  van 
St.  Sebastiaan  zond  haar  onmiddelijk  de  copie  van  hunne  resolitie 
genomen  in  zitting  van  o Maart  1780  : « De  leden,  uitmakende  den 
kerkenraad,  in  aandagt  nemende  dat  de  maatschappye  van  het  gilde 
van  den  heiligen  Sebastiaen  en  van  de  heylige  Catharine  op  het  eerste 
verzoek  door  den  racd  der  kerke  aan  hem  gedaan , t’hunnen  koste 
de  zittingen  onder  den  naam  Sebastiaen  en  Catharine  zittingen  op  te 
togen  en  gelyk  te  maccken  aan  de  bougerien  en  andere  zittingen  der 
kerke,  ook  in  aandagt  nemende  volgens  onderhooringe  dat  de  zelve 
vroegtydiger  t’hunnen  koste  zyn  gcmackt , zyn  van  advies  voor  zooveel 
aan  de  members  in  hunne  macht  is,  dat  de  zittingen  door  gcene 
andere  persoonen  dan  degone  rcspectivelyk  dcelmaekende  van  de  beide 
sociëteiten  en  zullen  mogen  beselcn  worden  sonder  vergeld , mits  zy 
t'hunnen  koste  die  zelve  gemaekt  hebben  en'  den  onderhoud  t’hunnen 
last  nemen,  gevende  hun  voor  zooveel  nood  de  magt  om  allen  persoon 
geen  deelmakende  van  die  sociëteiten  en  de  zig  verstoutende  in  de 
zelve  plaats  te  nemen  daaruit  te  doen  gacn.  Was  onderteekend  : B. 
Van  de  Kerkhovc,  Hes.  Victor  «i.  Vergauwen  tres1',  D.  H.  Verbeke 
bourgmtlc,  J.  Schelfaut,  P.  J.  De  Graeve,  .1.  J.  Verberekmoes  ». 

11.  Schielsplein.  « Item  dat  de  guldebroeders  van  Sinay  zullen 
moghen  den  plaetse  kiesen  binne  deselve  prochie  dienende  tot  exer- 
citie endc  schietinge  van  den  /.elven  lioff,  mits  opleggende  endc 
reponderende  de  weerde  van  den  gront  ende  erve  van  zelfde  plaetse 
tot  estimatie  van  beyden  hun  dus  verstaende  ». 

12.  De  wip.  Hen  24  Oogst  17GG,  wierd  er  vastgesteld  eene  nieuwe 
wippe  te  « maccken  degone  zal  opschuiven,  waartoe  gecommiteert 
wordt  tot  het  maeken  der  zelve,  den  persoon  van  Alexlius  Vermeulen 
ende  Joannes  Laureys  Durinck  benevens  Pieter  Heyens  den  bezorger 
van  de  gilde;  alsmede  is  ook  gecommiteert  den  vernoemden  Vermeulen 
tot  het  spreken  van  den  heer  pastor,  ten  einde  om  met  denzelvcn 
pastoor  te  veracorderen  om  te  zelve  nieuwe  wippe  te  mogen  verzetten 
ende  cenige  notelaire  booinen  te  weiren  degone  de  gecommitteerde 
den  heer  pastoor  zullen  aanwyzen  ». 


72 


Den  21  December  1821,  « wierd  door  de  maatschappy  goed  gevon- 
den de  gacyperse  te  doen  verzekeren  en  Ie  doen  ondersteunen  met 
vier  eyken  steunen  en  dit  te  doen  maken  gelyk  liet  behoort  en  vol- 
gens de  omstandigheden  gezien  en  in  aendacht  nemende  dat  met  den 
aenlioudenden  en  onstuimigen  wind  wy  ingevaer  zyn  van  aen  ons 
gacyperse  groote  schade  te  konnen  comen  ». 

Den  19  Januari  1852,  het  bestuur  der  gilde  overwegende  de  slechte 
gesteltenisse  der  gaaiwip  en  aangezien  de  zelve  niet  meer  kon  hersteld 
worden,  besloot  onder  de  leden  der  maatschappij  eene  leening  van 
d rij  honderd  franken  aan  te  gaan  bij  middel  van  honderd  en  twintig 
actiën  van  twee  franken  vijftig  centiemen  ieder,  zonder  intrest  en  waarvan 
de  uitkeering  zou  plaats  hebben  bij  middel  van  rangschikkings  uitloting. 
De  leening  verdeeld  zijnde  in  twaalf  rangschikkingen  van  tien  aktien 
naar  mate  de  middelen  der  maatschappij  het  zouden  toe  laten;  en  met 
liet  bedrag  dezer  leening  gevoegd  bij  de  reeds  inkas  zijnde  middelen 
eene  nieuwe  wip  te  maken  met  nieuw  ijzeren  prang  en  toebehoorten. 

liet  richten  der  prang  werd  verpacht.  In  ’t  jaar  1700,  den  22  Januari 
« besteedde  men  hel  rechten  der  wippe  aan  Andries  Van  Petegem 
voor  dry  jaren  op  conditie  dat  voorn  Van  Petegem  moet  leveren  al 
het  geene  dat  dezelfde  wippe  noodig  zal  hebben,  ende  waer  dat  de 
gildebroeders  van  intentie  zyn  van  onder  malkander  te  schieten  twee 
a dry  vogelen  zal  de  gezeyden  Van  Petegem  die  wippe  ende  vogelen 
moeten  maeken  ende  rechten  van  wippe  op  zynen  aenbesteden  loon , 
welcke  loon  is  aanbestced  voor  de  somme  van  vier  schellingen  gr. 
f 0.40  ». 

Den  21  Jan.  1703,  wierd  « de  wippe  besteed  om  ze  te  rechten  en 
’t  maeken  van  de  vogels  zoo  wel  van  de  gildebroeders  als  van  de 
gildezusters  voor  3 jaren  aan  Judoeus  De  Kinder  voor  zes  schellingen 
4 grooten  f 0.0.40  ». 

Dat  maakte  gansch  den  inboedel  onzer  oude  maatschappij  uil;  maar 
dit  bracht  waarachtig  niets  anders  in  de  kas  der  maatschappij  dan 
lasten. 

II.  Inkomsten.  — De  wezentlijke  inkomsten  der  maatschappij  be- 
stonden in  de  volgende  : 

1.  Doodsgeld,  ook  doodschuld  genaamd  omdat  ieder  lid  daardoor 
recht  had  op  eenen  dienst;  maar  het  was  wezentlijk  hel  bedrag  dat 
men  betalen  moest  bij  het  inkomen  in  de  maatschappij  en  zou  met 
recht  « inkomgeld  » mogen  benaamd  worden.  Het  bedroeg  : 

a)  te  Lokeren  2 pond  par. 
te  Mclsele  3 schel).  4 groot. 


le  Beveren  I [tond  par. 
le  Belcele  x.  s.  gr. 

le  Sinay  3 pond  par.  « leu  ware  liy  1er  eerc  van  liet  gilde  en 
uyt  zynen  vryen  wille  meer  wilde  geven. 

»)  Het  dubbel  der  gemelde  som  werd  gevorderd  van  de  uill redende 
leden,  ’t  zij  om  er  zielemissen  en  andere  kerkelijke  diensten  mede 
te  bekostigen  of  « op  alle  andere  wyzc  (en  voordode  van  liet  gilde  te 
bekostigen,  ende  mede  tot  onderlioudenisse  van  voorschreven  guide 
waarvan  d’olliciers  ende  gezworen  gehouden  zullen  zyn  te  doen  goede 
rekeninge  ende  rcliqita  aen  de  supplianten  o ft  heure  gecommitteerde  ». 

2.  Lidgeld  of  jaarlijksche  omslag.  Dit  verschot,  verminderde  en 
vermeerderde  naar  den  bloei  der  kas  en  volgens  andere  buitengewone 
onkosten. 


1743  0 schell.  grooten. 

1744  o » 

1747  2 » 

1 748  2 » 

1749  4 » 

1732  8 » 

1733  8 » 

1739  7 » 

17007  » 


4 grooten. 
6 » 
grooten  c'. 


1701 

1702 

1704-1700 


8 schell. 
8 » 

8 » 


1700 — 1770  13  schell.  4 grooten. 


1794 

1811 

1812 

1813-1818 

1819 

1830 


8 » 2 
3 guldens. 


10  st. 


4 st. 


3.  liet  alpherisschap , werd  openbaarlijk  verpacht  ten  prolijte  der 
gilde  en  bracht  op  in  ’t  jaar  1810,  de  merkelijke  som  van  104  guldens. 

4.  Boeten.  Uitwijzens  artikel  20  der  standregelen  dienden  de  boeten 
welke  toegepast  wierden  aan  de  nalatige  of  plicht  verzuimende  gilde- 
broeders  « ten  gemeene  poirboire  ende  profyte  van  de  zelven  guide  ». 
Of  men  dikwijls  de  boeten  toepaste  hebben  wij  niet  kunnen  vinden  ; 
maar  dit  is  toch  te  vermoeden,  aangezien  de  strengheid  onzer  voor- 
ouders en  het  groot  getal  boeten  waaraan  men  zich  moest  stooten 
wanneer  men  zich  een  weinig  \erroerde  : 

Art.  4.  Bij  gebrek  aan  spaanschen  boge  en  een  dozijn  baulen  binnen 
de  maand  der  aanvaarding  8 schell.  4 gr.  c. 

Art.  3.  Bij  weigering  hun  geschil  te  laten  slechten  door  den  Eed  5 schell. 

Art.  7.  Afwezigheid  aan  de  begrafenis  diensten  0 gr. 

Art.  8.  Afwezigheid  aan  de  kerkelijke  feesten  1 schell.  8 gr. 

Art.  9.  Afwezigheid  aan  de  Sebastiaans  vergaderingen  1 schell.  8 gr. 

Art.  10  en  II.  Bij  ongenoegzaam  eerbewijs  voor  het  bestuur  10  gr. 

Art.  13.  Wanneer  men  zijne  aangeduide  plaats  ter  tafel  niet  in- 
nam 10  gr.  enz. 


10. 


74 


III.  Rekening.  — De  rekening  van  inkomsten  en  uitgaven  moest  alle 
jarcn  in  handen  van  den  meier  ende  schepenen  van  St.  Nikolaas  of 
hunnen  gemachtigde  worden  afgelegd. 

Deze  rekening  sloot  met  boni  of  mali  volgens  den  bloei  of  den  verval 
der  maatschappij  welke  de  tijdsomstandigheden  hoogst  begunstigden. 
Wanneer  zware  onlusten  onze  rustige  bevolking  teisterden  dan  rustten 
hunne  woelige  nijver  en  handel  en  de  vreeslijke  duurte  der  levens- 
middelen steeg  onder  hen  gevoelig  op , zoo  dat  alle  lust  tot  vermaak 
en  uitspanning  hen  gewillig  ontging  en  dat  zij  vonden  dat  het  zelfs 
niet  betamen  zou  te  feesten.  Die  onweerswolken  vertoonden  zich  in 
’t  jaar  1749,  en  braken  voorgoed  los  in  ’t  jaar  1757.  In  1759,  hernam 
men  hel  werkelijk  en  lustig  leven  tot  groote  voldoening  van  al  de 
handboog  liefhebbers  en  de  gewone  loop  der  maatschappij  bleef  goed 
vooruit  gaan  tot  in  ’t  jaar  4769.  Van  ’t  jaar  1770  tot  1793,  vindt 
men  in  onzen  rekenboek  geen  enkel  procesverbaal  van  vergaderingen 
of  van  feestelijkheden  aangestipt.  Den  21  Januari  1794,  vergaderde  men 
opnieuw  en  besloot  men  regelmatig  te  vergaderen  en  te  feesten  als 
naar  gewoonte.  De  maatschappij  ging  zachtjes  maar  duurzaam  vooruit, 
alhoewel  zij  soms  met  eene  mali  hare  rekening  sloot  en  dit  was 
regelmatig  geworden  van  ’t  jaar  1816  tot  1821. 

De  oorlog  van  het  jaar  1850,  deed  insgelijks  zijne  gevolgen  diep 
gevoelen.  Van  1851  tot  1839,  verminderde  het  getal  leden  zoo  zeer 
dat  het  bestuur  der  maatschappij  uit  spaarzaamheid  genoodzaakt  was 
aan  zijne  bedienden  of  knechten  alle  voorrechten  en  allen  loon  te 
ontzeggen. 

In  1859  greep  de  gevoelloosheid  haar  zoo  onmedogend  aan,  bij  gebrek 
aan  leden  en  middelen,  dat  gansch  haar  werkelijk  bestaan  onbeweeglijk 
in  eenen  doodslaap  gedurende  meer  dan  veertien  volle  jaren  liggen 
bleef:  Bestuurzaken,  vergaderingen  en  feesilijkheden  waren  opgeschorst, 
liet  was  maar  in  1849,  dal  de  maatschappij  bedwelmd  en  afgemat  uit 
haren  doodslaap  opstond  en  voorgoed  het  leven  hernam  welk  zij  voor- 
gaande genoten  had  en  welk  wij  haar  thans  zoo  bloeiend  genieten  zien. 

★ 

* ¥ 

Onze  gilde  mag  bijgevolg  onder  de  voornaamste  St.  Sebastiaans- 
maatschappijen  van  ons  land  van  Waas  gerangschikt  worden.  Zij  is 
wel  de  oudste  niet  ; maar  heeft  een  levendig  en  \ast  bestaan  gehad. 
Vooruitgang  en  welvaart  hebben  haar  begroet  maar  tevens  hebben 
tegenspoed  en  verval  haar  soms  gevoelig  geteisterd.  Voor  haren  in- 
boedel was  zij  zorgdragend  ; en  dezen  is  tot  heden  goed  bewaard 
gebleven;  ter  uitzondering  nochtans  van  de  alpherisvlag  welke  zoo 


/ O 


beschadigd  is,  dat  zij  niet  meer  hersteld  zal  kunnen  worden.  Zij  is, 
ongelukkiglijk,  de  eenigste  niet  die  dergclijk  verlies  Ie  betreuren 
lieert.  Verscheidene  voorzitters  van  verschillige  maatschappijen  hebben 
mij  dal  openhertig  en  rechtuit  bekend.  Eenigen  lieten  mij  weten  dat 
zij  met  hunne  vlag  geen  deel  konden  nemen  aan  de  tentoonstelling 
daar  deze  in  den  loop  van  verleden  jaar  was  afgefret  door  het  knaag- 
gedierte  tot  aan  den  stok.  Anderen  beschaamden  zich  niet  te  ver- 
klaren dat  zij  voorheen  eene  schoone  breuke  bezaten,  maar  dat  zij 
verplicht  geweest  waren  deze  te  verkoopen  om  te  voorzien  in  de 
dagelijksche  noodwendigheden  hunner  maatschappij. 

De  onbezorgdheid  der  eersten , mag  met  rede  vergeleken  worden 
aan  het  feit  van  eenen  zorgloozen  man  die  onverschilligheidshalvc 
maar  zijne  banknoten  op  den  zolder  gestrooid  had  en  dan  later  heel 
verbaasd  en  droevig  was  omdat  de  banknoten  verdwenen  waren  en 
dat  de  muizen  en  de  ratten  er  hunnen  nest  mede  gemaakt  hadden. 

De  onwaardeering  der  anderen , is  de  daad  van  eenen  ontaarden 
vader  die  liet  bed  van  zijne  onschuldige,  kinderen  had  doen  verkoopen 
om  drinkgeld  te  hebben.  Dat  is  wraakroepend  ! 

De  noodzakelijkheid  is  dringend,  om  die  kostbare  voorwerpen  in 
een  lokaal  te  verzamelen,  zoo  niet  zouden  zij  welhaast  allen  door  het 
zelfde  noodlot  kunnen  verdwijnen;  want  het  spreekwoord  zegt  : uit 
d'oogen , uit  de  gedachten.  Eens  dat  men  ze  in  een  lokaal  zorgvuldig 
verzameld  en  schoon  tentoongesteld  zal  hebben , dan  zullen  die  voor- 
werpen ons  herinneren  de  bezorgdheid  ’t  geluk  en  de  vreugde  onzer 
voorvaderen  ; men  zal  ze  liefhebben  en  gcene  voorzorgen  zullen 
gespaard  blijven  om  ze  ongeschonden  voortaan  te  bewaren. 

Dat  ieder  maatschappij  nog  trachle  iemand  te  vinden  die  den  moed 
en  de  kennis  heeft  hunne  handvesten  en  rekenboeken  te  door  snuffelen 
om  er  het  kruim  uit  te  nemen  en  hel  ons  meêtedeclen.  Dan  zullen 
wij  stof  genoeg  hebben  om  een  volledig  werk  uit  te  geven  dat  als  de 
klare  weerspiegeling  zal  zijn  van  hel  gansche  leven  dier  nuttige  en 
machtige  maatschappijen. 

TOEZICHT  OVER  DE  TENTOONGESTELDE  VOORWERPEN. 

De  tentoonstelling  was  buiten  aller  verwachting  grootsch  en  prachtig 
op  oudheidskundig  gebied;  de  bekwaamheid  zou  mij  nochtans  ont- 
breken mocht  ik  op  dien  grond  de  talrijke  voorwerpen  ieder  in  hel 
bijzonder  beschrijven.  De  voorwerpen  welke  bijzonder  de  aandacht 
verdienden  waren  : het  St.  Joris  vaandel  van  Stekcne;  de  breuken  van 


T O 


St.  Pauwcls,  van  Waesmunstcr,  van  Calloo,  van  Clinge  en  van  Burcht; 
de  breuk  der  koningin  van  Kieldreciit;  de  silveren  beker  en  tand  van 
Waesmunstcr;  liet  blazoen  (maar  ongelukkiglijk  verguld)  en  de  koperen 
kaarspannen  van  Sinay;  pijl  in  ebbenhout  en  met  zilveren  vleugeltjes 
der  gilde  van  St.  Nikolaas;  de  schilden  van  Calloo  en  van  Kieldrecht  ; 
de  schichten  en  pijlen  van  Kieldrecht  en  van  Lokeren;  de  trommels 
van  St.  billis.  Be  octrooien  statuten  en  handboeken  der  gilden. 

.1.  LIJST  BEK  DEELNEMENDE  MAATSCHAPPIJEN  MET  HUNNEN 
INBOEDEL  EN  HET  TIJDSTIP  HUNNER  INRICHTING. 

I.  Belcele.  — Stichting.  Deze  gilde  is  van  de  oudste,  men  kent  het 
jaar  harer  inrichting  niet  (A.  S.).  Zij  vvierd  opgericht  in  Kil 2 (D.  P.). 

Inboedel,  v)  Koperen  schild  met  zilveren  loofwerk  versierd  met  het 
beeldtenis  van  den  11.  Sebastiaan  gebonden  aan  ccncn  boom  en  twee 
naar  hem  schietende  boogschutters. 

b)  Vaandel. 

c)  Standregelen. 

n)  Rekenboeken. 

II.  Burcht.  — Stichting.  Burcht  had  twee  maatschappijen  eene  oude 
en  eene  jonge  St.  Scbastiaansgilde.  De  jonge  had  reeds  haar  beslaan 
in  1629. 

Inboedel.  1)  Eene  prachtige  zilveren  halskraag  met  platen  en  ver- 
gulden vogel. 

2)  Statuten  op  perkament. 

Die  voorwerpen  werden  aan  den  oudheidskundigen  kring  geschonken 
door  den  heer  burgemeester  der  gemeente  en  zijn  beschreven  in  onze 
annalen. 

III.  ('.Uiige.  — Stichting.  Deze  gilde  werd  opgericht  in  het  jaar  1709 
bij  octrooi  van  den  koning  van  Spaenjc. 

Inboedel.  Zilveren  breuke,  bewaard  in  het  muzeum  en  dragende  op 
vier  harer  schilden  de  volgende  opschriften  : 

Kraneies  Gecnens  coninck  A"  1710  heeft  de  eerste  schilt  gegeven 
aan  de  breuke  den  I Jtily  17 13. 

De  heer  eude  meester  Pelrus-Judocus  Eeckelaer,  adv'  coninc  geschoten 
den  4 July  1775. 

De  heer  ende  meester  Pelrus-Judocus  Eeckelaert  zynen  Eed  gcdacn 
als  hooftman  van  het  gilde  van  de  ('.linge,  den  24  aug1'  I7S0. 

Pietcr  De  Potter,  coninck  geschoten  50  April  A"  1 780.  Den  zclven 
prins  geschoten  A°  1732  op  de  Klinghe. 


IV.  Ctilloo.  — Stichting.  Sirey  : Deze  maatschappij  werd  opgericht 
in  1698. 

De  Potter  en  Br.  : vroeger  nochtans  moest  hier  ook  zulke  verceniging 
bestaan  hebben,  aangezien  in  1679  het  magistraat  en  de  notabelen 
van  Kalloo  aan  de  regeering  toestemming  vroegen  om  cene  gilde  te 
mogen  oprichten  (staats  archief  te  Gent).  Dit  wierd  vernieuwd  in  1698. 

Inboedel,  a)  breuk  met  sluier.  De  breuk  is  in  gedreven  silver  van 
drij  stukken , geleid  op  rood  fluweel  met  eenen  vergulden  koningsvogel. 

n)  24  schilden  : door  waere  liefde  en  affectie  gejont  van  ’t  guide 
van  Pokeren. 

c)  Vyf  medalien  en  sluier. 

d)  Schicht  met  kas  : De  gilde  van  Calloo  1773. 

e)  Twee  vaandels.  Op  de  pij k van  een  der  vlaggcstokkcn  leest  men  : 
glorieuzen  kapitein  beschermt  al  uwe  soldaten.  — Pieter  Overloop  en 
Joanna  De  Potter 

WessChen  Dat  t.  cULDe  Lvsg  Is  i>IJ  k.\  VkeDe  Leeft. 

Volgens  D.  P.  en  B.  werd  het  vaandel  in  1850  door  de  Hollanders 
buitgemaakt  ter  uitzondering  van  de  zilveren  Pijk  van  den  vlaggestok. 

f)  Statuten  of  ordonnantiën  op  perkament  geschreven  uitgevardigd 
den  13  Juli  1710. 

Volgens  D.  P.  en  I».  Bezit  die  maatschappij  nog  de  volgende  registers  : 

1.  Rekeningen  van  de  : confrérie  ende  gilde  van  martelaer  » ; zij 
beginnen  in  1698  en  sluiten  den  21  Jan.  1738. 

2.  Lijste  van  de  « naemen  van  den  lieer  hooftman  en  de  confrecrs 

van  de  guide in  den  jaerc  1698. 

V.  Duel.  — Stichting.  Volgens  geheugenis  niets  (A.  S.).  Zij  bestond 
reeds  in  1679  (D.  P.). 

Inboedel.  Silveren  breuk  met  plaat  voorzien  van  liet  gedreven  beeld 
van  den  11.  Sebastiaan  waarop  men  leest  : Antonius  Peelers,  konink 
geschoten  van  St.  Sebastiaansgilde  van  den  Doel  in  het  jaar  1689, 
den  19  Junius. 

VI.  Elversele.  — Stichting.  Deze  stichting  klimpt  op  tot  zeer  ver- 
weiderden  tijd  (Adolf  Sirey);  minst  lot  de  XVII  eeuw  (D.  P.). 

Halskraag  of  breuk  benevens  blazoen  waarop  te  lezen  staat  : gegeven 
aan  de  gilde  van  St.  Sabastiaan  tot  Elverselc  door  jouff.  Maria  Van 
Daele,  weduwe  van  sieur  A.  Wauman  1815. 

VIL  llaasdonck.  — Stichting.  A.  Sirey.  Deze  gilde  werd  ingesteld 
door  een  octrooi  van  1300.  Willem  van  Doornyck  gaf  eene  verklaring 
dat  dit  octrooi  in  den  brand  verdween  die  ten  jare  1368  hel  dorp 
vernielde.  Dit  bewijsstuk  aan  eenen  inwoner  geleend  is  niet  meer 
teruggevonden. 


78 


I).  P.  en  Broeckaert  : volgens  een  schrift  in  liet  kerkarchief  van 
Bcveren  bestond  de  gilde  van  in  de  XIV  eeuw.  — Volgens  een  ander 
bewijsstuk  in  't  kerkarchief  van  Haasdonck  bewaard,  te  weten  eenc 
copij  van  een  getuigschrift,  afgeleverd  door  Willem  Van  Doornyck, 
pastor  en  openbaren  notaris,  zou  het  gilde  in  de  XV  eeuw  zijn  octrooi 
hebben  verkregen.  Wat  er  van  zij  een  nieuw  octrooi  werd  bekomen 
van  Karel  V den  eersten  Mei  1525,  dat  door  Albert  en  Isabclla  den 
25  Augusti  1011  werd  vernieuwd. 

1.  Inboedel.  Breuk  met  silveren  platen  dragende  de  volgende  op- 
schriften lsle  plaat  : F.  Claus  Crettvcr  coninck  Diaer  1650.  — Gillis 
Thenissens  coninck  Diaer  1002  eesdoen,  geen  15  jaren  oudt. 

2'le  plaat  : Fissephanne  Anné  is  coninck  1777  en  prins  geschoten  1778. 

5l0  plaat  : Versierd  met  het  beeld  van  St.  Sebastiaan  als  men  1727 
geschreven  heeft,  heeft  Jan-Baptiste  Van  Raemdonck  geschoten  ende 
dit  herteken  ghegheven,  Godt  verleent  hem  het  eeuwig  leven. 

2.  Een  zijden  vaandel , geborduurd  : den  heiligen  Sebastiaan  ver- 
beeldende. 

5.  Eenige  medalien  in  zilver  van  de  17e  eeuw  en  later. 

4.  Een  merkelijk  getal  archieven;  rekeningen  van  feesten  akten  van 
giften  dagteekende  van  de  helft  der  17e  eeuw. 

VIII.  Kieldrecht.  — Stichting.  Deze  gilde  wierd  gesticht  ontrent  1050, 
octrooi  van  Karel  II,  5 Mei  1090,  met  zegel  des  kouinks. 

1.  Inboedel.  Vaandel  met  écharpe. 

2.  Breuk  van  den  konink. 

5.  Breuk  der  koningin. 

4.  Elf  schilden  met  het  beeld  van  St.  Sebastiaan. 

5.  Pijl  met  machief  vogeltje  : G.  J.  Joos  koninek  geschoten  Kieldrecht 
anno  1735. 

0.  Twee  schichten  met  opschrift  : I)  Vereecken  deken  gekozen  20 
Januarij  1813;  2)  B.  Van  Overloop  hoofdman  gekozen  II  Januarij  1811. 

7.  Een  vogel. 

8.  Twee  registers. 

9.  Octrooien  met  twee  zegels  : 5 Mei  1099  en  0 Mei  1721. 

IX.  Lokeren.  — Stichting.  Deze  maatschappij  werd  gesticht  in  de 
XVIe  eeuw.  De  opriehtingsbrieven  zijn  verloren  geraakt  tijdens  de  ver- 
woesting van  het  dorp  door  de  bezetting  te  Dendermonde  in  1584. 
Zij  werd  heringericht  bij  octrooi  van  28  Januari  1013,  door  Albert  en 
Isabclla,  (I).  P.). 

Inboedel.  I.  Een  zilveren  fluit  geschonken  door  Albert  en  Isabclla. 

2.  Een  zijden  vaandel  der  18°  eeuw. 


79 


3.  Een  zilveren  pijl. 

4.  Tien  zilveren  medalien. 

5.  Kostuum  van  den  vaandeldrager. 

6.  Een  klein  standaardje  der  18e  eeuw  Beliooreude 

7.  Eene  plaat  van  den  H.  Sebastiaan  I8e  eeuw  aan 

8.  Eene  zilveren  plaat  » » » ^ Mr  Van  Hooft'. 

X.  Rupel monde.  — Stichting.  De  handboogschutters  van  Rupelmonde 
staan  vermeld  in  eenige  oorkonden  van  de  XVIe  en  XVIIe  eeuw.  Later 
is  er  geen  spraak  meer  van.  1).  P. 

Inboedel.  Oude  registers. 

XI.  St.  Gillis.  — Stichting.  Deze  vereeniging  kwam  tol  stand  in  1491 
met  niet  min  dan  110  leden  en  verkreeg  haar  octrooi  van  Karei,  den 
26  Augnsti  1327.  (Adolf  Sirey  en  D.  P.). 

Inboedel.  1.  Eenen  zilveren  koningsbreuk. 

Deze  weegt  meer  dan  honderd  pond  in  zilver  en  was  vroeger  ver- 
sierd met  een  gouden  vogelken  en  twee  andere  in  zilver.  Het  eerste 
is  thans  te  Brussel  en  de  andere  zijn  het  eigendom  van  eenen  persoon 
te  Beveren  !!  (D.  P.). 

2.  Reglement  op  perkament. 

3.  De  alpherisvlag. 

4.  Twee  trommels. 

o.  Naamregisters  der  leden  van  1706  tot  1788. 

6.  Rekenboek. 

7.  Jubelzang  van  1786  en  jaardichten  van  jubilarissen  waaronder 
eene  over  de  gouden  jubelfeest  van  M.  Piessens  gedrukt  bij  Ducaju 
te  Dendermonde,  dagteekende  1783. 

XII.  St.  JSikolaas.  — Stichting.  Onder  de  regeering  van  Karel  V, 
waren  er  twee  maatschappijen  onder  de  benaming  van  oude  en  jonge 
gilde.  Het  eene  zou  zijn  octrooi  bekomen  hebben  in  1326  en  het 
andere  in  1527;  en  het  was  in  het  begin  der  verleJene  eeuw,  zoo 
van  den  Bogaerde  verzekert,  dat  beide  gilden  onder  een  bestuur 
werden  vereenigd. 

Inboedel.  1.  Koningsbreuk  en  silveren  papegay  met  zilveren  plaat  : 
offert  par  Mr  Al.  Van  Bunder  de  Gand,  l’occasion  du  1 tir  à l’empe- 
reur à St.  Nicolas. 

2.  Alpherisvlag  en  geborduurd  vaandel  1853,  gift  van  L.  De  Meester. 

5.  Pijl  in  ebbenhout  met  zilveren  vleugels  den  hoofdman  E.  Boeyé 
door  de  leden  geschonken  den  4 Maart  1813. 

4.  Octrooi  van  1326  vernieuwd  den  30  Juli  16 ! 3 , door  Albert  en 
Isabella  op  perkament  en  met  zegel. 


80 


5.  Statuien  der  gilde. 

6.  Lijsten  : der  hoofdmannen  (1551) — 1770),  der  alferissen  (1602 — 1849), 
der  dekens,  der  koningen. 

7.  Rekenboek  1734. 

8.  Plans  van  feest I ij k lieden , drukwerken  en  handvesten. 

9.  Twee  pijpers. 

XIII.  St.  Pauwels.  — Stichting.  De  handboogschutters  van  St.  Pauwels 
verkregen  hun  octrooi  in  1616  (D.  P.). 

Inboedel.  1.  Eene  oude  allerschoonste  zilveren  breuk,  echt  kunstwerk 
met  zilveren  platen  en  opschriften  : I.  G.  Christ iaens  coninck  1682; 

2.  F.  De  Bruyne  koninek  1871  ; 3.  L.  I).  Smedl  1873;  4.  De  Bruyne 
koninek  1085. 

2.  Twee  rekenboeken. 

3.  Rijmdicht  op  perkament  van  het  honderdjarig  bestaan  hunner  gilde 
in  1716. 

4.  Trommel  met  trommelstekken. 

5.  Twee  bogen  met  pijlkas. 

6.  Twee  hangkaarten  de  statuten  bevattende. 

7.  Vaandel  met  vaandelstok. 

8.  Vier  kostumen. 

XIIII.  Sinay.  — Stichting  en  inboedel  zie  hiervoren  't  verslag. 

XV.  Stekene.  — Stichting.  In  eenen  kerkinventaris  spreekt  men  van 
1623  (Adolf  Siret).  Deze  maatschappij  begon  omtrent  1530  en  werd 
bij  octrooi  van  Keizer  Karel  V,  op  4 Juli  van  het  zelfde  jaar  erkend.  F.  A. 

Inboedel.  1.  Een  prachtig  vaandel  van  St.  Jorisgilde  dagteekende  van 
1751.  Dit  vaandel  draagt  op  roode  zijde  liet  geschilderd  beeld  van  den 
patroon  heilige  met  het  volgende  jaarschrift  : 

georgIL’s  VerWTnt  Den  DUYVeL  Dook  ’t  Waer  geLooVe  CmdsTl. 
Dit  vaandel  heeft  verscheidene  prijzen  in  verschillige  wedstrijden  voor 
vaandels  behaald. 

2.  Halskraag  of  brokc  gemaakt  naar  het  model  der  breuke  van 
St.  Pauwels  maar  niet  zoo  kunstwaardig. 

3.  Copie  van  gemeld  octrooi;  en  4 resolutie  of  rekeningsboek. 

XVI.  Vcrrebroek.  — Stichting.  Deze  gilde  wierd  geslicht  bij  octrooi 
van  9 Oogst  1659  door  Philip  IV,  koning  van  Spanje. 

Inboedel.  I.  Breuk  verkocht  aan  eenen  heer  van  Dendermonde  over 
een  tiental  jaren  !!! 

2.  Copij  van  gemeld  octrooi. 

3.  Statuten  en  rekenboeken. 


81 


XVII.  Waesmunsler.  — Stichting.  Den  2G  Februari  IGIG. 

Inboedel.  Breuk  of  halskraag  gemaakt  in  de  maand  Augusli  I G 1 4 , 
in  de  stad  Antwerpen,  door  Philippus  Van  Hcuvele.  Zy  weegt  in  sil ver 
vyftien  oneen  en  negen  cngclsehcn  en  heeft  gekost  9 schel I . dry  groolen 
d’once  ende  het  fatsoen  vier  en  twintig  guldens,  't  /.amen  zes  en 
zestig  guldens  achttien  stuivers  en  half. 

2.  Silveren  beker  en  silveren  tand. 

3.  Vaandel. 

4.  Blazoen. 

XVIII.  Z wij nd recht.  — Stichting.  Nopens  dit  al  oude  schuttersgilde 
is  niet  veel  bekend.  Den  10  Oogst  1743,  verkreeg  de  gilde  eenige 
reliquien  welke  met  veel  plechtigheid  naar  de  kerk  gebracht  werden. 

Inboedel,  a)  Silveren  breuk;  de  vlag  van  1832. 

li.  LIJST  DEK  MAATSCHAPPIJEN  WELKE  DOOP»  ONVERSCHILLIGHEID 
OF  BIJ  GEBREK  AAN  INBOEDEL 
GEEN  DEEL  HEBBEN  GENOMEN  AAN  DE  TENTOONSTELLING. 

Wij  zullen  nochtans  een  woordeken  zeggen  over  den  tijd  hunner 
stichting  en  hunne  voorwerpen  beschrijven  welke  zij  volgens  de 
geschiedschrijvers  Adolf  Sirey,  De  Potter  en  Broeckaert,  in  hun  bezit 
gehad  hebben. 

I.  liasel.  — Deze  gilde  is  van  de  oudste,  men  kent  het  jaar  harer 
stichting  niet  (A.  S.).  Zij  werd  opgericht  in  1G12  (D.  P.).  Dit  schutters- 
genootschap  bezit  een  koperen  schild  met  zilveren  loofwerk,  versierd 
met  de  beeldtenis  van  den  H.  Sebastiaan,  gebonden  aan  eenen  boom 
en  twee  naar  hem  schietende  boogschutters. 

De  oude  papieren  en  registers  zijn  er  van  verdwenen. 

II.  ƒ leveren . — Stichting.  De  oorsprong  van  dit  gilde  is  niet  gekend. 
Zij  wierd  vernieuwd  door  octrooi  van  Karel  V in  1323,  maar  dit 
octrooi  is  verbrand  door  de  Spaansche  soldaten  in  het  jaar  137G.  Een 
nieuw  octrooi  of  vergunningsbrief  werd  verleend  door  Albert  en  Isabella 
in  1611. 

Inboedel.  Een  oud  reglement  van  1734. 

Volgens  D.  P.  bezat  men  eene  kopij  van  ’t  octrooi  van  Karel  V. 

III.  Daknam.  — Deze  maatschappij  wierd  opgericht  in  18G0  en  bezit 
geene  merkwaardige  voorwerpen. 

IV.  Exaarde.  — Deze  gilde  dagteekent  van  de  XVIe  eeuw.  Het  oor- 
spronkelijk octrooi  werd  ten  jare  1G83  bij  eenen  brand  vernield  in 
het  huis  van  den  toenmaligen  baljuw.  Zij  werd  heringericht  in  173G. 


ii. 


82 


Do  gilde  moet  nog  een  register  bezitten  want  De  Potter  geeft  en 
duidt  aan  de  versrliillige  prijskampen  waaraan  de  gilde  bad  deel 
genomen. 

V.  Kemseke.  — Stichting.  Octrooi  van  Karel  V,  4 Maart  1532. 

Inboedel.  Het  oorspronkelijk  octrooi  is  niet  bewaard  gebleven.  Het 

register  der  guide  is  in  de  kerkarchieven  van  Kemseke  ter  bewaring. 

De  oude  breuke  werd  den  21  Jan.  1775  verwisseld,  tegen  eenc 
nieuwe  « volgens  de  goeste  van  den  tyd  » ! van  deze  laatste  weet  men 
ook  niet  meer  te  spreken. 

VI.  Nieukerken.  — Er  bestond  vroeger  een  wettig  geoctrooieerd 
handbooggilde  dat  in  de  kerk  zijn  altaar  had.  Het  oud  vaandel  is 
bewaard  in  het  museum. 

VII.  Melsele.  — Stichting.  Zij  bestond  reeds  in  de  XVe  eeuw; 
Philip  de  Schoone  voorzag  haar  van  octrooi  en  reglement.  Philip  II 
vernieuwde  die.  Daar  bestonden  twee  maatschappijen  : eenc  oude  en 
eene  jonge  gilde. 

Inboedel.  Octrooi  van  Philip  II. 

Twee  standregelen  der  jonge  gilde  op  witte  zijde  zijn  bewaard  in 
den  oudheidskundigen  kring. 

VIII.  Meerdonck.  — Van  eene  oude  St.  Sebastiaansgilde  heeft  men 
niets  bijzonder  en  bepaaldelijk  aan  te  stippen. 

In  de  verleden  eeuw  zijn  er  twee  maatschappijen  tot  stand  gekomen, 
de  eene  in  1871  en  de  andere  in  1876. 

IX.  Temsche.  — Volgens  De  Potter  en  Broeckacrt , is  aldaar  eene 
gilde  tot  stand  gekomen  ten  minste  van  in  de  XVe  eeuw.  Een  nieuw 
octrooi  werd  verleend  in  1613,  waarvan  een  afschrift  berustende  is 
op  ’t  gemeentehuis,  geschreven  op  een  groot  blad  perkament.  De 
St.  Sebastiaansgilde  van  Temsche  moet  eenen  kostelijken  schat  van 
zilverwerk  bezeten  hebben.  Mr  Donnet  heeft  daarover  eene  kleine 
studie  uitgegeven  in  onze  annalen,  boekdeel  XV;  maar  niemand  echter 
weet  wat  er  van  dit  zilverwerk  kan  geworden  zijn. 

X.  Thielrode.  — Deze  maatschappij  dagteekent  van  de  jaren  1613. 
liet  gemeld  octrooi  en  de  statuten  zijn  overgeschreven  in  een  hand- 
boek berustende  1er  pastorij. 

XI.  Vracene.  — De  geschiedschrijvers  zeggen  niets  over  de  inrichting 
noch  over  den  inboedel  dezer  maatschappij. 

Stellig  heeft  daar  eene  maatschappij  bestaan,  want  vroeger  had  men 
nog  een  kartel  en  oude  medallieën  van  die  gilde  die  allen  ongelukkig 
verloren  zijn  geraakt. 


AANGEVOEGOSTUK . — OORSPRONKELIJKE  STATUTEN  VAN  SINAY. 


« Statuten  ordonnantiën  ende  welken  gemaeckt  by  hoofdman  coninck 
deken,  alpheris,  ende  gezworens  van  ’t  guide  van  den  II.  Ridder 
ende  martelaer  S,e  Sebastiaen  liefhebbers  van  den  edelen  handtboge, 
onderhouden  binnen  de  prochie  van  Sinay,  lande  van  Waes,  nvt 
crachte  ende  naer  uytwyzens  van  sekerc  opene  brieven  van  octroy  die 
de  voornoemde  guide  verleent  by  haerlieden  serenissene  hoogheden, 
de  aertshertogen  van  oostenryck , hertoge  van  borgoingen , brabant , 
gclderlandt,  grave  van  habsboürg,  vla  end  eren  enz.  enz. 

In  D.vete  W anne ku  WY  CLaerLYck  sChreVen,  Den  tWeeDen  M verte 
sesthIen  iionDert  aCiitiiIene 

1. 

W’elcke  statuyten  wetten  ende  ordonnantiën  alle  guldebrocders  nu 
zyn  ende  naemacls  te  worden  zyn  gehouden  te  volcoinmen  ende  obser- 
veren van  artiqiiel  tot  artiqüele  op  de  pynen  ende  boelen  daerinne 
begrepen  sonder  eenige  daer  iegens  te  seggen  murmureren  doen  ofte 
laeten  doen. 

2. 

Eerst  ende  al  voren  is  geresolvccrt  geordonueert  ende  gestat  lieert  soo 
wie  voortaen  zal  begheiren  te  commen  in  het  voorschreven  guide  sal 
alleenlyck  ontvangen  worden  by  hoofdman  coninck  deken  alpheris 
gesworne  ende  by  niemand  anders. 

3. 

Item  zoo  wie  in  de  guide  geaceepteert  wort  is  gehouden  te  betaelen 
voor  zijne  doodschult  eene  pondt  groote  courant  geit  te  bethaelen  op 
heerlycke  executie  op  syn  hoors  ende  erfgenamen,  naer  inhoud  van 
octroy  ’t  zelve  te  betaelen  ten  aenconimen  soo  syn  daervaen  ontslegen 
dus  moeten  sy  alle  uren  wel  compareren  en  blyven  betaelen  in  alle 
onkosten  van  den  guide  tot  dat  sy  hem  by  den  Besorger  op  den 
handboeck  heeft  doen  dooden , die  ter  eerc  van  de  guide  meer 
belieft  te  geven  zal  in  danek  ontvangen  worden. 

4. 

Item  dat  men  geene  guldebrocders  sal  accepteren  ten  sy  de  selvc 
hem  verbinden  ende  verklaren  te  volcoinmen  d'inhoudt  van  actroy  ende 
dese  ordonnantiën,  dat  elcke  guldebroedcr  hem  sal  dtofleren  met  eenen 
schuttelycken  spaenschen  handboege  ende  een  dosyn  bouten  binnen  eene 
maendt  naer  d’acceplatie,  op  de  verbeurte  van  acht  schell.  vier 
grooten  courant , ende  altyd  gehouden  syn  die  te  coopen  ofte  sal 
byden  deken  ende  gesworens  gekocht  worden  tsynen  coste. 


84 


o. 

Item  indien  gebeurde  dat  tusschen  de  guldebroeders  in  liaer  collcgic 
ofte  tusschen  doelen  eenigh  geschil  ofte  «juesl ie  vielen  ende  den  hoofd- 
man voorders  den  eed  ’t  selve  verschil  versochlen  tot  hemlieden  te 
nemen  syn  de  guldebroeders  twisters  gehouden  haerl ieder  tselvc  optc- 
geven  om  te  neder  te  leggen  sonder  refus  of  weygeringe  naer  recht 
en  redene  op  de  verbeurte  soo  dickwils  als  de  contrarien  sal 
geschieden  van  vyf  schellingen  grooten  courant. 

6. 

In  gevalle  aan  hoofdman,  coninck  deken  alpheris  ende  geswoorens 
eenige  questie  ende  geschillen  vande  guldebroeders  voors  gebracht 
worde  die  sy  wys  noch  vrocl  en  syn  om  het  selve  te  neder  te  leggen 
sullen  haerlieder  vervanek  nemen  mogen  acn  sulcke  hooft  als  sy  met 
gemeenen  adoise  geraeden  vinden  sullen. 

7. 

Alle  guldebroeders  woonende  binnen  voorseyde  prorhie  syn  gehouden 
te  commen  liooren  de  misse  van  reqüem  ter  begraefenisse  van  haerlieder 
mede  guldebroeders  ende  te  oireren  over  de  siele  behoudens  daartoe 
geinsinüeert  synde  by  den  enape  van  de  guide  op  de  boete  van  zes 
grooten  noyt  om  redene  als  hiernaer  uygesteken  die  aen  deken  ende 
geswornen  ten  selven  daege  sal  moeten  te  kennen  geven  worden  ofte 
aen  den  enaepe  doende  de  insinuatie  die  daer  rapport  sal  moeten 
doene  aen  den  voornoemden  deken  ende  geswornen  om  te  jiigeren 
ofte  de  excusie  souflïsant  is. 

8. 

Den  guldebroeder  die  coninck  zal  syn  van  dese  guide  is  gehouden 
te  commen  godts  tydt  voor  de  misse  ter  plaels  daer  die  vergaderinge 
genomen  sal  syn  op  alle  feestdaeghen  dat  de  guide  met  de  processe 
in  ordonnantie  gaet,  sondcrlingen  op  de  daegen  van  kermisse  oniine- 
ganek  ende  heyligh  sakramentsdagh  om  ter  eeren  (iodts  de  processe 
te  helpen  vereeren  o|)  de  boete  van  cenen  schellinck  acht  grooten. 

9 (zie  12). 

Item  alle  de  guldebroeders  binnen  de  prorhie  van  Sinay  zyn  gehou- 
den te  compareren  op  S,e  Sebastiaensdagh  ten  huise  waer  hy  zal 
geinsinüeert  worden  by  den  enape  om  in  ordonnantie  ’tsaemen  naer 
de  kcreke  te  gaene  misse  te  liooren  offeren  ter  eeren  (’.odts  en  liaer- 
lieden  patroon,  den  dienst  gedaen  synde  in  gelycke  ordonnantie 
wedcromme  te  gaene  naer  ’t  zelve  daer  de  maeltydt  bereedt  zal  ge- 
maeckt  worden  om  met  clkanderen  goede  chiere  te  maeken  voor  alle 


83 


de  gildebroeders  op  de  boete  van  eencn  sclicllinck  en  acht  grooten 
nooit  uyt  gesteken  te  weten  van  buvten  lande  te  synen , nacr  bruyloft 
te  hebben  tot  ooms  ofte  raoykens  inclüs  ofte  voogdt  te  syne,  handt 
aen  de  keirse  te  staene  buvten  prochie,  in  gevangenisse  te  syne,  syn 
huisvrouw  in  handen  te  syne  van  de  vrouwe,  te  syne  nacr  begraclfc- 
nisse  als  van  bruyloften,  dan  van  syn  zy  gehouden  d'avertentie  te 
docnc  aen  deken  ende  gcswornc  binnen  den  sclvcn  daeghe  of  ’sandcr- 
daglis  voor  den  noennc  op  pene  van  te  verbeuren  de  selve  boete. 

10. 

Soo  wanneert  de  guldebroedcrs  vcrgaert  syn  nopende  de  guide  syn 
gehouden  als  hoofdman  en  voordcrs  den  Eedt  coinmen  in  de  selve 
vergaederinge  plaetse  te  inacken  ecrc  ende  reverentie  te  bewysen  op  de 
boete  van  tien  grooten. 

11. 

Item  soo  wat  guldebroedcrs  den  hoofdman  voorders  den  Eedt  ofte 
den  enaepe  van  ’lgulde  quaelyrk  toespraekc  ofte  cenige  injurieuse  ofte 
onbehoorlyekc  ende  onbeleefde  woorden  gave  om  donderhout  aan  de 
statuyten  ofte  trecht  van  den  boge  sal  verbeuren  dry  schellingen  en 
vier  grooten. 

12  (zie  9). 

Alle  gnldebroeders  wonende  binnen  prochie  van  Sinay  sullen  ge- 
houden syn  Ie  compareren  op  den  tweeden  sondagh  in  den  Me;/  ofte 
als  hy  by  den  enaepe  sal  gadverteert  worden  met  hacrlieden  spaen- 
schen  boge  ende  ten  minsten  een  dosyn  bouten  ’smorgens  ten  acht 
uren  ter  plaetsen  daer  de  guide  vergaderdt  om  te  samen  in  ordon- 
nantie ter  kerken  te  gaenc  misse  te  hooren  ende  offeren,  de  selve 
gedaen  synde  in  gelycke  ordonnantie  te  gaene  ter  plaetse  daer  geor- 
donneert  is  den  gaey  te  schieten,  den  selvcn  lolfelyck  afgeschoten 
synde  met  gelycke  ordonnantie  te  gaene  metten  nieuwen  coninck  in 
de  kereke  en  (iodt  te  danken , ende  voors  ter  plaetse  daer  de  mael- 
tyd  bereed  is  om  met  elkanderen  goede  chiere  te  maeken  alwaer  alle 
gildebroeders  syn  gehouden  te  comparen  op  pene  van  te  verbeuren 
eenen  schelling  en  acht  grooten,  ende  bovendien  te  moeten  betaclen 
synen  cost  soo  ’tselve  besteed  is,  uytgesteken  den  selvcn  te  kennen 
geven  binnen  den  tyd  soo  voorseyd  is. 

13. 

De  gildebroeders  commcndc  ter  maeltydt  als  men  meer  als  een  camcr 
moet  hebben  sullen  gaen  ter  camer  om  t'eeten  daer  hem  van  den 
Eed  sal  gesonden  worden  op  de  boete  van  thien  grooten. 


86 


14. 

Alle  gildcbroeders  is  verboden  op  de  dacgen  van  generale  vergade- 
ringe  in  ’thuys  van  de  selve  vergaederinge  te  spelen  met  teerlingen  ofte 
caerte  ende  andere  verboden  spel  op  de  boete  van  tliien  stuyvers 
ende  van  den  Eed  gecalengiert  synde  ende  ’t  spel  niet  latende  by  de 
selve  gecondemneert  worden  in  alsucke  meerdere  boete,  als  baerlieder 
in  reden  sal  denken  beliooren. 

15. 

Den  gildebroeder  die  den  gaey  van  eeren  afgeschoten  beeft  is  dat 
jaer  vrij  van  alle  onkosten  van  tselve  guide,  soo  ooc  den  hoofdman 
vendrick  vry  syn,  ende  den  enaepe  tambours  (illelaer  en  den  bondon. 

16. 

Den  selven  coninck  sal  beschonken  worden  ten  costc  van  't  gemeen 
gulden  met  eene  tonne  biers  van  suleken  prys  als  liet  gilde  bier  van 
de  maellydt. 

17. 

Den  coninck  en  sal  niet  vermogen  als  hy  savants  thuis  gelcydt  wort 
de  tafel  te  decken  voor  de  gnldebroeders  die  hem  accompagneren 
noch  oock  daar  naer  syn  conincks  feest  niet  banquettes  ofte  maellydt 
te  vereffen  op  de  verbeurte  van  de  voorseyde  tonne  biers  bovendien 
eene  gelycke  andere  tot  profyte  van  tgemeen  guide  ende  dit  om 
noodeloosen  costc  te  schouwen  ende  de  gildcbroeders  te  animeeren 
om  naer  den  gaei  van  eeren  te  schieten. 

18. 

Item  is  den  coninck  gehouden  te  betaelen  binnen  syn  jaer  tot  ver- 
meerderinge  van  breucke  ses  schellingen  en  acht  grooten  courant  geit, 
ende  meer  in  dien  hem  belieft. 

19. 

Zoo  wat  guldcbroedcr  tusschen  doelen  syn  geit  verliest  met  schieten 

is  gehouden  zyn  verlies  te  betaelen van  tusschen  doelen  ofte 

syn  gesel  te  consenteren  opde  boete  van  tliien  grooten  courant. 

20. 

Zoo  wie  iemandt  zynen  hoge  vuylmaekt  syn  schichten  ofte  bouten 
verberght  ende  ontdraeght  sal  verbeuren  de  boete  van  tliien  stuivers 
courant. 


Ende  zoo  wie  tusschen  doelen  drecght  eenen  ontaemclyken  eed, 
sweire  vilaine  woorden  ofte  werken  dede  zal  lelken  reyse  verbeuren 
tliicn  stuyvers  min  ofte  meer  zoo  hoofdman  en  voorders  den  eed  ofte 
gildebroeders  alsse  dry  ofte  vier  by  een  syn  tusschen  doelen  sullen 
vinden  te  belmoren  naer  gelegenheydt  van  de  saccke. 

23. 

Zoo  wat  guldebroedcr  ontboden  synde  by  hoofdman  ende  voorders 
den  Eed  met  den  cnaepe  ende  niet  comparerende  sal  verbeuren  telken 
reyse  thien  groot  nooit  uitgestoken  als  voren. 

23. 

Item  zoo  wat  guldebroedcr  gekozen  synde  by  hoofdman  ende  den 
eed  van  de  guide  tot  hacre  racde  genomen  om  te  gaene  ende  treckcn 
tot  eenige  schietspelen  is  daer  gehouden  te  gaene  ten  gemcenen  coste 
van  den  guide  altydt  noodsaekelykheyd  uitgestoken  op  de  boete  van 
dry  schellingen  en  thien  grooten. 

24. 

Ende  ofte  gebeurde  dat  er  eenighe  schutters  quaemen  van  buyten 
om  tusschen  doelen  te  schieten  eenen  pyl  opginge  of  andersindts  soo 
syn  gehouden  daar  jegens  te  schieten  al  sulckc  guldebroeders  als 
hoofdman  ende  voorders  den  eed  daar  toe  sullen  denomeren  ende 
kiesen  ten  koste  van  tgemeen  guide  opde  boete  dry  schellinghen  en 
vier  grooten. 

2o. 

Den  cnaepe  van  de  guide  is  gehouden  eed  te  doene  in  handen  van 
den  hoofdman  ende  voleomen  tghene  hem  belast  wort  ende  sal  neir- 
siegheyt  doen  aan  hoofdman  ende  voorders  den  eed  oock  de  gemcene 
guldebroeders  te  dienen  soo  verre  als  het  hem  mogelyck  is  sonder 
te  wesen  in  gebreken  op  correctie  van  hoofdman  ende  geheel  den  eed. 

2(5. 

Item  om  alle  guldebroeders  van  deser  vryer  guide  te  verclaren  den 
inhoudt  en  verstandt  van  de  statuten  ende  ordonnantiën  gemaeckt  uit 
crachte  van  dopene  brieven  van  octroi  indien  bevonden  wort  dat  er 
eenighe  gildebroeders  syn  van  te  voleomen  alle  de  pointen  en  de 
arlicelen  hier  inne  verclaert  gecalagiert  synde  sullen  gehouden  syn  de 
pynen  ende  boeten  voren  verhaelt  sonder  eenigh  regardende  aanschouw 
te  nemen  te  betaelen  in  cas  van  dilay  ofte  refus  soo  syn  deken  ende 
gesworne  gehouden  tselve  te  gunen  ende  ooc  meer  andere  schulden 


SS 


cnde  taxatten  sonder  voorder  reglit  te  derven  doenc  om  de  selvc 
boeten  schulden  cnde  omstellingen  alsoo  geynt  syndc  gecmployeert 
worden  ten  gemeene  ooirboire  ende  profyte  van  de  selven  guide. 

27. 

Reserveren  den  voorseyden  hoofdman  ende  voorders  den  eed  hun- 
lieden de  voorseyde  statuyten  ordonnantiën  ende  wetten  met  de  boeten 
te  veranderen  minderen  ofte  meerderen  naer  de  gelegendheidt  des 
tyds  soo  sy  in  raede  sullen  vinden  te  belmoren. 

28. 

Aldus  gcordonneert  ende  geslatueerl  by  den  selven  hoofdman  deken 
ende  voorders  den  eed  die  dien  tydt  hebben  onderteekent  : 

M.  Waepenaert.  R.  Van  Hecke.  J.  De  Schepper.  A.  Zaman.  E.  Zaman. 

1068  1G63  1063 

Alle  de  gildebroeders  syn  gehouden  den  nieuwen  coninck  op  den 
eersten  dagli  van  de  gilde  maellydt  als  wanneer  hy  coninck  geschoten 
is  naer  de  selve  maellydt  1er  behoorlyker  ure  emmers  ten  tyde  als 
het  den  hoofdman  goet  düncken  sal  thuys  te  condoyeren  op  de  boete 
van  tliien  stuyvers  noyt  uygesteken  soo  als  voren  staet  geseydt. 

Ende  alsoo  hier  voor  en  staet  geseydt  by  de  statuyten  ende  ordon- 
nantiën dat  alle  gildebroeders  syn  gehouden  te  commen  offeren  ende 

te  bidden  voor  de  siele  op  de  bcgraefenisse  van  haerlieder  mede 

broeder  op  de  boete  van  ses  grooten  courant  soo  wort  nu  voor  als 

daen  gelast  ende  gcordonneert  aan  alle  gildebroeders  het  lichaem  van 

den  overledenen  gildebroeder  in  ordonnantie  te  haelen  ten  huize  ofte 
ter  plaetse  daer  hun  by  den  cnaepe  sal  geinsinueert  sal  worden  op 
gelvckc  boete  van  ses  grooten  noyt  uytgesteken  als  voren. 

Actum  te  vcrgaderinge  van  hoofdman  coninck  deken  ende  vendrick 
besorger  ende  gesworne  die  daer  waercn  onderteekent  desen  seven- 
thienden  Jan.  1G88. 

R.  Van  Hecke.  1*.  Verberckmoes.  J.  Zaman.  M.  De  Schepper. 

1688.  1G88.  1G88.  1G88. 

M.  Verberckmoes.  Ph.  Zaman.  Jan  De  Caluwe.  Gillis  De  Caluwe. 

1688.  1688.  1688.  1688. 

Roven  alle  ’t  gene  voorschreven  soo  is  by  hoofdman  coninck  deken 
ende  gesworens  geresolveert  ende  vaslgestelt  soo  sy  doen  mits  desen 
dat  er  van  de  confreers  en  sal  vermogen  uyt  de  galde  Ie  sclieyden  sy 
met  consent  van  den  eed  waervan  den  eed  heeft  de  faculteyt  van  hun 
te  ontslacn  als  er  merckelycke  reden  syn  van  de  selve  guide  niet  te 
connen  frequenteren  by  faete  van  hunne  sobere  gcsteltenissc  als 


— 89  — 

wanneer  sy  moeten  coininenc  bedanrken  en  hun  reden  declareren  soo 
dat  den  eed  dacrvan  meester  is  van  hun  te  ontslaen  maer  sy  niet 
immers  in  gevolghe  van  hunnen  eed  die  sy  hebben  gedaen  in  liet 
aen  co  m ra  en  als  eonl'reer  waernaer  alle  confrcers  hun  moeten  regu- 
leren in  leecken  der  waerheydt  soo  hebben  wy  desc  resolutie  onderlclul 
hoofdman  coninck  deken  endc  gesworens.  Actum  ter  vergaderinge  den 
5 Mei  IToo  want  alsoo  ons  gelieft. 

I).  Zaman.  J.  De  Schepper.  P.  De  Rycke.  J.  Smet. 

IToo.  1 Too.  IToo.  IToo. 

J.  Van  Nieuwlande.  J.  Stevens.  I».  Daens. 

1 /DO*  1 /OO.  '1  /OO, 

Naerdicn  ter  vierschaere  van  Sinay  ende  Belcele  ten  versoecke  van 
den  hcere  hoofdman  coninck  deken  vendrick  gesworens  endc  besorgers 
van  hel  guide  van  den  heyligen  Ridder  ende  maertelaer  van  St.  Sebas- 
tiaen  binnen  de  voorseyde  prochie  van  Sinay  alle  gildebroeder  van 
de  selve  gilde  wetlclyck  innegedaeght  ende  van  twee  dindagen  ver- 
wonnen syn  geweest  omme  te  sien  ende  te  hooren  wysen  executoir 
de  costumen  ordonnantiën  ende  staluyten  van  de  selve  gilde  op 
danderseyde  gedeclareerl  ende  in  wette  overgeleyt,  endc  dat  er 
niemandt  van  de  selve  en  sal  gecommen  syn  in  oppositie  soo  hebben 
wy  schepenen  der  voornoemde  vierschaere  ter  maninge  van  dheeren 
de  voorseyde  costumen,  ordonnantiën  ende  statuyten  van  de  genoemde 
gilde  geweesen  executoir  naer  forme  ende  gelyckenis  omme  uit  crachle 
van  diere  tot  laste  van  de  contraventeurs  van  de  ygenwoordige  gilde- 
broeders,  ende  haerlieden  naercommelingen  oppar executie  opge- 

punt te  mogen  worden  de  boeten  breucken  ommestellingen  ende 
andere  lasten  by  de  voorsyde  ordonnantiën  ende  statuyten  gemention- 
neert  syn.  Actum  van  wegens  ter  vierschaere  gehouden  den  elfden 
february  sestien  honderd  sevensesligh.  Oorconden  en  dese  by  den 
gesworen  grellier  der  selve  vierschaere  ondertcekend.  D.  Van  Cotthem. 

1687. 

CLEMENT  DE  ROCK. 


12. 


D É SOR D R 1 S 

CAUSÉS  PAU  LA 

CHERTÉ  DU  BEURRE  A ST.  NICOLAS  EN  1787. 


Les  réformes  de  Joseph  II  avaient  provoqué  une  grande  effervescence 
dans  les  Pays-Bas  Autrichiens.  Les  choses  en  étaient  arrivées  à ce 
point  en  1787,  que  les  Etats  de  Brabant  et  presque  tous  les  autres 
Etats  provinciaux  refusèrent  les  subsides  ordinaires.  Ils  étaient  d'ailleurs 
soutenus  par  le  Conseil  Souverain,  qui,  le  10  Avril,  adhéra  à la  réso- 
lution des  États  de  Brabant. 

Les  esprits  étaient  fort  montés,  et  cette"  surexcitation  fut  encore 
exacerbée  par  la  cherté  excessive  du  blé  et  du  beurre. 

Le  haut  prix  de  ces  deux  denrées  provoqua  au  mois  d’Aoùt  des 
désordres  à St.  Nicolas,  à propos  desquels  nous  nous  proposons  de 
mettre  au  jour  quelques  documents  inédits,  (i) 


Le  Dimanche  5 Août  1787,  de  fort  bon  matin,  on  trouva  dans  le 
cimetière  de  St.  Nicolas  le  factum  anonyme  suivant,  que  le  Chef- 
Collège  qualifia  de  vers  françois  : 

Le  stadhouder  (2)  est  un  fichu  coquin 
Qui  au  peuple  aimeroit  faire  chagrin. 

Vraiment  il  mérite  qu’on  dépouille  sa  maison. 

Bons  gens  suivez  les  brabançons. 

11  tient  avec  l’Empereur 
Qui  11’est  de  nulle  valeur. 

Faites  lui  porter  la  belle  cocarde, 

(1)  Nous  réitérons  nos  remcreiincnts  à Monsieur  Robert  Schoorman , Archiviste- 
Adjoint  de  l'État  à Garni , qui  a bien  voulu  les  signaler  à notre  attention. 

(i)  A.  A.  van  Remoortere. 


!)-2 


En  sa  présence  soyez  sur  vos  gardes, 

Au  grand  bailli  il  rapporte  vos  paroles. 
Oui  tous  deux  ils  jouent  un  étrange  rôle. 
Massacrez  les  tous  deux, 

Puis  allez  chez  eux 

Et  usez  y du  feu. 

van  Landeghem,  le  grand  parjure, 

De  sa  maison  défaites  la  clôture , 

Mettez  tous  ses  meubles  exposé 
Pour  ceux  qui  ont  de  nécessité. 

Pour  van  Heek,  marchand  de  beurre, 
Faites  comme  aux  autres  tous. 

Vives  les  patriotes,  appellerez  vous. 

Monsr  Bové  laissez  en  tranquillité. 
Seulement  d'armes  restera  nécessité, 

Puis  vives  nos  très-nobles  états 
Pour  qui  défendons  les  combats. 


Au  dos  dédit  billet  étoit  écrit  : 

Vive  les 
patriotes  (i) 

Le  Chef-Collège  se  réunit  le  même  jour;  le  stadhouder  y ayant 
apporté  cet  affreux  libelle  (enorme  pasquille) , contenant  selon  lui  des 
menaces  de  mort,  d'incendie  et  de  pillage  contre  plusieurs  membres 
de  ce  corps  et  contre  d'autres  habitants  de  la  paroisse  de  St.  Nicolas, 
et  prenant  en  considération  que  ces  menaces  ne  pouvaient  avoir  pour 
but  que  de  troubler  l'ordre  public,  trouva  bon  de  convoquer  à sa  barre 
le  Maire  et  le  Greffier  de  la  Heure.  Ceux-ci  ayant  comparu,  il  leur 
fut  enjoint,  pour  éviter  tous  désordres,  d’organiser  une  garde  bour- 
geoise de  trente  hommes  avec  un  commandant,  pour  patrouiller  toutes 
les  nuits  et  sonner  le  tocsin  en  cas  de  troubles.  Cependant  au  cours 
de  la  même  séance  le  Chef-Collège  se  ravisa.  Il  lut  d'avis  que  la 
garde  bourgeoise  ne  rendrait  pas  les  services  qu’on  devait  en 
attendre,  d'autant  plus  qu'on  avait  appris  qu'un  grand  nombre  d'étran- 
gers rodaient  dans  la  contrée.  Aussi  se  décida-t-on  de  demander  au 
Gouverneur  général  ad  interim  d'envoyer  vingt  archers  de  la  compagnie 
du  Prévôt  de  l’Hôtel.  (*) 


(i)  Areh.  de  l'État  à Garni  — Correspondance  du  Conseil  de  Flandre  — Liasse 


596  (copie). 

(i)  Areh.  de  l'État  à Garni  — Pays  de  vVaes  — Registre  117. 


93 


Cette  demande  fut  formulée  le  même  jour  encore  par  le  Haut- 
Échevin  F.  A.  van  Landegem.  («) 

Le  même  jour  aussi  le  stadhouder  A.  A.  van  Kemoortere  écrivit 
la  lettre  suivante  au  Gouverneur  général  ad  interim  : lt) 

« Monseigneur 

« Je  prens  la  trés-respectueuse  liberté  d’envoier  ci-enclos,  à Votre 
Excellence,  copie  du  billet  anonime  qui  a été  trouvé  ce  matin  sur  le 
cimetière  de  celte  paroisse  et  remise  ensuite  entre  mes  mains.  L'on 
y voit  des  menaces  atroces  contre  ma  vie  et  mes  biens  sur  le  spécieux 
prétexte  que  je  tiendrois  le  parti  de  l’Empereur.  Je  puis  cependant 
assurer  Vetre  Excellence  que  ma  conduite  a toujours  éié  la  plus  cir- 
conspecte, et  que  je  n'ai  jamais  donné  lieu  à des  procédés  de  cette 
nature;  comme  ces  menaces  qualifiées  me  mettent  aussi  bien  que  les 
autres  personnes  y désignées  dans  la  plus  grande  perplexité  et  que 
nous  appréhendons  avec  fondement  que  l'on  n’en  vienne  à l'exécution, 
j'ose  vous  suplier,  Monseigneur,  de  vouloir  donner  les  ordres  néces- 
saires pour  que  la  tranquillité  publique  soit  maintenue  en  envoiant 
ici  un  nombreux  détachement  de  la  compagnie  du  prévôt  de  l'hôtel , 
soit  par  telle  autre  voie  que  Votre  Excellence  trouvera  la  mieux 
convenir. 

* 

J'ai  l'honneur  etc. 

Monseigneur  etc.  etc. 

Le  lieutenant  Grand  Bailli  du  Pays  de  Waes. 

A.  A.  van  Remoortere  ». 

Comme  on  le  voit,  le  stadhouder  était  loin  d'étre  rassuré,  et  sa 
lettre  déconcerte  quelque  peu  lorsqu’on  voit  ce  fonctionnaire  se 
défendre  vis-à-vis  du  Gouvcrneur-gc-néral  des  Pays-Bas  d’étre  du  parti 
de  l'Empereur,  alors  qu'il  relevait  directement  de  celui-ci,  qui  était 

Comte  de  Flandre. 

Ces  deux  lettres  parvinrent  à leur  destination  le  8 Août. 

* 

* » 

Tout  resta  calme  jusqu’au  T Août,  date  à laquelle  les  Échevins  de 
la  Keure  reçurent  un  nouveau  billet  anonyme,  (3) 

On  leur  y faisait  savoir  qu’ils  n’eussent  pas  à s'aviser  de  faire 
passer  en  compte  à charge  de  la  généralité  les  frais  de  patrouilles, 
vu  que  le  nombre  des  hommes  astreints  à celles-ci  était  trop  grand 


fi)  A reh.  Je  l'État  à Gand  — Corr.  Cons.  de  Flandre  — Liasse  HW. 

(«)  Ibid  Ibid 

-i  Arek.  4e  l'État,  i fini  — Cen.  du  Gens,  de  Flandre  — Liasse  596. 


94 


et  que  ceux  qui  craignent  d’être  pillés  n'ont  qu’à  faire  garder  leurs 
maisons  à leurs  propres  dépens. 

Le  lendemain,  Mercredi  8 Août,  l’on  trouva  encore  deux  billets 
anonymes  destinés  aux  Échevins  de  la  Keure.  Les  auteurs  leur  y 
faisaient  connaître  que  s’ils  ne  font  pas  vendre  le  lendemain  le  beurre 
au  marché  à 4 i/»  sols  la  livre  « ou  massacrera  le  Lieutenant  Grand- 
Bailli  ».  (i) 

Aussitôt  le  stadhouder  et  une  députation  des  « Bcyde  Banckcn  » 
se  rendirent  au  Chef-Collège.  Ils  lui  remirent  les  écrits  anonymes 
dont  nous  venons  de  parler  et  qui  avaient  été  trouvés  en  différents 
endroits  de  la  paroisse.  Les  Hauts-Échevins  décidèrent  séance  tenante 
de  faire  publier  une  ordonnance  aux  termes  de  laquelle  le  beurre 
ne  pourrait  être  vendu  au  marché  du  lendemain  9 Août  qu’à  o sols 
au  maximum.  Et  en  vue  de  restreindre  les  grands  frais  occasionnés 
par  les  patrouilles,  il  fut  décidé  de  diminuer  le  nombre  des  hommes 
tenus  à celles-ci  à quinze  pour  commencer,  et  quelques  jours  plus 
tard  à dix  hommes.  Néanmoins,  elles  seront  toujours  de  trente  hommes 
les  Dimanches  et  les  Lundis  — jours  de  beuverie,  (* *). 

Le  Jeudi  9,  jour  de  marché,  dès  le  malin  « ....  une  partie  de  la 
populace,  presque  toute  jeunesse,  a été  à la  rencontre  des  paysannes 
qui  ignoroient  cette  loi , (s)  et  ils  ont  pris  le  beurre  de  celles  qui 
demandèrent  plus  que  cinq  sols  la  livre,  et  leur  jetèrent  leur  beurre 
au  visage  ».  (*) 

Une  bande  de  plus  de  deux  cents  individus,  presque  tous  chapeliers 
et  tisserands  — ces  deux  industries,  surtout  la  première,  étaient 
alors  fort  prospères  à St.  Nicolas  — sc  porta  entre  7 et  8 heures 
du  matin  vers  le  cabaret  « de  Prins  Cardinael  » situé  au  marché  et 
tenu  par  Baptiste  de  Corte  et  sa  femme  Pétronille  Heyndrickx.  Quel- 
ques uns  entrèrent,  et  l’un  d’eux,  Nicolas  Vermeulen,  tisserand  de 
fabrique  (fabriqwever) , demeurant  chez  sa  mère  au  hameau  « Tereecken  » 
prit  la  parole  et  s'adressant  au  cabaretier,  lui  dit  : « sacre....  (s)  ’t 
sal  d’er  nu  op  gaen  syn,  gy  syt  den  ouden  boterdief  en  deugeniet  » 
y ajoutant  encore  d'autres  injures. 

Entretemps,  un  gamin  d’environ  quinze  ans,  Judocus  van  den  Bosch, 
colporteur  d’allumettes,  a enfilé  l'escalier,  est  monté  au  grenier,  a 

Ci)  Arch.  de  l'État  à Gand  — Corr.  du  Cons.  de  Flandre  — Liasse  59G. 

(*)  Ibid  Pays  de  Wacs  — Itcg.  117  — î»  sa  date. 

(s)  L’ordonnancc  du  Chef  Collège  fixant  le  prix  maximum  du  beurre. 

(i)  Arch.  de  l’État  à Gand  — Corr.  cons.  de  Flandre  — Liasse  59(5. 

(s)  Le  mot  sc  trouve  en  entier  dans  le  lexte  invoqué. 


95 


poussé  la  tête  par  la  lucarne  et  a fait  signe  aux  gens  attroupés, 
comme  pour  leur  dire  « allons,  komt  maer  op  t’is  hier  te  doen  ». 
Aussitôt  la  foule  s’est  précipitée  dans  le  cabaret , a parcouru  toutes 
les  places  de  la  maison  à la  recherche  de  beurre,  mais  n’en  ayant 
pas  découvert,  ils  se  sont  retirés  en  disant  : Vous  avez  de  la  chance 
(pie  nous  n'ayons  pas  trouvé  de  beurre,  car  nous  aurions  tout 
démoli,  (i) 

Vers  la  même  heure,  à sept  heures  et  demie  environ,  certain 
Augustinus  van  den  Bosch  entra  dans  le  cabaret  « de  dry  Fontcynen  »; 
rue  Neuve,  tenu  par  Joannes  d’Hooghe,  commanda  un  verre  de  bière 
et  dit  à l’hôte  : « A wel  vagabond,  schelm,  onsvot,  dief,  suldy  t’Iant 
noch  lanck  renueren  met  graenen  te  coopen,  segghende  alsdan  sacre., 
mor.,  dat  en  sal  niet  lanck  meer  dueren,  geen  half  uer,  of  ’t  sal 
ailes  in  uw  huys  van  een  geslaegen  worden , dat  dependeert  van  my, 
want  sy  syn  al  in  de  herberghe  Lokeren  ». 

Deux  consommateurs  (pii  se  trouvaient  dans  le  cabaret , eurent  le 
bon  esprit  de  ne  pas  intervenir  dans  la  querelle,  et  a bout  d’injures 
van  den  Bosch  se  retira  sans  se  livrer  à aucune  voie  de  fait.  (2) 

La  bande  se  rendit  ensuite  au  marché  au  blé , menaçant  de  le 
piller  si  la  cherté  persistait. 

Le  Chef-Collège  se  réunit  d'urgence  et  envoya  une  nouvelle  supplique 
au  Gouverneur  général.  Il  y expose  les  faits  que  nous  venons  de 
relater  et  demande  l’envoi  d’une  trentaine  d’hommes  de  la  Maréchaussée 
du  Prévôt  de  l'IIôtel , le  Pays  de  Waes  n’ayant  aucune  garde  organisée. 
Cette  demande  est  aussi  basée  sur  ce  que  « les  loix  des  grands 
villages  du  Pays  de  Waes,  où  il  y a des  marchés  hebdomadaires  » 
craignent  que  de  pareils  désordres  ne  s’y  produisent.  Enfin  les  Hauts- 
Échevins  demandent  aussi  que  les  Conseillers  fiscaux  soient  commis 
afin  d’indaguer  à charge  des  personnes  (pie  l’on  suspecte  d’être 
« auteurs  de  ces  délits  » et  aussi  afin  qu’aux  marchés  suivants  de 
St.  Nicolas  et  de  Lokeren  « on  n'essuie  pareils  et  même  plus  grands 
malheurs  ».  (3) 

Dans  l’après-midi  les  troubles  reprirent  vers  six  heures.  A ce 
moment  un  ouvrier  chapelier,  connu  sous  le  sobriquet  Blauwen  Jan, * (*) 

(1)  Arch.  de  l'État  à Gand  — Corr.  Cons.  de  Flandre  — Liasse  596  — Enquête 
du  10  Août  1787,  menée  par  le  stadhouder,  les  Éelicvins  van  de  Winckel,  Baert 
et  le  Grellicr  de  la  Keurc. 

(*)  Arch.  de  l’État  à Gand  — Corr.  Cons.  de  Flandre  — Liasse  596  — Enquête 
menée  le  10  Août  1787  par  le  magistrat  du  Beversche,  assisté  du  stadhouder. 

(s)  Arch.  de  l’Etat  à Gand  — Pays  de  Waes  — Ilcg.  117,  à sa  date. 


demeurant  rue  Neuve,  travaillant  chez  le  chapelier  van  Hese,  rue  de 
l'Ancre,  entra  dans  la  maison  de  l'apothicaire  Yerhaegen,  située  dans 
la  même  rue.  (i)  11  demanda  à l'apothicaressc  Françoise  Constance 
Vollaert  pour  deux  liards  (twee  oorden)  de  précipité.  Pendant  qu'elle 
servait  la  commande  Blauwen  Jan  lui  dit  d'une  voix  tonitruante  : 
« Syl  gy  die  canaille  die  de  boter  alhier  opgecocht  heeft?  » 

En  entendant  cette  grossière  interpellation  l’apolhicaresse  faillit  se 
trouver  mal.  Son  mari  accourut  au  bruit,  et  les  époux  Yerhaegen 
nièrent  les  faits  qu’on  leur  imputait,  ajoutant  qu’ils  savaient  fort  bien 
qu’on  leur  faisait  la  réputation  d’être  des  accapareurs  de  beurre, 
mais  qu’ils  ne  la  méritaient  pas,  car  ils  n’achètent  jamais  (pie  pour 
leur  consommation  et  provision.  A ce  moment  un  autre  ouvrier 
chapelier,  appelé  van  den  Bosch,  surnommé  den  Ihiym  et  un 
troisième  appelé  aussi  van  den  Bosch,  demeurant  au  Hazewind, 
entrèrent  également.  Ils  proférèrent  les  mêmes  injures,  menaçant  de 
tout  briser  (ailes  daer  in  stucken  te  slaen),  d'aller  chercher  le  beurre 
è la  cave  et  de  le  jeter  à la  rue. 

Entendant  cette  algarade,  le  chapelier  van  Hese  et  sa  femme 
entrèrent , semoncèrent  leurs  ouvriers  et  les  firent  sortir.  Peu  après 
ceux-ci  revinrent,  proférèrent  les  mêmes  injures  et  provoquèrent  un 
grand  attroupement;  finalement  ils  furent  mis  dehors  par  quelques 
uns  de  leurs  compagnons  de  travail,  (i) 

Le  même  jour,  comme  on  ne  recevait  pas  de  réponse  à la  lettre 

du  o Août  précédent , le  Chef-Collège  délégua  à Bruxelles  le  Grand- 

Bailli  et  le  Haut-Echevin  de  Waepenaert  pour  y solliciter  l’envoi  de 

trente  archers  « ....  als  om  daller  op  lieden  ter  merckl  verscheyde 
extravagantien  syn  begaen  » (.v) 

Dès  le  lendemain,  10  Août,  les  Échevins  de  la  Retire  et  ceux  du 
Bcversche  firent  enquête  sur  les  faits  qui  s’étaient  passés  dans  leurs 
juridictions  respectives.  (4) 

Le  même  jour  une  dépêche  signée  de  Lannoy,  enjoignit  au  Baron 
de  Haveskerke , Conseiller  fiscal  près  le  Conseil  de  Flandre  de  prendre 
toutes  mesures  nécessaires  et  lui  manda  « qu'il  n'est  pas  possible  d'y 
envoyer  (à  St.  Nicolas)  un  détachement  de  la  Compagnie  du  prévôt 
de  l'Hôtel  ».  Une  autre  lettre  de  la  même  date,  signée  Murray, 
enjoignit  au  Baron  de  Haveskerke  de  se  rendre  à St.  Nicolas  pour 

(1)  La  maison  portant  actuellement  le  n°  28. 

(*)  Arcli.  de  l'État  à Garni  — Corr.  Cons.  de  Flandre  — Liasse  Î>9G  — Enquête 
des  Échevins  de  la  Heure , citée  supra. 

(3)  Ibid  — Pays  de  Wacs  — Il  et;.  1!". 

(1)  Ibid  — Corr.  Cons.  de  Flandre  — Liasse  o98. 


y indaguer  et  faire  rapport,  et  l’avertit  en  même  temps  qu’on  pourra 
mettre  4 ou  o hommes  de  la  Maréchaussée  à sa  disposition , mais 
pas  davantage,  (i) 

Le  1 1 Août  les  délégués  du  Chef-Collège  firent  rapport  à leurs 
mandants.  Crumpipen  leur  a répondu  qu'il  ne  pourra  envoyer  trente 
archers,  mais  seulement  ü ou  7.  Au  même  moment  un  brigadier 
apporte  une  missive  de  Stokkaert,  lieutenant-prévôt  général,  deman- 
dant si  on  persiste  dans  la  demande  et  que  dans  l’affirmative  il  enverra 
6 ou  7 archers.  Il  lui  fut  répondu  qu’un  si  petit  nombre  d’hommes 
était  insuffisant  et  on  le  pria  d'en  envoyer  la  quantité  dont  il  pourra 
disposer  (....  soo  veel  als  hy  can  derven).  (*2) 

Le  lendemain,  12  Août,  le  Baron  de  Haveskerke  fit  son  rapport  : 
Les  troubles  ont  entièrement  cessé.  La  tranquillité  est  assurée  par 
la  garde  bourgeoise  et  il  demande  l’autorisation  de  poursuivre  les 
auteurs  des  désordres.  Au  moment  où  ce  rapport  était  expédié,  le 
Lieutenant-prévôt  général  Stokkaert  se  présenta  à la  séance  du  Chef- 
Collège  et  annonça  qu’il  était  arrivé  depuis  la  veille  avec  12  cavaliers 
et  8 fantassins.  Il  fit  en  même  temps  connaître  que  les  Hauts-Échevins 
devaient  accorder  aux  cavaliers  une  solde  d’un  florin  par  jour  et  de 
dix  sols  aux  fantassins,  moyennant  quoi  les* archers  pourvoiront  eux 
mêmes  à leur  subsistance. 

Après  mûre  rellexion  et  après  longue  délibération,  et  considérant 
qu’il  en  coûterait  autant  en  fournissant  des  rations,  il  fut  décidé 
d’allouer  les  soldes  demandées.  (3) 

La  Maréchaussée  patrouilla  au  marché  du  46  Août  et  les  Échevins 
de  la  heure  demandèrent  le  même  jour,  vu  le  calme  persistant,  de 
pouvoir  diminuer  leur  contingent  dans  la  Garde  bourgeoise.  Le  Chef- 
Collège  leur  accorda  de  réduire  la  patrouille  à six  hommes,  mais  ce 
nombre  devra  être  augmenté  les  jours  de  marché.  Il  fut  constaté 
aussi  que  peu  de  beurre  a été  présenté  en  vente , à cause  de  la 
fixation  du  maximum  de  cinq  sols.  (4) 

Le  calme  continua  à régner  au  marché  du  23  Août , l'ordonnance 
du  maximum  ayant  de  retirée,  le  prix  du  beurre  fut  de  8 à 16  sols. 
La  tranquillité  persista  au  marché  du  30  Août  et  les  prix  descendirent 
à 6 1 ƒ 4 sols. 

Le  même  jour  les  archers  se  retirèrent  sur  Anvers.  (5) 


(0 

Ibid  - 

— Coït.  Cons.  de 

Flandre  — Liasse  596. 

(0 

Areli. 

de  l’État  à Gand 

— Pays  de  Waes  — lleg. 

(*) 

Ibid. 

Ibid. 

(0 

• 

Ibid. 

Ibid. 

(S) 

Ibid. 

13. 


98 


En  somme,  les  faits  que  nous  venons  de  narrer  nous  semblent 
aujourd’hui  assez  anodins,  présentent  même  un  coté  ridicule,  mais, 
comme  nous  venons  de  le  voir,  ils  provoquèrent  alors  un  émoi  con- 
sidérable chez  les  autorités. 

Mais  ces  faits  offrent  pour  nous  un  autre  intérêt.  Ils  nous  démon- 
trent la  répugnance  qu’éprouvaient  alors  les  habitants  de  St.  Nicolas 
pour  tout  ce  qui  ressemblait  au  service  militaire,  fussent  même  de 
simples  patrouilles  bourgeoises  pour  défendre  leurs  biens.  Ils  préféraient 
confier  ce  soin  à des  mercenaires.  Ou  bien  cette  répugnance  provint-elle 
de  ce  qu’ils  n’envisageaient  par  les  évènements  comme  assez  graves 
pour  eu  arriver  à un  tel  degré  de  sacrifice,  l’autorité  seule  étant 
inquiète,  énervée  qu’elle  était  par  les  critiques  dont  elle  était  l'objet? 

Ces  faits  nous  prouvent  aussi  l’ingérence  des  pouvoirs  publics  dans 
la  fixation  du  prix  des  denrées.  Ils  nous  démontrent  également  que 
lorsque  l’autorité  fixait  arbitrairement  le  prix  des  choses,  la  matière 
se  faisait  rare  et  l’offre  ne  correspondait  plus  à la  demande.  Ils  nous 
prouvent  aussi  que  lorsque  l’ordonnance  du  maximum  était  retirée 
les  prix  se  réglaient  d’eux  mêmes  et  revenaient  à une  moyenne  se 
rapprochant  sensiblement  des  prix  courants  ordinaires.  Les  faits 
économiques  obéissent,  en  effet,  à des  lois  immuables  que  l’on  ne 
peut  impunément  tenter  de  modifier  artificiellement. 


G.  WILLEM  S EN. 


Un  Épitaphier  wasien  inédit. 


COMMUNICATION  FAITE  DANS  LA  RÉUNION 

DU  13  NOVEMBRE  1005. 


M.  Robert  Schoorman,  conservateur-adjoint  des  Archives  de  l’État, 
à Gand,  possède,  à titre  personnel,  un  recueil  d’épitaphes  wasiennes 
formé  par  un  anonyme  dans  la  seconde  moitié  du  XVIII0  siècle. 

Ce  distingué  fonctionnaire,  lors  d'une  visite  que  nous  fîmes,  il  y a 
quelques  mois,  au  dépôt  qu’il  dirige  avec  tant  de  compétence,  a 
bien  voulu  nous  confier  cet  important  manuscrit.  Cette  circonstance 
éminement  favorable,  nous  a permis  de  l’examiner  à notre  aise  et 
de  comparer  soigneusement  son  contenu  avec  l’Épitaphier  wasien,  qui 
a paru  dans  les  Annales  de  notre  compagnie,  et  les  quelques  inscrip- 
tions reproduites  dans  les  monographies  historiques  des  communes  du 
Pays  de  Waes,  par  de  Potter  et  Broeckaert. 

Nous  nous  proposons,  Messieurs,  de  vous  soumettre  aujourd'hui, 
aussi  succinctement  que  possible,  le  résultat  de  notre  travail.  Il  ne 
sera  nullement  nécessaire  d'insister,  au  préalable,  sur  l'importance 
que  présentent  pour  l'histoire,  l’héraldique  et  la  généalogie  les  anciennes 
inscriptions  funéraires,  nous  en  sommes  tous  suffisamment  convaincus  : 
témoin  le  bon  accueil  qu’ont  reçu  les  travaux  de  feu  nos  éminents 
confrères,  le  chevalier  de  Schoutheete  de  Tervarent  et  Félix  van 
Naemen.  Abordons  donc  notre  sujet  sans  autre  préambule. 

Le  manuscrit  en  question  se  compose  de  243  feuillets  paginés, 
format  petit  in-folio.  11  y manque  2 feuillets,  2,  par  contre,  sont 
paginés  en  double  et  2 autres  n'ont  pas  été  numérotés;  le  total  des 
feuillets  reste  donc  le  même.  Les  deux  premières  pages  sont  restées 


100 


vierges  de  toute  inscription,  l’auteur  les  ayant  probablement  réservées 
pour  y inscrire  un  titre  quelconque;  les  deux  avant-dernières  com- 
portent une  table  alphabétique  des  localités  où  il  a recueilli  des 
épitaphes. 

Le  recueil  qui  nous  occupe  n'est  pas  relié.  Il  est  divisé  en  petits 
cahiers.  Chaque  localité  a le  sien;  les  plus  importantes  en  comportent 
deux,  trois  ou  quatre.  Comme  l’auteur,  pour  des  motifs  que  nous 
ignorons,  n'a  pas  pu  compléter  son  travail,  un  grand  nombre  de 
pages  sont  restées  en  blanc. 

L’écriture  est  assez  grosse  et  très  lisible,  et,  en  général,  soignée 
et  régulière.  Elle  trahit  à nos  yeux  la  main  ferme  et  solide  d’un 
homme  mûr. 

Notre  auteur  a relevé  toutes  les  inscriptions  tombales  qu’il  a ren- 
contrées au  cours  de  ses  recherches.  Il  avait  cependant  une  préférence 
marquée  pour  celles  des  familles  nobles  de  la  contrée,  témoin  le 
soin  qu’il  a mis  à copier,  tant  bien  que  mal , les  armoiries  et  les 
quartiers  qui  les  accompagnaient.  Les  blasons  de  funérailles,  «pii 
jadis  étaient  particulièrement  nombreux  dans  la  plupart  des  églises 
de  la  région,  ne  lui  ont  non  plus  échappés,  de  même  «pie  les 
armoiries  qui  ornaient  les  vitraux. 

Si  la  science  du  blason  n’était  pas  totalement  inconnue  à notre 
patient  amateur,  l’art  du  dessin,  par  contre,  lui  était  peu  familier. 
C’est  ainsi  qu'il  a dû  se  contenter  de  retracer  les  pièces  et  les 
figures  meublant  les  écus,  sauf  celles  dont  le  dessin  lui  paraissait 
trop  compliqué,  telles  entre  autres  les  lions  et  les  aigles  qu’ils  a 
simplement  indiqués  par  des  mentions  écrites,  tenant  aux  couronnes, 
cas«pies,  cimiers,  lambrequins,  tenants  ou  supports,  il  ne  s’est  pas 
hasardé  à les  reproduire.  Enfin,  pour  l'indication  des  métaux  et  des 
émaux,  il  a très  souvent  fait  usage  du  pointillé  et  des  hachures  con- 
vcntionels;  dans  le  cas  contraire  une  mention  écrite  remplace  souvent 
ces  derniers.  Disons  cependant,  «pie  malgré  toutes  ces  imperfections, 
il  y a assez-bien  moyen  de  lire  les  armoiries  que  notre  héraldistc 
d’occasion  a tenté  de  reproduire.  Il  est  a noter  encore  que,  soit  «pic 
les  armoiries  étaient  déjà  frustes  à cette  époque,  soit  que  le  temps 
lui  a manqué,  qu’un  grand  nombre  de  quartiers  n’ont  pas  été 
blasonnés,  mais  simplement  indnpiés  par  le  nom  des  familles  aux- 
quelles ils  appartenaient. 

Tel  l'aspect  général  de  notre  épitaphier.  Lassons  maintenant  à son 
contenu. 


101 


C’est  dans  vingt-sept  localités  de  l’ancien  Pays  de  Waes,  que  notre 
auteur  est  allé  relever  les  inscriptions  tombales  et  les  blasons  de 
funérailles.  Les  voici  suivant  l'ordre  dans  lequel  il  les  a inscrites; 
St-Nicolas,  Waesmunstcr,  Sombeke,  Elversclc , Thielrode,  Tamise, 
Hupelmonde,  Basel,  Cruybeke,  Beveren,  Melsele,  Belccle,  Sinay, 
Lokercn,  Daknam,  Exacrde,  Moerbeke,  St-Paul,  Nieukerke , Kemseke, 
Haesdonck,  St-Gilles,  Vracene,  Verrebroeck,  Calloo,  Zwyndrecht, 
Burcht  et  Hulst. 

Ce  n’est  pas  aux  églises  paroissiales  seules  que  notre  copiste  a 
borné  ses  recherches.  Il  a relevé  également  les  épitaphes,  peu  nom- 
breuses il  est  vrai,  des  églises  de  couvent  et  des  chapelles  de  manoir. 
Citons  le  couvent  des  Uécollcts  et  la  chapelle  du  château  de  Walbourg 
à St-Nicolas,  la  chapelle  S,e-Annc  à Waesmunstcr-  où  nous  rencon- 
trons l’épitaphe  de  dame  Barbe  delà  Fosse,  de  son  mari  et  de  leur 
fils,  pierre  tombale  que  de  Potter  et  Broeckaert  placent  erronément 
aù  hameau  de  Ste-Anne  ou  Tète  de  Flandre-;  l’abbaye  de  Rooscnberg- 
lez-Waesmunster ; le  couvent  des  Dominicaines  à Tamise;  celui  des 
Guilielmites  à Beveren;  les  chapelles  des  châteaux  van  Welle  et  van 
Auweghem , dans  la  même  commune;  enfin  le  sanctuaire  de  Gaver- 
land-lez-Mclsele. 

Notre  amateur  à,  en  outre,  copié  les  armoiries  qui  décoraient  la 
porte-d’entrée  des  châteaux  de  Paddeschoot  et  de  Walbourg  à 
St-Nicolas;  il  a même  pénétré  à l’intérieur  de  cette  dernière 
résidence  seigneuriale,  pour  y prendre  note  des  emblèmes  héraldiques 
qui  s’y  étalaient  pompeusement  sur  les  vitraux  du  salon  et  le  trumeau 
de  la  cheminée.  Le  fait  qu’il  a pu  fouler  les  tapis  de  cette  aristocra- 
tique demeure  nous  fait  présumer  que  notre  audacieux  copiste 
n’appartenait  pas  à la  roture. 

Les  inscriptions  relatives  aux  communes  de  St-Nicolas,  Waes- 
munster,  Tamise,  Beveren,  Exaerde,  Sombeke,  Elversele,  Thielrode, 
St-Gilles  et  celles  de  l’abbaye  de  Koosenberg,  sont  particulièrement 
nombreuses,  si  pas  complètes.  Ce  qui  prouve  que  l’auteur  n'a  pu 
achever  son  travail,  c’est  que  les  paroisses  de  Bclcele,  Sinay,  Lokeren, 
Zwyndrecht,  Burcht,  Hulst,  Daknam  et  Nieukerke  ne  sont  repré- 
sentées dans  sa  collection  (pie  par  une  à trois  épitaphes.  Nous  avons, 
additionné  toutes  ces  inscriptions,  d'abord  par  localité;  tous  ces 
produits  partiels  nous  ont  fourni  ensuite  — sauf  erreur  et  omission  — 
un  total  de  30"  épitaphes.  Bien  à noter  que  dans  ce  nombre  ne  sont 
pas  compris  les  blasons  de  funérailles,  ni  les  armoiries  des  vitraux, 
dont  le  total  certainement  se  chiffre  par  plusieurs  centaines. 


102 


Pour  établir  la  valeur  de  ees  documents  lapidaires,  il  faut  néces- 
sairement les  collationner  avec  ceux  reproduits  déjà  dans  nos  Annales 
et  dans  les  monographies  de  de  Potter  et  Broeckaert,  car  ces  auteurs, 
tout  en  reconnaissant  avoir  largement  emprunté  à nos  publications, 
en  donnent  cependant  quelques-uns  qui  sont  inconnus  chez  nous  et 
qu’ils  disent  avoir  extraits  d'un  manuscrit  du  XVIIe  siècle  provenant 
d'un  certain  chanoine  Ilellin,  d’un  autre  appartenant  au  baron  de 
Nève  à Waesmunster  et  d’un  troisième  recueil  anonyme  faisant  partie 
du  fonds  Goethals  à la  Bibliothèque  royale  à Bruxelles  (i). 

Nous  avons  procédé  à cet  examen  — travail  fort  peu  gai  — et  avons 
trouvé  que  sur  ces  307  épitaphes,  il  faut  en  retrancher  98,  comme 
ayant  paru  à la  fois  dans  l’Epitaphier  du  Cercle  et  les  monographies 
de  de  Potter  et  Broeckaert,  plus  2 2 autres  relevées  par  ces  derniers 
auteurs  dans  les  localités  qui  n’ont  pas  encore  été  traitées  dans  le 
périodique  de  notre  compagnie.  Cette  opération  nous  a procuré  un 
reste  de  187  inscriptions  totalement  inédites,  chiffre  que  l'on  pour- 
rait, à la  rigueur,  augmenter  d’une  bonne  vingtaine  d’inscriptions 
complètes  dans  notre  manuscrit , mais  incomplètes  dans  les  Annales. 

En  ce  <pii  concerne  la  valeur  de  ces  renseignements  comme  qualité, 
il  nous  plairait  beaucoup  de  vous  faire  rémunération  détaillée  des 
diverses  et  nombreuses  familles  wasiennes  auquelles  ils  se  rapportent, 
mais  ce  dénombrement,  vraiment,  nous  conduirait  trop  loin.  Permettez- 
nous,  cependant,  de  nous  arrêter  momentanément  à quelques-unes  des 
23  inscriptions  inédites  que  nous  relevons  dans  l’église  primaire  du 
chef-lieu  de  la  région,  car  celles-là,  assurément,  vous  intéressons 
particulièrement. 

Nous  rencontrons  à St.  Nicolas  les  épitaphes  inconnues  ou  non 
relevées  des  personnages  suivants  : 

Josse  van  Cauteren,  (pii  se  distingua  au  siège  de  Hulst  et  qui  fut 
enterré  en  1626  aux  environs  de  Kicldrechl. 

Servais  de  Warnièrc,  mort  en  1396,  et  son  tils  Jacques,  qui  devint 
haut-éehevin  et  maria  une  dame  van  Steclant. 

François  Colinan,  avocat  au  Conseil  de  Flandre,  mort  en  1669. 

Pierre  Buyst,  prêtre  oratorien,  qui  durant  29  ans  fut  curé  de 
l’église  primaire. 

(i)  F.  de  Potter  et  J.  Broeckaert.  Temsche,  p.  Kit);  St.  Gilles,  pp.  33  et  3(5; 
Waesmunster,  p.  73  et  suiv. 

Les  autres  manuscrits  cités  par  ces  auteurs,  tels  ceux  de  Gérard  et  Ilcyndcrickx 
et  les  notes  manuscrites  de  Van  den  Bogaurdc,  ont  également  été  mis  à contribution 
par  feu  nos  confrères  de  Schouthcete  et  vau  Nacmcn. 


105 


Pierre  van  Exaerde,  décédé  en  1532,  et  sa  femme  Laure  de  Hertoghe. 

Gilles  Zaman,  échevin. 

Gaspar  van  Exaerde,  mort  en  1520,  et  sa  femme  Marguerite 
valider  Moere. 

Gilles  de  Maere,  échevin  et  aumônier  de  St-Nicolas,  et  de  sa 

femme  Judoca  Vcrgauwen,  qui  tous  deux  passèrent  de  vie  à 

trépas  en  1734. 

Pierre  le  Cocq,  écuyer,  seigneur  de  Wulverghe,  Groenhove  et 

autres  lieux,  et  conseiller  ordinaire  de  Sa  Majesté  au  conseil  de 

Flandre.  Ce  noble  homme  trépassa  en  1595;  sa  noble  compagne, 

Cathérine  de  VYyts,  l'avait  précédé  dans  la  tombe  en  1577. 

Isabelle  Schoutheete,  décédée  en  1752. 

Jeanne  Rombaut,  veuve  du  pensionnaire  malinois  P.  Gauwenbergh , 
morte  en  1748. 

Mre  Jean  Versluys,  grellier  du  Bcversche  et  des  seigneuries  de  Belcele 
et  Waesmunster,  qui  déposa  définitement  sa  plume  en  1084. 

Pierre  Verstraeten,  échevin  et  aumônier  de  St-Nicolas,  mort  en  1719. 

Enfin,  Pierre  de  Maere,  prêtre  de  l'Oratoire,  décédé  en  1738. 

Notre  épitaphier  nous  fournit  en  outre  pour  St-Nicolas,  ni  plus 
ni  moins  que  55  blasons  de  funérailles,  fet  la  reproduction  des 
armoiries  et  des  inscriptions  se  trouvant  encore  à cette  époque  dans 
52  vitraux,  tant  à l’église  primaire  que  dans  celle  des  Kéeollets.  Ces 
dernières  reproductions  laissent  malheureusement  beaucoup  à désirer 
et,  en  outre,  nous  paraissent  être  très  incomplètes.  Ces  verrières,  à 
l'époque  oii  fut  rédigé  le  manuscrit,  devaient  déjà  être  fort  délabrées. 

Mais  reprenons  l'analyse  de  notre  important  recueil,  car  son  patient 
auteur  s’intéressait  également  un  peu  à la  généalogie  et  même  à 
l'histoire  locale.  Nous  trouvons,  en  effet,  éparpillés  en  divers  endroits 
de  son  travail,  des  fragments  et  des  notes  généalogiques  concernant 
les  familles  Laureyns,  Bruggemans , de  Jonghc,  van  Steenlant , Impyns, 
de  Ontadena,  de  Seclin  et  Hannaert,  et,  sous  forme  de  petites  chro- 
niques, un  grand  nombre  d'annotations  historiques  concernant  géné- 
ralement les  églises  et  les  institutions  religieuses  de  la  contrée.  Nous 
nous  contenterons  de  citer  les  séries  de  notes  les  plus  importantes  : 

Six  pages  relatives  à l'histoire  de  l’église  primaire  de  St-Nicolas. 

Une  et  demie  pour  l’abbaye  de  Koosenberg. 

Une  se  rapportant  à la  patronne  et  à l’église  de  Tamise. 

Une  pour  l’abbaye  de  Baudcloo. 

Une  autre  est  consacrée  aux  aventures  de  Guillaume  van  Doornyk , 
curé  de  Haesdonck,  en  1584. 


lui 


Une  page  relative  à l’église  de  St-Paul. 

Une  et  demie  retraçant  la  fondation  de  l’église  de  Hulst  et  la  per- 
sécution endurée  par  les  pères  Kécollets  de  l’endroit. 

Enfin  trois  pages  sont  employées  principalement  à la  relation  des 
phénomènes  météorologiques  constatés  au  cours  des  siècles  dans  le 
Pays  de  Waes,  et  des  calamités  publiques  qui  s’abbatirent  sur  la 
contrée. 

Le  temps  nous  a manqué  pour  corroborer  toutes  ces  annotations 
avec  les  chroniques  qui  ont  déjà  paru  dans  les  Annales,  c’est  donc 
simplement  pour  mémoire  que  nous  vous  les  signalons. 

Reste  maintenant  deux  points  à élucider.  Quand  et  par  qui  l’épi- 
taphier  qui  nous  occupe  a-t-il  été  composé? 

La  première  partie  de  celte  question  est  facile  à résoudre  par 
l’examen  des  dates  de  décès.  Procédant  de  cette  manière,  nous  esti- 
mons (pie  le  recueil  doit  avoir  été  commencé  au  milieu  du  XVIII® 
siècle  et  terminé  en  1705.  Les  quelques  dates  de  décès  postérieures 
à cette  année  étant  toutes  inscrites  par  une  autre  main. 

Quant  à son  auteur,  aucune  indication  nous  permet  de  le  désigner. 
M.  Schoorman  l’ignore  également,  mais  nous  écrit  qu'il  est  bien  pos- 
sible qu’il  ait  été  rédigé  par  un  de  Castro,  (i)  Une  comparaison  avec 


(t)  Une  circonstance  à l'appui  de  celte  opinion , c’est  que  le  carton  contenant  les 
divers  cahiers  du  recueil , renferme  également  trois  pièces  concernant  les  de  Castro. 
Ces  pièces  sont  : 

1°  Une  reproduction  en  couleur  des  armoiries  complètes  de  Jean-Bernard  de  Castro, 
haul-échcvin  du  pays  de  Tcrmondc,  mort  en  1739,  et  de  sa  femme  Antoinette-Louise 
le  Duc,  avec  les  quartiers  de  Castro,  Lopcz , de  Hertoghe,  Vilert,  te  Duc,  vander 
Straten,  vander  Reest  et  Cattenbroeck. 

2°  Une  autorisation  accordée  en  1717,  par  le  nonce  Ignace  Crivelli , à Jacques-Antoine 
de  Castro,  licencié-ès-droils , de  lire  et  consulter,  pour  autant  que  de  besoin  et  à 
quelques  exeptions  près , tous  les  ouvrages  figurant  à Y Index. 

3°  Un  crayon  généalogique  de  la  famille  Snoy,  s’arrêtant  à Jean-Charles  Snoy, 
seigneur  d’Hoirzcle,  qui  maria  le  28  octobre  1730,  Jacqucliue-Josèphe  de  Castro, 
fille  d’Antoine-Frauçois-Joseph , seigneur  de  Sombckc. 

Autre  fait  assez  significatif.  Entre  les  pages  28  et  29  du  manuscrit  se  trouve  une 
feuille  volante,  où  l'auteur  a reproduit  le  blason  funéraire  de  Jacques-Sanchez  de 
Caslro  y Tolcdo,  seigneur  de  Berlacre  et  de  Bareldonck , haut-échevin  du  Pays  de 
Waes,  capitaine  d'infanterie  au  service  de  l'Espagne.  Ce  blason  porte  pour  inscrip- 
tion : Obiit  11°  junii  1008  et  est  entouré  de  10  quartiers,  savoir  : de  Castro,  de 
Losano,  Sanchez,  de  Cannona,  Lopcs,  de  Toledo,  Bu  port , de  Saultp,  de  Hertoghe, 
van  Bossche,  Roelants , van  Poorten,  de  Vitters,  Bcrincx , Roels,  Crugninghe.  Cet 
obiit,  dit-il,  se  trouve  dans  l'église  de  Berlacre  au  pays  de  Tcrmondc. 


— 105  — 


la  chronique  manuscrite  du  Pays  de  Waes,  attribuée  à un  membre  de 
cette  famille  (i),  pourrait  nous  mettre  sur  la  bonne  voie.  M'  le 
président,  par  d'obligeants  renseignements,  voudra  bien  nous  faciliter 
la  chose,  car  nous  avouons  ne  pas  être  au  courant  des  chroniques 
wasicnnes. 

L’œuvre  de  nos  distingués  prédécesseurs,  MM.  de  Schoutheete  et 
van  Naemen,  a été  édifiée  par  deux  sortes  de  matériaux.  D’abord 
par  des  extraits  pris  dans  le  manuscrit  Gérard,  qui  se  trouve  à la 
Haye,  et  dans  celui  de  G. -J.  Heynderickx,  ensuite  par  des  copies 
prises  sur  place,  à Exaerde  et  à Daknam  par  MM.  C.-A.  Serrure  et 
Napoléon  de  Pauw,  à St-Gilles  par  M.  de  Borgrave,  et,  par  eux 
mêmes,  dans  les  autres  localités. 

Les  deux  manuscrits  cités  ne  doivent  pas  avoir  lïigc  de  celui  (pie 
nous  venons  d’analyser,  à preuve  les  nombreuses  épitaphes  inédites 
qu’il  nous  a révélées.  Quant  aux  copies  prises  sur  place,  elles  datent 
nécessairement  d’une  époque  où  de  nombreuses  pierres  tombales 
étaient  devenues  frustes,  où  d’autres  avaient  fait  place  à de  nouveaux 
pavements  et  déplacées  dans  des  endroits  dont  on  ne  se  souvenait  plus 
ou  bien  simplement  détruites  (-2).  On  11e  sait  que  trop,  (pie  les 
administrations  fabriciennes,  lorsqu’il  s’agit  du  placement  d’un  nouveau 
pavement,  ou  d’une  reconstruction  partielle  ou  totale  du  sanctuaire 
confié  à leur  direction,  se  soucient  généralement  fort  peu  de  ces 
reliques  du  passé,  et  qu’elles  n’hésitent  souvent  pas  a atlêcter  à un 
autre  usage,  ou  ù aliéner  pour  une  minime  somme  d’argent,  des 
importants  documents  lapidaires  1 appelant  le  souvenir  de  glorieux 
ancêtres  et  de  généreux  bienfaiteurs  ! 

Messieurs , 

Nous  nous  permettons,  comme  conclusion  au  présent  exposé,  de 
vous  demander  si  le  Cercle  ne  ferait  pas  œuvre  utile  en  publiant, 
dans  un  avenir  rapproché,  un  complément  i>  son  Epilaphier?  Nous 


(1)  François-Joseph  île  Castro,  seigneur  de  Villers-Perwin , Puyvelde,  Velpc  etc., 
haut-échcvin  du  Pays  de  Waes,  mort  eu  17GG. 

(i)  A Waesmunster,  entre  autres,  il  existait,  à l'époque  où  notre  auteur  compila 
ses  notes,  109  épitaphes  et  75  blasons  de  funérailles.  Qu’en  est  il  encore  resté? 
Quel  sort  a-l-011  réservé  à ceux  qui  se  trouvaient  dans  l'ancienne  église  de  burcht 
récemment  démolie  pour  faire  place  à une  autre  construction? 


14. 


100 


prions  les  membres  de  la  commission  de  bien  vouloir  examiner  cetle 
proposition;  si  elle  est  acceptée,  nous  sommes  prêts  à donner  un 
coup  de  main  à la  rédaction  du  futur  supplément. 

Nous  vous  proposons  également  de  voter  des  remerciments  à l'adresse 
de  M.  Robert  Schoorman,  de  ce  qu’il  a bien  voulu  communiquer  au 
profit  de  notre  Cercle,  le  précieux  recueil  dont  il  est  l’heureux 
propriétaire. 


EMILE  DILIS. 


EEN  REMEDIEBOEKJE 

UIT  DE  XVIIe  EEUW. 


Wij  mochten  onlangs  de  hand  leggen  op  een  vrij  zonderling  hand- 
boekje der  XVIIe  eeuw.  Zijne  64  bladzijden,  langwerpig  smal  formaat 
(0.10m  op  0.52"’),  zijn  geheel  beschreven  in  een,  voor  den  tijd,  nog 
al  leesbaar  geschrift,  behalve  de  eerste  bladen  voor  welke  slechten 
inkt  gebruikt  wierd,  en  begrijpen  114  voorschriften  of  remediön  voor 
het  genezen  van  alle  soorten  van  ziekten  en  kwalen. 

Bij  den  eersten  oogslag  op  dit  boekje  dachten  wij  enkel  te  doen  te 
hebben  met  huisremediën  door  eene  goede  huismoeder  verzameld,  of 
met  aanteekeningen  van  eenen  dier  geheime  wonderdoctors  of  kwak- 
zalvers, of  mogelijk  wel  van  eenen  dier  menschenvrienden , gelijk  men 
er  soms  wel  nog  ontmoet,  die,  zonder  eenige  geneeskundige  geleerd- 
heid, met  de  meeste  overtuiging,  voor  gelijk  welke  kwaal,  een  drank, 
een  poeder,  eene  plaaster  of  zalf  welen  aan  te  preêken. 

Bij  nader  onderzoek  bleek  het  ons  evenwel  wat  anders  te  zijn.  Ten 
eerste  de  schrijver  is  geleerd,  niet  alleen  in  het  Vlaamsch,  maar 
ook  eenigzins  in  het  Duitsch,  en  bijzonderlijk  in  het  latijn.  Hij  is  dus 
niet  de  eerste  dorpeling  de  beste.  Het  eerste  blad  draagt  tweemaal 
liet  opschrift  : « Laus  Deo  Semper  » — « Ad  mojorem  Dei  gloriam  » 
« Hic  liber  est  meus,  testis  est  Deus,  scriptor  qui  scripsit  petrus  mom- 
merensi.  Anno  1677  » Dit  opschrift,  doet  ons  wel  den  naam  van  den 
schrijver  kennen  en  het  jaar  van  zijnen  aanvang,  maar  ’t  zegt  ons 
ongelukkiglijk  niets  over  den  maatschappelijken  stand  noch  over  de 
woonplaats  van  den  verzamelaar.  Het  zegt  ook  niet  veel  voor  wat 
zijnen  graad  van  geleerdheid  betreft,  want  die  latijnsche  spreuken, 
een  soort  van  cliché,  zooals  wij  het  nu  zouden  noemen,  vindt  men 
doorgaans  veel  op  schoolboeken  en  andere,  en  dikwijls  wel  van 
lieden  die  het  wel  niet  eens  goed  verstonden.  Maar  diensaangaandc 


108 


zcgl  de  inbond  van  liet  boekje  meer,  ja,  bij  nader  onderzoek  moeten 
wij  noodzakelijk  besluiten,  dat  Petrus  Mommerensi  een  praktizijn  was; 
dat  de  man  waarlijk  de  geneeskunde  beoefende.  Immers  zijn  boekje 
staat  vol  technische  uitdrukkingen,  vol  apothekerswoorden  : Wel 
negenmaal  op  tien  gebruikt  hij  in  plaats  van  vlaamsche  benamingen 
den  latijnschen  wetenschappelijken  naam  en  wel  met  de  gebruikelijke 
verkortingen,  zooals  wij  die  lezen  op  de  potten  en  llesschen  in  de 
apotheken.  Wat  meer  is  de  meeste  zijner  recepten  bchelsen  uitdruk- 
kingen die  eigen  zijn  aan  het  vak,  zooals  : fiat  mixtura,  fiat  pulvis, 
in  phiola,  in  potis,  fiat  conserva,  fiat  cataplasmum,  fiat  emplastrum, 
in  mortario  plumbeo  bene  ducantur  quonsque  fiat  unguentum,  enz., 
meermalen  ook  : fiat  secundum  artcm. 

Wij  mogen  daaruit  niet  besluiten  dat  de  man  apotheker  was. 
Apothekers  wicrden,  in  den  tweeden  helft  der  XVIIe  eeuw  misschien 
wel  al  eene  enkele  maal  in  de  groote  stad  aangetroffen,  maar  heel 
Vlaanderen  door  had  men  alsdan,  ten  platten  lande  bijzonderlijk, 
enkel  eene  soort  praktizijns  van  zeer  nederigen  stand.  Eigenlijke 
doctors  in  medicijnen  waren  nog  zeldzame  vogels,  en  de  edele  kunst 
der  genezing  wierd  in  onze  dorpen  beoefend  door  persoonen  die 
weinig  of  niet  aan  studie  en  doorgaans  ook  maar  weinig  aan  praktijk 
gedaan  hadden  bij  eenen  of  anderen  geneesheer.  Dikwijls  zelf  was  er 
hoegenaamd  geen  praktizijn  op  onze  dorpen  aan  te  treffen  en  was 
het  cenvoudiglijk  de  barbier  die,  benevens  het  aderlaten,  alsdan  zeer 
in  cere,  ook  wel  wat  aan  geneeskunst  deed. 

Wij  mogen  gissen  met  ccnige  zekerheid  dat  Petrus  Mommerensi  onze 
schrijver,  zulk  een  praktizijn  geweest  is.  Benevens  menige  aantecke- 
ning  die  eene  zekere  vakgeleerdheid  verraadt,  vinden  wij  er  ook 
menige  die  hem  ons  doen  kennen  als  iemand  die  zeer  eenvoudiglijk 
toegaf  in  de  superstitie  en  het  bijgeloof  ten  dien  tijde  zeer  in  zwang 
onder  ons  mindere  volk. 

★ 

¥ ¥ 

Maar  geven  wij  liever  een  gedacht  van  den  inhoud  des  hoeks  en 
laten  wij  den  lezer  zelf  oordcelcn  en  gissingen  maken. 

Er  zijn  in  het  geheel  zegden  wij  114  recepten  in  aangeduid.  Wij 
hebben  er  de  volgende  tafel  van  opgemaakt  : 

5 remcdiün  tegen  « de  cortscn,  hecte  cortscn  en  andere  » 

5 tegen  de  « tweedaeghsche,  derdaeghsche  ofte  vierdaeghsche  cortsen  » 
4 » « brandt  ende  vier  » 

3 » « gherachlheyt  ende  lamigheyt  » 

1 » « vcrcautheyt  » 


109 


5 tegen  « de  l'est  » 

2 » « liet  water  » 

1 » « den  kramp  » 

3 » « pyn  in  den  buyck  ciï  in  de  leen  » 

2 » « Fleuris  » 

3 » « wonden  en  sweren  » 

5 voor  « de  maentstonden  der  vrouwen  » 

2 legen  « de  kortigheyt  op  de  borst  » 

2 » « de  leeringhe  » 

3 » « de  quaey  ooglien  » 

4 » « de  vratten  ofte  werten  » 

3 » « den  speen  » 

1 om  de  beenen  te  verstereken  » 

2 tegen  « de  tanlpyn  die  hol  is  en  andere  » 

5 » « eene  quaeye  keel  » 

2 om  liet  hert  te  verstereken  » 

5 tegen  « den  hoest  » 

1 voor  « de  gliene  die  hun  water  niet  en  connen  maecken  » 

0 om  liet  « ghehoor  weder  Ie  recht  bringen  » 

1 om  het  « gansche  lichaem  te  openen  » - 

I voor  « alsser  iedt  in  de  keel  blijft  steken  » 

1 tegen  « slapigheyt  » 

1 » « de  krauwagie  » 

4 om  het  « bloet  te  stelpen  » 

1 tegen  « vlissyn  » (Flerecyn) 

2 » « de  Hoos  » 

i » « lickteeckenen  » 

1 » het  « quaet  seer  » 

2 » « winter  of  berst  aen  de  handen  » 

1 » « den  steen  in  de  blaes  ofte  in  de  nieren  » 

1 » « vallende  siekte  » 

1 » « kropsweren  scropulis  » 

2 » « roode  loop  » 

2 » « dermwee  ofte  ileos  » 

1 om  het  « aenghesicht  ende  de  handen  wit  te  maken  » 

Onze  praktizijn  was  aldus  gewapend  tegen  veertig  verschilligc  ziekten 
en  kwalen.  Bovendien  had  hij  nog  recepten  : 

Om  den  « cmplastrum  sparadrapum  » te  maeken. 

Voor  « laudanum  opiatum  ». 

» « unguentum  Escolapum  ». 


110 


Voor  « suppositoria  ». 

» liet  « aqua  Escolapi  ». 

» « glieley  van  hartshoren  ». 

» het  « aqua  prophylactica  ». 

» « Elende-klauw  ». 

» « Halsam  sulphuris  ». 

» liet  « aqua  angelorum  ». 

» « mei  rosarum  » te  bereiden. 

» eene  « zalve  orame  te  drincken  » ; zonder  dat  er  bijstaal 
waarvoor  alle  deze  remedien  dienstig  zijn. 

En  eindelijk  nog  aanteekeningen  over  : 

Het  maken  van  een  goet  clyslere, 

Over  de  dagen  wanneer  liet  niet  goed  is  bloed  te  laten , 

Over  de  kunst  van  « syropen  » te  verveerdigen , met  daarbij  een 
middel  om  tooveraars  af  te  weeren.  Ziedaar  den  gansdien  inhoud 
van  bet  boek. 

Maar  om  dien  inhoud  nog  meer  aanschouwlijk  te  maken , geven  wij 
ccnige  uittreksels. 

De  schrijver,  zegden  wij,  bedient  zich  nog  al  gemakkelijk  van  de 
latijnsche  taal;  zoo  vinden  wij  zelfs  voorschriften  die  geheel  in  die 
taal  zijn  opgcsteld.  Zie  er  hier  een  voorbeeld  van  : 

Een  costelyck  pulver  voor  de  kortsen  pul  febrifugis. 

Crem  : tart  : Autimon.  in ad  partes  equales  fiat  pulvus  subtilissi- 

mus  et — in  figulino  vase  in  aqua  pluviali  q.  f.  fxltretur  per  chartam 
bibulam  et  evapora  liquorem  lento  igne  donec  liquorem  supernatet  pelli- 

cula  tune  ob  igne  amove  et  impone et  invenies  in  fundo  cristullos 

dosis  granu  iiii  vi  vel  viii  fiat  pulvus. 

Zoo  een  recept  geheel  in  het  latijn  heeft  een  voornaam,  een  weten- 
schappelijk voorkomen,  ook  is  men  verwonderd  daarnaast  in  den 
zelfden  boek,  van  de  zelfde  hand  geschreven,  een  zoo  weinig  voor- 
name, zoo  weinig  wetenschappelijke  volksremedic  te  vinden  als  de 
volgende  : 

Voor  de  tant  pyn  : nemt  van  uwen  heyghen  p...  (water)  ende  doet 
daer  wat  peper  in  en  maeckt  het  wat  warm  ende  leght  het  op  de  caeck 
daer  ghg  de  pyn  hebt  dut  neemt  de  pyn  wegh  dut  het  niet  meer  weer 
comt. 

Wilt  gij  er  nog  een  ander  voorbeeld  van  ? — Na  opgave  van  een 
wetenschappelijk  middel  tegen  de  Pest , komt  het  volgende  : 

Een  costelyrkc  remedie  voor  de  pest  : neemt  een  aselnot  ende  maeck 
daer  een  gat  met  een  spel  ofte  naAt  (in)  en  doet  die  karn  uyt  de  not 


III 


en  uls  de  karn  uyt  is  soo  duel,  dut  vol  quickselver  mercurium  (jhenaemt 
en  uls  het  vol  is  soo  stopt  dut  gat  met  spaens  was  vast  toe  dutter 
niet  ugt  en  can  en  hanekt  het  met  een  coricken  (koordeken) 
aen  den  huls  dat  is  een  costelycke  remedie  voor  de  pest,  en  eenige 
bladen  verder  leest  men  ook  dat  met  den  tant  van  een  seepeert  aan 

den  hals  te  dragen  men  voor  altijd  bevrijd  is  van  krampen. 

* 

¥ ¥ 

Als  bijdrage  tot  de  folklore,  schrijven  wij  hier  ook  cenigc  volks- 
remediën  over,  door  onzen  praktizijn  even  ernstig  opgegeven  als  zijne 
meer  wetenschappelijke  voorschriften  : 

Ken  goede  remedie  voor  het  vlissijn  (flerecijn). 

Neemt  alle  daghen  smorghens  nuchteren  een  glas  socte  melck  soo  het 
van  de  koeg  komt  ongheseen  N.  II.  die  van  een  roode  koeg  is  de  beste. 

Eene  costelycke  remedie  voor  het  quaet  seer  te  ghenesen  : 

Neemt  de  blues  van  een  wilt  vereken  met  het  water  dat  in  de  blues 
is  daerin  sout  men  doen  een  deel  van  de  assenen  ofte  wel  van  de  lies 
bint  het  vast  toe  hangh  het  eenen  tydl  lanek  in  den  roock  soo  sal  den 
pis  daller  in  de  blues  is  in  de  assenen  aft  in  de  lies  droogen  oft  het 
blgft  als  een  materie  daennee  sal  men  het  gaat  seer  strycken  oft  smeeren 
het  vergaet  in  korten  tgdt. 

Een  costelycke  remedie  voor  de  berst  ofte  winter,  als  het  open  is  soo 
neemt  de  cattekens  van  de  uselcrc  buomen  stootse  te  pulver  en  slroey 
het  in  dat  gat  soo  sal  het  haest  ghedaen  syn. 

Noch  een  ander  voor  den  verst  — emplustrum  — neemt  wit  was  olli 
(olie)  van  olyven  lies  van  het  vereken  — laet  het  met  een  steen  dat 
een  half  weert  (tot  den  helft  laten  verkoken)  — dat  strycken  op  eenen 
doeck  van  een  manshemde  en  ledit  het  daerover  misce,  fiat  emplustrum. 

Ken  costelycke  remedie  voor  de  overbeen  (heuvelbeen)  oft  voor  die 

werten  — neemt  een  blut  van  de  donderblaederen  eïi  ryft  het  wat  dat 

het  wut  vochtigh  is  legh  het  daerover  ulle  daeghen  een  vas  bindt  het 

vast  toe  tot  dat  het  ghedaen  is  dit  is  heel  goet  voor  de  peerden  oock. 

Noch  een  ander  dat  beter  is  — neemt  een  stuck  vas  speek  dal  niet 
ghesouten  noch  gherooct  en  is  bindt  hel  daerover  laet  het  vier  en  twinligh 

uren  op  liggen  doet  het  dan  af  graef  hel  in  eenen  misthoop  soo  haest 

het  speek  verrot  is  soo  haest  is  dat  overbeen  ende  werten  wegh  dat  men 
sul  verwonderen. 

Noch  een  ander  — als  liet  regliet  soo  guet  tot  eenen  eycken  boom 
die  afgekapt  is  daer  blijft  water  op  sitlcn  soo  het  wat  op  ghestaen  is 
schept  het  af  bewaert  het  tot  dat  gy  het  van  doen  hebt  soo  een  komt 

die  werten  heeft  wast  se  daennee  twee  ofte  dry  keeren  soo  komen  sy 

nie  by  en  weten  niet  waer  sy  heen  komen. 


Meer  dan  een  dezer  voorschriften  heeft  meer  weg  van  volkssuper- 
stitie  of  bijgeloof  alswel  van  geneeskunst;  maar  van  superstitie  spreken 
wij  verder;  halen  wij  enkel  nog  aan  eene  nota  over  de  Elends-Klauw, 
nota  die  zeer  zonderling  voorkomt , niet  alleen  om  wille  van  haren 
inhoud,  maar  ook  om  de  half-vlaamsche  half-duitschc  taal  waarin  zij 
geschreven  staat. 

Elendeklauw  : dese  dier  is  wegen  syne  heerlycke  klauwen  van  vele 
weislau/figh  beschreven  worden  — try  sullen  hier  kurte  syne  deughden 
bedeneken  — dan  uit  diesen  pflecht  dis  arbeitselighe  elendethier  ivan 
es  van  vallende  sucht  niergesturtet  worden  in  de  ooren  and  den  kop  lu 
kralen  und  sich  alsoo  mit  seinen  eyyenen  voeten  toe  heylen  und  wider 
uuf  tü  muntern  dan  es  van  natur  mit  dieser  plaegh  besweret  wird  — 
usus  syn  nacht  : eenen  rinek  daervan  ghemaeckt  c n aen  den  heytfingher 
ghedragen  erwecket  den  fallcnden  bald  wider  en  versterekt  hem.  Ja  soo 
men  eenen  kraneken  maer  een  stuckscen  van  den  elendeklauw  in  de 
handt  geeft  dat  by  hem  warm  wert  ofte  een  stuck  daervan  dat  lineke 
oor  gherenen  (?)  erweckt  hem  baldt  — aen  den  hals  ghedragen  op  de 
bloote  handt  erweckt  hem  niet  alleen  sonder  verhutet  auch  dal  salcke 
kranekheyt  im  niet  lichtlyk  auslosse  werden  — oock  de  afgesneden  stucks 
ghepulvert  ende  ingegeven  van  een  alfe  tot  een  gansche  scrupel  jonghe 
kinderen  inghegeven  in  maeyenblumen  ofte  spicanardenwater  (?)  oock 
allemels  van  peonienwurtel  ojte  met  pulous  succini  vertryft  de  crschricke- 
lycke  sucht  in  korten  tydt  auch  vor  das  beven  des  hert  onmachlen 
swachheyten  worden  mit  grossen  nutsen  ingeven. 

¥ ¥ 

En  nu  een  woordje  over  bijgeloof.  Onze  praktizijn  was  een  gelovig 
man.  dat  blijkt  niet  alleen  uit  het  opschrift  van  zijnen  boek  : Laus 
Deo  semper,  ad  majorent  Dei  gloriam,  maar  ook  nog  wel  uit  sommige 
uitdrukkingen  door  hem  in  zijn  werk  gebruikt , zooals  bij  voorbeeld  : 
« ghy  moetet  soo  langhe  laten  sieden  tot  dat  ghy  eenen  paternoster  ghe- 
lesen  hebt  » en  meer  andere;  maar  evenals  alle  zijne  tijdgenooten 
bezondigde  hij  zich  wel  aan  bijgeloof.  Men  heeft  het  al  kunnen 
bespeuren  aan  de  volksremedien  welke  wij  hooger  overschreven  en 
men  ziet  het  nog  beter  aan  de  volgende  : 

Een  costelyckc  remedie  voor  het  bloei  te  stelpen  : neemt  een  snutdueck 
en  laet  op  den  snutdoeck  vallen  dry  ofte  vier  droppelen  bloei  eii  laet 
dan  in  die  droppelen  bloei  een  weinich  pulver  symputhoticus  (sic)  soo 
sal  het  bloeden  ophouden  alwaert  dat  den  patient  twintigh  huren  van 
daer  waer  als  gy  maer  dat  pulver  op  de  droppelen  doet  gy  moet  den 
patient  niet  sien  of  gy  en  wilt  dat  pulver  symputhoticus  dat  is  vitriol 
cipriani  anders  niet  ghestooten. 


En  nog  legen  dezelfde  kwaal  : 

Een  scer  trcffelycke  remedie  voor  alle,  het  bloei  te  stelpen  ende  prin- 
cipael  voor  die  geene  die  ugt  den  neus  bloct  : als  gy  al  de  andere 

remedien  ghedaen  hebt  soo  bryckt  (gebruikt)  dan  dit  naervolghende 
remedie  dut  sal  helpen  — ghy  suit  dan  op  hel  voorhooft  dese  letteren 
(schrijven)  met  het  bloet  dat  sy  bloeden  01  Eli  LH  dat  syn  die  letteren 
en  lael  het  dry  daeghen  op  hel  voorhooft  sluen  en  als  gy  weer  komt 
doet  het  dan  uyt  ghy  moet  eenen  docck  vast  toe  binnen  dat  het  niemant 
en  siet  gy  en  mooght  het  niet  eer  ombinnen  voor  dry  daeghen  dat  sal 
het  bloeden  terstont  weghnemen  in  corten  tydt  dat  is  een  serteyn  remedie 
voor  die  geene  die  bloeden. 

Hier  moeten  wij  nochtans  bemerken  dat  onze  praktizijn  begrepen 
heeft  dat  het  gebruik  van  die  zonderlinge  lettcrleckenen  iets  weg  had 
van  tooverij  of  minstens  van  de  superstitie  zijnde  volgens  zijnen 

catechismus  het  ongodelyck  ghebruyck  van  eenighe  woorden  ofte  tceckenen 

tot  eenigh  seckcr  werek  tot  liet  welck  dese  geene  cracht  en  hebben  nochte 

uyt  de  nature  nochte  van  Godt  nochte  door  de  instellinghe  der  heyliche 
kereke  — mogelijks  ook  heeft  men  daarop  zijne  aandacht  gevestigd  — 
want  hij  heeft  naderhand  neven  zijn  recept  deze  bemerking  geschreven 
die  meer  ter  ecre  van  zijnen  geloofszin  sp'reekt  als  ter  eere  van  zijne 
lal ijnsche  taalkennis  non  potes  hoc  facere  est  peccatum  mortalis  (sic). 

Verders  geeft  onze  schrijver  dit  zonderling  bevrijdingsmiddel  tegen 
looveraars  : een  coslelycke  remedie  voor  de  toeverye  : als  in  companie 
syt  draeght  by  u daer  en  sullen  geen  toeverers  by  u commen  assa  foetida 
wort  het  ghenoemt  in  het  latyn  in  het  /laems  duyvels  dreck. 

Het  is  wel  bekend  hoe  vroeger  tijd  onze  praktizijns  veel  gebruik 
ja  misbruik  maakten  van  het  bloed  of  aderlaten,  (i)  Zeker  ook  om 
bijgeloovige  reden  wierden  sommige  dagen  van  het  jaar  aanzien  als 
bijzonder  voordeelig  voor  deze  operatie,  en  andere  als  min  geschikt 
of  zelfs  noodlottig.  Onze  praktizijn  duidt  in  eene  nota  eenige  dagen 
aan  als  van  dit  laatste  slag.  Jammer  dat  hij  er  de  reden  niet  bijvoegt. 
Ten  dienste  onzer  lezers  die  naar  die  reden  zouden  willen  zoeken 
schrijven  wij  zijne  nota  hierover  : bic  quaede  daghen  van  het  jaer  om 
te  laten  : den  17  Januarius , den  29  Februarius , den  5 Marlius , den 
7 ende  li  Maius,  den  o Junius , den  5 ende  2ö  Julius,  den  lö  Augustus, 
den  29  September,  den  o ende  21  December,  ende  men  maeh  oock  niet 


(i)  Hel  zij  genoeg  Ie  herinneren  aan  liet  beroemd  proces,  Ie  Parijs,  onder 
Lodewijk  XIV  geplcten,  waarin  zekere  Juffer  Etiennclte  Boyeau  vroeg  bclaald  ie 
worden  voor  2190  lavementen  door  tiaar  loegediend  aan  Kanunnik  François  Bourgeois. 


Il  i 


[aten  aen  onze  lieve  vraime  boot  scha />  noch  uen  Sinle  Simon  en  Judas, 
noch  hielen  Sinte  Andréas  Aposteldach. 

* ¥■ 

Uit  vrees  onze  lezers  inet  verdere  aanhalingen  te  vervelen,  sluiten 
wij  hier  ons  overzicht  van  dit  geneeskundig  werkje  der  XVIIe  eeuw, 
den  wensch  uitdrukkende  dat  het  van  eenig  nut  moge  zijn  als  bijdrage 
lot  de  geschiedenis  der  geneeskunde  of  te  minste  van  de  pratijk  der 
zelfde  in  vorige  eeuwen.  Misschien  ook  kan  het  een  onzer  medicinoe 
doctores  — wij  tellen  er  vele  onder  de  leden  van  onzen  Kring  — cens 
aanbelangen  dezen  receptenboek  cens  nader  te  onderzoeken.  Tot  volle- 
diging ook  onzer  notas  over  dezen,  ware  liet  ons  zeer  aangenaam 
kon  iemand  ons  verder  inlichten  over  den  persoon  van  den  schrijver 
of  over  ccne  twee  personnage  daarin  ook  vermeld,  zekere  Frans 
Verschagcn , een  collega  denken  wij  van  Petrus  Mommerensi,  immers 
wij  lezen  in  den  boek  bladz.  47.  Ileschryvinye  van  het  aqua  prophy- 
lactica  'l  tcelck  men  de  uyhnuntende  heeren  frans  filius  francisci  ver- 
schaffen en  my  verschuldigt  is.  Die  praktizijn  die  zijn  eigen  uitmuntende 
lieer  noemt  schijnt  ons  wel  een  voorganger  te  zijn  der  moderne  uit- 
vinders van  remedien  die  hedendaags  geheele  bladzijden  onzer  dag- 
bladen vol  eigen  lof  drukken. 


TH.  DE  DECKEK. 


4 


UNE  NOUVELLE  CHRONIQUE 

DU  PAYS  DE  WAES. 


Communication  jaite  dans  fa  réunion  du  1$  octobre  1906. 


A la  réunion  de  novembre  dernier,  nous  eûmes  l’honneur  de  vous 
présenter  une  succinte  analyse  d’un  Epitaphier  manuscrit  se  rappor- 
tant au  Pays  de  Waes  et  datant  du  milieu  du  XVIIIe  siècle.  M.  Robert 
Schoorman , conservateur-adjoint  des  Archives  de  l’État  à Gand , actuelle- 
ment notre  honorable  confrère,  avait  bien  voulu  nous  confier  ce 
précieux  recueil  à condition  de  n’en  faire  usage  qu’au  profit  de 
notre  Cercle. 

L’auteur  de  ce  manuscrit  était  inconnu.  M.  Schoorman,  cependant, 
croyait  pouvoir  l’attribuer  à un  membre  de  la  famille  de  Castro.  Une 
comparaison  avec  l’écriture  de  la  chronique  wasienne  qui  a paru  dans 
nos  Annales  (i),  comme  ayant  été  rédigée  par  François-Joseph  de 
Castro,  haut-échevin  du  Pays  de  Waes,  était,  dans  ces  conditions, 
le  moyen  le  plus  pratique  d’ètre  lixé  à cet  égard. 

Dans  ce  but,  nous  nous  sommes  rendu,  il  y a une  quinzaine  de 
jours,  à la  Bibliothèque  royale  à Bruxelles,  où  repose  l’original  de 
la  chronique  de  François-Jos.  de  Castro.  C’est  au  cours  de  cette 
visite  que  nous  eûmes  la  chance  de  mettre  la  main  sur  une  autre 
relation  manuscrite,  absolument  inconnue,  toute  aussi  intéressante , que 
la  première,  qui  lui  est  antérieure,  et  qui,  en  outre,  présente  l'avan- 
tage d’ètre  signée  par  les  initiales  d'un  de  Castro. 

Voici  dans  quelles  circonstances  nous  avons  fait  celte  découverte. 

Après  avoir  eu  communication  du  volume  de  de  Castro,  qui,  soit 
dit  par  parenthèse,  ne  porte  pas  le  n°  19159,  comme  l'indiquent 


(i)  Tomes  IX,  p.  243  — X,  pp.  107  et  247  — XI,  pp.  109  et  281  — XII.  p.  43. 


HG 


MM.  de  Polier  et  Broeckaert,  dans  leur  introduction  à l'histoire  de 
Sl-Nicolas  (i),  mais  bien  le  n°  15)157,  et  (|iii,  en  outre,  est  catalogué 
parmi  les  ouvrages  anonymes;  après  avoir  constaté  qu'il  n’existait 
aucune  similitude  entre  les  deux  écritures,  le  père  Van  den  Gbeyn, 
l’érudit  conservateur  de  la  section  des  manuscrits,  eut  l’extrême 
obligeance  de  nous  dire  qu’il  avait  acheté,  il  y a quelques  mois,  pour 
compte  du  Gouvernement,  à la  vente  van  Havre  à Amsterdam,  deux 
autres  volumes  manuscrits  concernant  le  Pays  de  Waes;  qu’il  n’en 
avait  pas  encore  examiné  le  contenu  et  qu’il  allait,  incontinent,  les 
mettre  à notre  disposition  (2). 

Aussitôt  dit,  aussitôt  fait. 

Nos  premiers  regards  tombèrent  sur  un  in-folio  relié  de  750  pages 
environ,  d’une  écriture  irrégulière,  négligée  même,  variant  sensible- 
ment en  divers  endroits  et  datant  approximativement  de  la  fin  du  XVIIIe 
siècle  (3).  Nous  eûmes  tôt  vu  que  son  contenu  était  identique  en  tous 
points  à celui  du  volume  copié  par  feu  notre  distingué  confrère  Félix 
van  Naeinen.  A noter  cependant  qu'une  douzaine  de  pages  manquaient 
au  commencement  du  volume.  La  chronique  des  Annales  débute  à 
l'année  GGO;  celle  du  nouvel  exemplaire  à l'année  8(5:2.  L’écriture  non 
plus  ne  présentait  aucune  analogie  avec  celle  de  l'Épitaphicr  Schoorman. 

Mais  le  second  volume  devait  largement  compenser  l’insuccès  de  110s 
recherches.  En  effet,  son  contenu  était  non  seulement  tracé  de  la 
même  main  que  celle  (pii  rédigea  l'Epitaphicr  précité,  mais  il  différait 
en  outre  du  tout  au  tout,  avec  celui  de  la  chronique  attribuée  à 
François-Joseph  de  Castro. 

Ces  constatations  faites,  nous  nous  empressâmes  tout  heureux — pour- 
quoi le  cacher?  — d’en  communiquer  la  nouvelle  à notre  honorable 
président,  (pii,  prévenant  nos  désirs,  se  hâta  de  nous  adresser  sou 
exemplaire  personnel  de  la  chronique  des  Annales,  afin  de  nous 
permettre  de  vérifier  à nouveau  et  en  connaissance  de  cause,  le  con- 
tenu des  deux  chroniques  (i). 

F11  second  voyage  à la  capitale  et  une  nouvelle  séance  de  près  de 
quatre  heures  à la  Bibliothèque  de  Bourgogne,  ont  pleinement  con- 


ti) Geschiedenis  der  stad  St-Mcolaas  tome  I,  page  5. 

(i)  Nous  remercions  vivement  te  savant  bollandiste  et  sympathique  conservateur  de 
nous  avoir  bien  voulu  signaler  les  manuscrits  en  question. 

(s)  Ce  manuscrit  ne  porte  pas  île  titre  à l'intérieur.  On  lit  sur  le  dos  de  la 
reliure  : Merkwaardige  geschiedenis  van  hel  Land  van  Waes.  Il  est  actuellement 
rangé  à la  Bibliothèque  royale  sous  te  n°  Il  3GIG. 

(1)  Nous  réitérons  à M.  W'illeinsen  l'expression  de  notre  reconnaissance  pour  celle 
marque  de  confiance  et  de  bonne  confraternité. 


firme  nos  premières  constatations  et  nous  ont  permis,  en  plus,  de 
vous  présenter  aujourd'hui  une  courte  description  de  la  nouvelle 
chronique  et  une  rapide  analyse  de  son  contenu. 

Nous  nous  trouvons  en  présence  d’un  in-folio  relié  de  548  pages, 
numérotées  de  1 à 4 et  de  1 à 544  (i).  L’écriture  est  en  tout  con- 
forme avec  celle  de  l’Epitaphier  Schoorman,  une  écriture  assez  grande, 
forte  et  grasse,  trahissant,  comme  nous  le  disions  à propos  de  ce 
dernier,  la  main  ferme  d’un  homme  d’un  certain  âge.  Tandis  que 
l'original  de  la  chronique  de  nos  Annales  a été  visiblement  écrit  d’un 
seul  jet,  celle-ci,  au  contraire,  indique  clairement,  par  de  légères 
différences  d’écriture,  par  diverses  teintes  d’encre,  par  la  nature  des 
faits  annotés,  qu’elle  a été  abandonnée  et  reprise  à diverses  époques, 
bref,  qu’elle  est  l’œuvre  de  plusieurs  années. 

La  première  page  porte  un  titre  très  étendu  ainsi  que  les  initiales 
du  nom  de  l’auteur.  Voici  en  quels  termes  il  est  conçu  : 

CHRONYKE  VAN  DEN  LANDE  VAN  WA  ES 

vervattende,  liaerc  vindinge,  nacm,  Fondation  en  Stichten, 
als  oock,  ccnc  gencraelc  bcschryvinge  van  g’licci  haer 
bestreek.  Steden,  Casteden,  Heerlykhcden,  Rivieren, 
Abdycn,  Cloosters  en  andere  gestichten  die  binnen  den 
voorseyden  Lande  van  Waes  gefondeert  ende  gelegen  syn, 

en  eyndelyck , 

alle  de  ghcdcnckweerdighstc  Geschiedenissen,  soo  van 
Treurighe  voor-vallen,  Brandt-stighteryen , Belegeringen , 
Veldt-slagen , Vrcdetreffingcn , etc.,  etc. 

Beginnende  van  ’t  jaer  ons  Hoeren  Jesu-Christi  772  tot 
’t  eyndc  des  jaers  1753. 

Alles  uyt  de  vermaerste  ende  uytmuntcnste  oude  schriften 
op-geheldert  door  j.  a.  d.  C.  d.  S.  j.  U.  L. 

On  reconnaîtra  volontiers  que  ce  titre  (4)  promet  beaucoup.  Mais  11e 

(1)  Ce  volume  porte  actuellement  à la  susdite  bibliothèque  le  n°  Il  3GI7.  On  lit 
au  dos  de  la  reliure  : Clironyque  van  Waes. 

O)  Ce  titre  est  une  copie  presque  mot  à mot  de  celui  de  la  grande  chronique  de 
Flandre,  éditée  en  t volumes  in-l°  chez  Wydts  à Bruges.  Voir  le  Catalogue  onomastique 
de  la  Bibliothèque  du  cercle  par  notre  conifère  M.  Alpli.  De  Cock,  p.  271,  lrc  colonne. 


IIS 


promet-il  pas  trop?  Nous  ne  le  croyons  pas.  Feuilletons  rapidement 
le  volume  pour  nous  en  convaincre  (i). 

Le  chroniqueur  débute  par  la  classique  dissertation  sur  les  origines 
du  Pays  de  Waes.  Immédiatement  après  il  donne  une  petite  notice 
biographique  sur  tous  les  prélats  qui  se  sont  succédé  au  siège  épis- 
copal de  Gand.  Le  dernier  évêque  inscrit  est  Mgr.  Maximilien-Antoine 
van  der  Noot,  installé  en  1743. 

A la  page  11.  commence  la  chronique  proprement  dite,  c’est-à-dire, 
la  relation  succincte,  en  ordre  chronologique,  de  tous  les  évènements 
tant  religieux  que  profanes,  politiques  que  militaires,  dont  la  contrée 
fut  le  théâtre.  Le  tout  est  entrecoupé  de  nombreuses  observations 
météorologiques. 

Cette  chronique  se  poursuit  jusqu'à  la  page  124,  soit  à l'année  1752. 
Elle  a été  cependant  interrompue  à diverses  reprises  pour  faire  place 
à des  séries  d’épitaphes  concernant  Waesmunster,  Sombeke  et  l'abbaye 
de  Itooscnberg. 

A la  page  132,  nous  nous  trouvons  devant  le  récit  assez  détaillé 
des  festivités  dont  Lokeren  fut  témoin,  en  1732,  à l’occasion  de  la 
visite  de  Mgr.  J. -H.  De  Smet,  14e  évêque  de  Gand.  Ce  prélat  était 
natif  de  cette  ville.  La  relation  est  émaillée  de  nombreux  chrono- 
grammes et  de  l’allocution  latine  du  doyen.  On  croit  innover  de  nos 
jours.  On  a tort,  car  tout  comme  cela  se  pratiqua  ici  il  y a quelques 
jours  (i) , on  banqueta  ce  jour  à Lokeren  dans  l'hôtel  d'un  de  Castro 
et  on  remit  à Sa  Grandeur,  non  un  portrait,  mais  une  pièce  de  vers 
richement  enluminée.  Il  y eut  concert  public,  illumination  de  la  ville 
et  feu  d’artifice.  Sur  la  tour  on  avait  trouvé  moyen  de  placer  2000 
chandelles.  L'ell'et  en  fut  tel  (pie  les  Anvcrsois  virent,  le  soir,  le  ciel 
vivement  éclairé  du  côté  de  Lokeren! 

Après  celte  description  un  peu  lyrique,  l'auteur  reprend  l'annotation 
des  mille  petits  faits  du  jour,  mais  rarement  il  y consacre  plus  de 
2 à 3 pages,  car  chaque  fois  il  interrompt  son  texte,  pour  donner 
des  relations  passablement  étendues  soit  d anniversaires,  de  jubilés  ou 
d'autres  festivités. 

C'est  ainsi  que  nous  rencontrons  un  récit  relatif  au  100e  anniver- 
saire de  l'abbaye  de  Itooscnberg  et  à l'Ommegang  qui  déroula  ses 

(i)  Nous  croyons  intéresser  nos  confrères  en  donnant  ci-après,  sous  forme  d'appen- 
dice et  dans  l'ordre  où  ils  se  présentent,  les  litres  complets  des  priucipaux  sujets 
traités  en  hors-d'œuvre  par  notre  chroniqueur.  Ce  faisant  nous  évitons  aussi  de  trop 
nombreux  et  désagréables  renvois. 

(t)  Visite  de  sa  Grandeur  Mgr.  Ant.  âlilleinans,  évêque  de  Gand,  5 St-Nicolas,  sa 
ville  natale,  à l'occasion  de  son  jubilé  sacerdotal. 


119 


merveilles  dans  les  rues  de  Tamise,  en  1755,  à l'occasion  du  millénaire 
de  S^-Amel  berge,  relation  citée  par  le  baron  de  Reinsberg-Düringsfeld, 
mais  que  l’abbé  de  Roo,  auteur  du  remarquable  travail  sur  la  vie 
de  la  patronne  de  Tamise,  dit  avoir  recherchée  en  vain  (t). 

Plus  loin , l’auteur  donne  copie  de  l'ordonnance  impériale  sur  la 
chasse  (■*),  pour  nous  servir  ensuite  un  véritable  plat  de  résistance  : 
la  longue  oraison  funèbre,  rédigée  en  latin,  qui  fut  prononcée  aux 
obsèques  de  l’évêque  de  Gand,  Mgr.  J. -B.  de  Smet,  mort  en  1741. 

Suit  à quelque  distance  la  liste  des  donateurs  des  vitraux  de 
l’église  et  du  cloître  des  Récollets  à St-Nicolas.  Chaque  mention  est 
accompagnée  des  armoiries  des  donateurs.  Un  trouve  à la  fin  du 
volume  une  nomenclature  identique  relative  aux  vitraux  de  l’église 
primaire  de  la  meme  ville. 

Tout  ce  qui  rattache  à NVaesmunster  et  à Sombeke  est  bien  mis  en 
évidence  par  notre  narrateur. 

D’abord,  un  litige  à propos  de  la  place  réservée  au  chœur  de  la 
chapelle  de  Sombeke,  au  seigneur  de  la^  localité,  c’est  à-dire  à 
Antoine-François-Joseph  de  Castro. 

Ensuite,  la  liste  des  fondations  avec  leurs  titres  respectifs,  faites  en 
faveur  de  la  même  chapelle.  Beaucoup  d’actes  accompagnent  cette 
énumération. 

Enfin,  une  notice  de  plus  de  12  pages,  où  sont  relatés  chronologi- 
quement tous  les  antécédents  du  monastère  des  Victorines  de  Waes- 

munster. 

Notre  chroniqueur,  jusqu’ici , s’en  est  tenu  au  Pays  de  Waes  propre- 
ment dit.  A partir  de  la  page  279,  il  va  s’en  écarter  quelque  temps. 
Mais  les  relations  qu’il  va  nous  donner  offrent  cependant  des  rapports 
indirects  avec  la  contrée;  en  effet,  les  personnages  qui  y remplissent 
le  rôle  principal  sont,  ou  natifs  de  l’endroit,  ou  alliés  aux  de  Castro. 
Telles  les  biographies  des  dames  Claire  Everaerts,  28e  abbesse  de 
Zwyvicke-Iez-Termonde,  Edmonda  Jacops,  38e  abbesse  du  même  monas- 
tère, Jeanne  de  Hertoghe,  27e  abbesse  d’Oost-Eecloo  et  Pélronelle 
Roels,  8e  abbesse  de  Sainte-Claire  à Louvain. 

Il  est  à remarquer  que  les  biographies  rédigées  en  langue  française, 
sont  toutes  accompagnées  d’un  grand  nombre  de  détails  historiques 
relatifs  aux  institutions  religieuses  dont  ces  dames  faisaient  partie, 
ainsi  que  des  listes  d'abbesses.  Un  grand  nombre  de  ces  dernières 
y figurent  avec  leurs  armoiries  respectives. 

(i)  Calendrier  belge,  Bruxelles,  1861 — 62,  tome  il,  p.  32  — De  Wonderbare  Maagd 
Sinte  Amelberga  enz.  Bruxelles,  1872,  p.  501. 

(<)  Ordonnance  de  l'impératrice  Marie-Tbérèse , en  date  du  28  juillet  1738. 


Plusieurs  membres  de  la  famille  de  Castro  portaient  entre  autres 
titres  celui  de  seigneurs  de  Yillers-Perwin.  C’est  probablement  le 
mobile  pour  lequel  l'auteur  insère  dans  sa  chronique  une  très  intéres- 
sante notice  sur  l’église,  la  seigneurie  et  les  seigneurs  de  cette 
localité. 

C’est  sans  doute  aussi  pour  le  même  motif  qu’il  nous  communique 
le  texte  du  testament  de  dame  Isabelle  de  Yillers,  compagne  de 
Charles-Philippe  de  llerloghe,  morte  le  25  septembre  1659.  Il  qualifie 
ces  dispositions  de  « testament  exemplaire  ».  Le  contenu,  en  ell'et , 
témoigne  des  sentiments  hautement  chrétiens  de  la  testatrice. 

Le  monastère  des  Yictorines  de  Waesmunster  à toutes  les  sympathies 
de  notre  chroniqueur.  Derechef  il  prend  la  plume  pour  en  décrire, 
sous  le  titre  de  « Les  Eloges  de  l’Abbaye  de  Rooseubergh-lez-Waes- 
munster  » l'antique  origine  et  les  glorieux  antécédents. 

Les  notices  de  rédaction  française  cessent  en  ce  moment.  Ces  pièces 
sont-elles  toutes  l’oeuvre  personnelle  de  l’auteur?  Nous  ne  le  croyons 
pas.  Ne  sont-ce  pas  des  copies  de  pièces  imprimées,  mais  rares  en 
tous  les  cas?  C’est  fort  probable.  Quoi  qu’il  en  soit,  nous  n’avons 
trouvé  mention  que  de  celle  concernant  le  couvent  de  lîoosenberg. 
Cette  notice  est  invoquée  comme  source  dans  la  chronique  des 
Annales,  à l’année  880  (i). 

Le  15  juillet  1754,  nos  bons  amis  et  voisins  de  Termonde  fêtèrent 
avec  éclat  le  900e  anniversaire  de  la  translation  des  reliques  de  leurs 
saints  patrons  Hilduard  et  Christiane.  Nous  trouvons  dans  le  manuscrit 
la  description  en  vers  et  en  prose  du  cortège  historique  et  de 
l’ommegang,  qui  défilèrent  à cette  occasion  dans  l’antique  cité  de  la 
Dendre. 

Nous  citons  pour  mémoire  la  liste  des  hauts-échevins  du  Pays  de 
Waes  et  des  abbesses  de  Waesmunster,  pour  vous  signaler  particu- 
lièrement les  70  pages  consacrées  il  des  notes  historiques  rédigées  en 
latin  et  en  flamand  et  concernant  les  diverses  paroisses  du  Pays  de 
Waes.  Toutes  sont  classées  par  paroisse  et  chaque  série  est  précédée 
des  armoiries  de  la  localité  (i). 

Nous  avons  lieu  de  croire  que  notre  patient  et  infatiguable  chro- 
niqueur appartenait  au  sacerdoce.  Sa  préférence  inarquée  à transcrire 


(i)  Annales,  Tome  IX. 

(,)  L’auteur,  cette  fois-ei , ne  semble  |>as  s'être  donné  beaucoup  de  peines  pour 
recueillir  les  armoiries  des  paroisses  ou  villages  wasiens,  car  il  s’est  contenté  de 
meubler  les  éeus  de  la  plus  grande  part  du  navet  feuille  légendaire. 


tout  ce  qui  concernait  les  institutions  religieuses  de  la  contrée  nous 
l'a  déjà  longtemps  fait  présumer.  Les  annotations  suivantes  viennent 
encore  confirmer  ce’te  présomption. 

Un  décret  d’indulgence  plénière  accordé  pour  le  jour  de  la  fête  de 
Ons  Lieve  Vrouw  ten  Bossche  à Nieukerke.  Une  concession  identique 
pour  la  fête  de  S.-Jean-Népomucène  à St-Nicolas.  Enfin  une  couple 
de  lettres  pastorales  de  l'évêque  de  Gand,  Maximilien-Antoine  van  der 
Noot,  prescrivant  certaines  prières  publiques. 

Nous  touchons  à la  tin  de  notre  manuscrit.  Il  n’en  devient  pas 
moins  intéressant  puisque  nous  allons  être  régalés  de  trois  curieuses 
pièces  se  rapportant  directement  à St-Nicolas. 

D'abord,  une  interminable  pièce  de  vers  flamands.  Elle  est  dédiée 
a inessirc  Henri-Jacques-Ghislain  van  der  Sare  à l’occasion  de  son 
installation  en  qualité  de  chef-homme  de  la  Vry  Keyserlycke,  geseyt 
de  nieuwe  Guide  van  den  II.  Ridder  Sebastianus.  Elle  se  termine  par 
un  immense  acrostiche  rimé  sur  un  boiteux  distique-chronogramme. 

Ensuite,  une  élucubration  poétique  analogue  à l’occasion  de  l’entrée 
en  fonctions  de  messire  Robert-Jean  Moerman , comme  chef-homme 
de  la  gilde  concurrente,  dite  de  Oude , Vry , Keyserlycke  Guide. 

Et  comme  finale,  la  relation  du  grand  concours  de  tir,  le  Land- 
juweel, qui  eut  lieu  en  cette  ville,  le  4 juillet  1756.  Coïncidence 
étrange,  la  chronique  des  Annales  finit  également  par  la  mention  de 
celte  festivité;  le  présent  récit  offre  heureusement  cet  avantage  qu’il 
nous  communique  la  lettre  officielle  d’invitation , ainsi  qu’une  chanson 
à 12  couplets  sur  un  air  populaire  de  l’époque  : Van  de  Cyfferkonst 
van  Antwerpen,  dans  laquelle  le  poète  fait  très  originalement  valoir 
tous  les  attraits  (pie  présentera  cette  fête  sans  égale. 

Toutes  ces  relations,  il  est  nécessaire  de  le  répéter,  ne  se  suivent 
pas  les  unes  aux  autres.  Entre  chacune  d’elles  on  rencontre  toujours 
une  ou  deux  pages  de  notes  se  rapportant  aux  évènements  du  jour. 
Il  ne  nous  a pas  été  donné  de  les  lire  toutes,  nous  pouvons  néan- 
moins vous  assurer  qu'elles  ne  sont  pas  exclusivement  d'ordre  politique 
et  administratif,  mais  que  la  plupart,  surtout  celles  des  20  à 25  der- 
nières années,  ont  beaucoup  d'analogie  avec  les  nouvelles  quotidiennes, 
que  les  journaux  de  nos  jours  rangent  sous  la  rubrique  de  faits- 
divers  ou  locaux.  Ajoutons  aussi  que  l’on  y trouvera  maintes  curieuses 
et  piquantes  anecdotes. 

La  dernière  annotation  date  du  25  août  1756  (i),  et  se  termine  par 


(i)  lien  25e11  (1er  sel ve  maendl , is  binnen  de  Parochie  van  Desseldonck  geweest 
's  Capitlel  van  de  heeren  Pastores  van  ’t  llulstersche , alwaer  Sgne  Itoogiv.  den 
Bisse  hop  van  Ghcndt  gepresideert  heeft.  Finis.  ic. 


la  mention  traditionnelle  « FINIS  ».  L’auteur  a donc  dépassé  de  trois 
ans  le  terme  auquel  il  se  proposait  de  clore  sa  chronique. 

Nous  n’avons  pas  parlé  au  cours  de  cet  exposé  d'une  série  de 
pages  consacrées  à l’annotation  des  personnes  qui  se  marièrent  à 
Sombeke  et  qui  décédèrent  dans  la  même  seigneurie.  Cette  double 
liste  débute  à l'année  1745  et  finit  en  I7G3,  sans  présenter  de  difl’é- 
rences  d’écriture  bien  sensibles.  Ce  détail  prouve  que  l’auteur  survécut 
à son  travail. 


Qui  représentent  maintenant  les  initiales 

j.  a.  tl.  C.  d.  S.  j.  U.  L.  ? 

Eu  consultant  l'arbre  généalogique  de  la  famille  Sanchez  de  Castro 
y Toledo,  dressé  par  feu  van  Xacmen  et  inséré  à la  suite  de  son 
avant-propos  à la  chronique  des  Annales,  et  bien-entendu  pour  autant 
qu’il  soit  exact,  nous  trouvons  deux  personnages  auxquels  nous 
pouvons  appliquer  ces  initiales. 

En  premier  lieu,  à Jacques- Alexandre  de  Castro,  licencié-ès-droits, 
avocat  au  Conseil  de  Flandre,  mort  célibataire  le  20  août  1743  et 
inhumé  chez  les  Dominicains  à Gand.  Il  était  lils  de  Jean-Bernard, 
haut-échcvin  du  Pays  de  Termonde,  et  de  dame  Antoine-Louise  le 
Duc.  C’était  le  cousin-germain  de  François-Joseph  de  Castro,  l’auteur 
présumé  de  la  chronique  des  Annales. 

En  second  lieu,  à Jacques-Antoine-Joseph  de  Castro,  lils  d'Antoine- 
F rançois- Joseph , seigneur  de  Vyver,  etc.  et  de  Jeanne-Marie  Laureyns, 
dame  de  Sombeke.  Il  était  le  neveu  du  prédit  François-Joseph , 
Il  naquit  à Waesmunster  et  mourut  prêtre.  Van  Naemen  ne  connaît 
pas  les  dates  de  sa  naissance,  de  sou  ordination  ni  de  son  décès. 

11  est  ii  remarquer  que  son  troisième  prénom,  Joseph,  n'est  pas 
indiqué  dans  le  titre.  Cela  tire-t  il  à conséquence?  Nous  ne  le  croyons 
pas,  parce  que  la  même  ommission  se  reproduit  dans  deux  documents 
authentiques.  D’abord,  dans  un  acte  de  fondation  de  1741,  en  faveur 
de  la  chapelle  de  Sombeke,  où  comparait  : den  edelen  lleere  J.  A.  de 
Castro  de  Sombeke , filins  joncher  A nthon- François-Joseph  (i).  Ensuite, 
dans  une  autorisation  accordée  en  1747  , par  le  nonce  Ignace  Crivelli, 
à dilecto  nostro  domino  Jacobo  Antonio  de  Castro,  juris  utriusque 


(i)  ...  Als  executeur  testamentair  van  te  y teut  jonckvrauiee  Anna-Françoise  Laureyns, 
in  huer  leven  Begyntien  op  den  grooten  Begyn/iove  lot  Mechelen.  Acte  en  date  du 
'28  novembre  17  41,  passé  par  devant  Hre  van  Pelegticm,  notaire  à Lokeren,  et 
transcrit  dans  te  volume  qui  nous  occupe. 


licentiafus , de  lire  et  consulter,  pour  autant  que  de  besoin  et  à 
quelques  exeptions  près,  tous  les  ouvrages  figurant  à V Index.  Coïnci- 
dence curieuse  nous  trouvons  cette  dernière  pièce  dans  la  couverture 
qui  contient  les  cahiers  manuscrits  formant  l’Epitaphier  Schoorman. 

Qui  des  deux  maintenant  est  l’auteur  de  notre  chronique?  Nous 
inclinons  absolument  pour  le  dernier.  Celui-ci  seul,  en  effet,  était 
seigneur  de  Sombeke,  titre  qu’il  hérita  de  sa  mère;  d’ailleurs  aucun 
autre  de  Castro,  ne  l'a  porté  avant  lui.  Nous  ne  croyons  pas  qu’on 
puisse  autrement  interpréter  les  initiales  d.  S.  accolées  au  nom  de 
de  Castro.  Nous  avons  déjà  fait  sulfissament  valoir,  au  cours  de  cette 
petite  étude,  les  motifs  qui  nous  incitaient  à croire  que  notre 
chroniqueur  avait  reçu  les  ordres. 

Attribuer  la  chronique  au  premier,  c’est-à-dire  à Jacques-Alexandre, 
nous  parait  difficile,  sinon  impossible,  puis  qu’il  décéda  en  174o,  et 
que  l’écriture  du  manuscrit,  courant  jusqu’en  août  1756,  ne  présente 
aucune  différence  bien  appréciable  qui  pourrait  faire  supposer  deux 
mains  différentes.  L’écriture  présente  plusieurs  caractéristiques  bien 
marquées  et  toutes  personnelles;  celles-ci  se  retrouvent  d’un  bout  à 
l’autre,  tant  dans  le  manuscrit  de  la  chronique  que  dans  celui  du 
recueil  d’épitaphes. 

Comment  dans  ces  conditions,  nous  objectera  l’on,  estimez-vous  la 
chronique  nouvellement  découverte,  antérieure  à celle  du  périodique 
de  notre  compagnie? 

Avant  de  répondre  à cette  objection  nous  devons  déclarer  que  nous 
ne  sommes  nullement  convaincu  que  cette  dernière  soit  l’œuvre  per- 
sonnelle de  François-Joseph  de  Castro.  Qu'il  en  ait  ordonné  la  rédac- 
tion, qu’il  ait  même  procuré  des  renseignements,  c’est  possible , 
probable  même,  mais  c’est  tout  ce  que  nous  concédons  pour  le 
moment.  Nous  tâcherons  de  prouver,  un  autre  jour,  notre  manière 
de  voir  à ce  sujet. 

Voici  maintenant  notre  réponse.  Elle  est  basée  sur  l’écriture  du 
manuscrit  et  l’âge  du  chroniqueur. 

L’écriture  de  la  chronique  récemment  découverte  est,  par  son  aspect 
général  et  par  la  forme  des  caractères,  incontestablement  plus  an- 
cienne que  celle  du  manuscrit  dont  van  Naemen  s’est  servi.  C’est 
l’avis  du  père  van  den  Glieyn , dont  on  ne  contestera  certes  pas  les 
connaissances  paléographiques.  L’écriture  de  la  chronique  publiée  est 
tout  bonnement,  dit  le  même  savant,  « une  écriture  de  copiste  » que, 
pour  notre  part,  nous  croyons  pouvoir  reporter  à la  tin  du  XVIIIe, 


1-24 


peut-être  au  commencement  du  XIXe  siècle.  L)c  plus,  est-il  bien  ad- 
missible qu’un  liaut-échevin , du  temps  de  François-Joseph  de  Castro, 
ait  eut  les  loisirs  pour  coucher  sur  le  papier,  d'un  seul  jet,  — nous 
insistons  sur  ces  mots  — un  travail  de  près  de  (500  pages?  N’oublions 
pas  (pie  notre  gentilhomme,  au  moment  où  finit  sa  chronique, 
c’est-à-dire  en  1756,  était  âgé  de  08  ans! 

Jacques-Antoine,  son  neveu,  différait  d’âge  avec  lui  de  25  à 30 
ans.  Son  oncle  décéda  en  1766,  âgé  de  78  ans.  Quoique  n’en  ayant 
pas  des  preuves,  nous  croyons  même  qu’il  survécut  à son  neveu. 
Celui-ci,  dans  ces  conditions,  pouvait  donc  facilement  avoir  rédigé  sa 
chronique,  même  avant  que  son  oncle  en  eut  conçu  le  projet.  11  est 
entendu,  que  nous  émettons  ces  dernières  considérations,  sous  réserve 
de  recherches  ultérieures  quant  à l’état  civil  du  neveu. 


Résumons  et  concluons. 

La  chronique  qui  nous  a occupé  est  inconnue,  même  à van  den 
Bogaerde  qui  en  cite  pourtant  une  bonne  demi-douzaine. 

Elle  est  antérieure  au  manuscrit  sur  lequel  a été  copiée  la  relation 
parue  dans  nos  Annales. 

Cette  dernière  est  plutôt  une  histoire  chronologique,  n'embrassant 
(pie  des  faits  d'ordre  politique,  militaire  et  administratif,  tandis  (pie 
ceux-ci , dans  la  chronique  récemment  découverte , ne  viennent  qu’en 
ordre  secondaire. 

Le  manuscrit  de  Jacques-Antoine  de  Castro  a tous  les  dehors  d'un 
mémorial  ou  journal,  oit  il  annotait,  presque  quotidiennement,  tout 
ce  qui  se  passait  autour  de  lui,  en  y ajoutant  de  temps  en  temps 
son  appréciation  personnelle;  où  il  copiait  soigneusement  tout  ce  (pii 
pouvait  intéresser  la  seigneurie  dont  il  portait  le  titre,  ainsi  que  des 
pièces  qu’il  jugeait , par  la  nature  de  leur  contenu,  devoir  devenir 
un  jour  rares  ou  introuvables. 

Le  travail  attribué  à François-Joseph  de  Castro  est  certes  une 
œuvre  très  importante,  qui  a rendu  et  qui  rendra  encore  de  grands 
services  aux  historiens  s’occupant  du  Pays  de  Waes  en  général. 

Celui  de  son  neveu  est  absolument  précieux  à ceux  qui  confinent 
leurs  recherches  à une  époque,  à une  localité,  à un  fait  déterminé. 
Il  leur  fournira,  en  effet,  des  détails  très  circonstanciés,  très  locaux, 
très  intimes,  des  détails  de  terroir,  dirons-nous,  que  l’on  chercherait 
vainement  ailleurs. 


L'ensemble  de  ces  détails  et  leur  intelligente  coordination  consti- 
tuant, en  somme,  les  matériaux  indispensables  à la  rédaction  de 
l’histoire  générale,  nous  estimons  avoir  fait  œuvre  utile  en  ayant 
signalé  et  mis  en  évidence  la  chronique  du  révérend  Jacques-Antoine 
de  Castro. 


EMILE  DILIS. 


A P P E N D I G E. 


TITRES 

des  principaux  sujets  traités  en  hors-d’œuvre  par  le  chroniqueur. 


Page  1. 

« Bescliryvinge  van  de  opkomste,  gelegenlieyt  en  den  naem  van  den 
Lande  van  Waes.  » 


Page  Ibis. 

« Namen  der  Bisschoppen  de  welke  den  bissclioppelyken  Stoel  van 
Chendt  hebben  bekleedt.  » 


Page  124. 

« Korte  bescliryvinge  van  alle  de  plechtigheden  ende  Vreugde-tceckenen 
gebeurt  binnen  de  Prochie  van  Lokeren,  Lande  van  Wacs,  op  de 
blyde  inkomste  van  den  Hoogwcirdigsten  Heer,  myn  Heer  Joannes 
Baptista  de  Smet,  14  Bisschop  van  Gendt,  Grave  van  Evergem,etc.  » 


Page  155. 

« Bescliryvinge  der  inhalinge  van  de  sccr  geleerde  Heeren  Philippus 
Josephus  de  Wever,  geboren  in  de  Prochie  van  S,e-Nicolaes , Lande 
van  Waes,  den  Eersten,  ende  Guillielinus  Overloop,  geboren  van  de 
selve  Prochie,  den  tweeden  van  de  Philosophie  in  de  vcrmaerde 
Universiteyt  van  Loven  verklaert  den  12  November  1741 , de  welcke 
den  19  der  selve  maendt  seer  prachtigh  sullen  onthaclt  worden  door 
leerzuchtige  Jonckheyt  der  publieke  scliolc  van  Themsche,  onder  de 
bestieringc  der  Priesters  van  het  Oratorio.  » 


127 


Page  147. 

« Quydt-scheldt  en  aflaet  van  volle  vergiffenisse  voor  eeuwigh  vergunt 
door  onze  Alderheyligste  Vaders  de  Pausen  van  Roomen , in  voordeel 
van  dry  liondcrt  Blinde,  aen  het  aider  devotste  Broederschap  van 
O.  L.  Vrouwe  van  Victorie,  op-gerecht  in  hunne  kercke,  ter  gedach- 
tcnisse  van  de  vyf  heylige  wonden,  die  Jésus  Christus  heeft  gehadt 
aen  het  Cruys,  alwaer  men  bidt  voor  de  zielen  in  ’t  Vagevier  » (i). 


Page  156. 

« Beschryvinghc  van  den  hondert-jaerigen  Jubilé  van  de  Stichtinge 
cnde  Weyinge  der  kercke  der  weyd-vermaerde  Abdye  van  Roosen- 
bergh,  neven(s)  Waesmunster,  Lande  van  Waes,  die  aldaer  geviert 
word  op  den  eersten  Sondag  van  October  1749.  » 


Page  167. 

« Beschryvinghe  van  den  Ommegang,  den  welcken  gebeurt  is  binnen 
de  Burgt  en  lleerelyckhede  van  Temsche,  met  Cavalcade  en  triump- 
waegens  op  den  15  July  1753,  by  gelegcntheyt  van  de  thicnde  Eeuw 
dat  het  gemelde  Themsche  het  geluck  gehadt  heeft  dat  de  H.  Amelberga, 
haere  Patronersse,  dese  haere  heerelyckheyt  ende  Erffenisse  persoone- 
lyck  bewoont  heeft.  » 


(i)  Voici,  à litre  de  curiosité,  les  commentaires  qui  accompagnent  la  copie  de  ce 
document.  Ils  reflètent  parfaitement  le  style  simple  et  familier  ainsi  que  le  caractère 
légèrement  sceptique  du  chroniqueur  : 

« In  line  van  den  jaere  17  47  , quamp  ten  voorscheyn  sekeren  Jan  Plancadc  met 
eene  Jubilé-Bulle;  welcken  Jubilé  de  goede  menschcn  condc  koopen  voor  thicn  groote ; 
de  bulle  was  inhoudende,  dat  de  penninghen  waeren  tot  onderhout  vau  het  hospilacl 
van  300  blinden  tot  Parys,  ende  om  dat  de  selve  Bulle  soo  veel  te  eragligher  soude 
gheweest  hebben,  was  inhoudende  den  gone  die  de  selvc  spotsgeweyse  aenveirde,  dat 
hy  d’indignalie  van  den  Coninck  ende  d'excommunicatie  van  den  Paus  soude  gehadt 
hebben.  » 

tc  De  Bisschoppen  ordonneerden,  op  het  vertooghc  van  Jan  Plancadc,  de  Pastors 
de  selve  te  publiceren  op  dat  sy  hacr  effect  soude  gehadt  hebben , het  welcke  by 
sonnnighe  gebeurt  is.  Als  nu  den  lydt  gepasseert  was,  quant  Jan  Plancadc  om  syn 
penninghen  t’ontfanghen , de  welcke  hy  van  Proehie  te  Prochie,  sonder  notitie  ofte 
ovcrtellinghe , heeft  onlfanghcu.  » 

« lek  vreese,  dat  die  destillatie  tot  d’arme  blinde  niet  geracckt  en  is  ende  dat 
een  ieder  den  Jubilé  aen  syn  sclven  gehadt  heeft.  » 


128 


« Korte  beschryvinge  van  liet  leven  van  de  11.  Amelberga  » (i). 


Page  183. 

« Index  ende  cortc  deductie  van  den  Lande  van  Waes  van  de 
gedunek  weirdighe  saecken,  met  liet  folium  ahvacr  de  sclvc  stacn  » (a). 


Page  196. 

« Oratio  funebris  in  obitu  lllustrissimi  ac  Reverendissimi  Dornini 
Domini  Joannis  Baptistæ  de  Smet,  ex  XV  Iprensium,  XIV  Gandensium 
Episcopi,  Toparchæ  dominii  S.  Bavonis  ac  Comitis  Evergemiensis , 
etc.,  etc.  enunciata  in  exempta  Cathedrali  Ecclesia  S.  Bavonis, 
2 octobris  1741.  » 

« paX  , perpetUa  qUIes  pIIs  ManIbUs  DefUnCtI  epIsCop!  nostr! 
JoanxIs  baptIst.e.  )) 


Page  224. 

« Cas  voorgevallen  in  de  Capelle  der  Heerlyckliede  van  Sombeeke 
op  den  29  April  1731,  vvesende  eenen  Sondagb.  » 


Page  227. 

« Fondation  ende  Renten  ghedaen  in  prolfyte  van  de  Capelle  ende 
Capelrye  der  beerelyckhede  van  Sombeke.  » 


Page  247. 

« De  Abbatia  Waesmunsterana  Victorinarum  ». 


Page  269. 

« Maximilianus  Antonius  van  der  Noot,  door  de  gratie  Godts  ende 

(i)  Notre  honorable  bibliothécaire  signale  à la  page  287,  de  son  Catalogue,  un 
opuscule  se  rapportant  à cette  festivité.  C'est  un  in-i°  sans  date  imprimé  chez 
Judoeus  Gcjrst  à Tamise. 

(i)  Série  d'annotations  historiques  concernant  presque  exclusivement  l’église  primaire 
de  St-Nicolas.  L’auteur  a oublié  d’indiquer  le  titre  du  travail  dont  il  les  a extraites. 


1-29 


van  den  H.  Apostelycken  Sloel,  Bisschop  van  Chciult  etc.,  acn  onse 
Beminde  in  Cliristo,  de  heeren  Pastors,  Biechtvaders  en  Prediekanten 
van  onse  diocese  — 21  Mey  ITot  » (i). 


Page  279. 

« La  vic  de  madame  Claire  Everaerts,  28e  abbesse  de  Swyvicke.  » 


Page  290. 

« Vreugde-galm  met  geluck-wenschingc  acn  de  Edele,  achtbacre  en 
seer  eerweerdige  vrouwe,  Mevrouwe  Edmunda  Jacops,  door  liaer  key- 
serlyke  en  koninglyke  Majesteyt  aengestelL,  de  58c  Abdisse  van  liet 
beroemd  maegden  klooster  van  Swyvicque , binnen  Dendermonde,  van 
het  orden  van  Cisteauv,  genaemt  der  Bernardinen  ; op  haerc  solemnele 
inwydinge  ende  installatie,  verricht  den  14  Julii  IToi,  door  den  eer- 
weerdigsten  heere,  myn  heere  Edmundus  de  Yyldcr,  geboortigh  van 
Lokeren,  Prelaet  der  vermaerde  Abdye  van  S.  Bernards,  gedeputeerden 
der  Staetcn  van  Brabant,  etc.,  etc., 


Page  294. 

« La  vie  de  Madame  Jenne  de  Hertoghe,  27e  abbesse  d'Üosl-Eecloo.  » 


Page  307. 

« La  vie  de  la  R'le  Mère  Pélronelle  Hoels,  8e  abbesse  de  S. -Claire 
à Louvain.  » 


Page  514. 

« Mausolée  des  Reliques  des  Saints  dans  l'Eglise  Parochiale  de 
Yilers-Perwin  ou  Perwez.  » 


Page  52o. 

« Les  Eloges  de  l'Abbaye  de  Roosenbergh-Iez-Waesmunster.  » 


(i)  A propos  d'un  jubilé  accordé  par  le  Pape. 

17. 


130 


Page  337. 

« Testament  exemplaire  d'Isabelle  de  Yilers,  compagne  de  Charles- 
Philippe  de  llcrtoghc,  seigneur  de  Paddcschot,  Puyvelde,  etc.,  etc., 
premier  Ilaut-Esehevin  du  Pays  de  Waes,  morte  le  23  Septembre, 
l'an  1(539  (i).  » 


Page  546. 

« Ommegang  ende  Cavalcade,  no(o)yt  voor  desen  gesien  binnen  de 
stadt  Dendermonde  (gelegen  een  ure  en  al C van  den  bande  van  Waes) 
ten  op-sigte  van  het  negen-liondert-jarig  Jubilé  over  het  inbrengen 
der  Gebecndcren  van  hunnen  Apostel  en  Voorbidders,  de  1111.  Hilduardus 
ende  Christiana,  Patroon  ende  Patronerssc  der  voornoemde  slad,  uyt 
de  handen  van  de  barbaarschc  Noord-mannen  tot  Dickelvenne,  verciert 
met  versclieyde  Triumph-wagens,  etc.,  etc.  Sal  geschieden  den  13 
September  1734  ende  volgende  dagen.  » 

Pages  333  à 432. 

Ditio  Wasi.e,  vulgo  het  Landt  van  Waes. 
p.  363.  Prœtores  Wasiæ. 

» 380.  Abbatia  de  Waesmunster,  ordinis  sancti  Augustini,  in  Wasia. 

» 387.  Beverna  et  ditio  Beverncnsis,  in  limite  Wasiano  juxta  Ant- 

verpiam  sita. 

§ De  pago  Bevernensi,  ejusque  Ecclesia  et  rcsacra. 

§§  De  Castro  Bevernensi,  ac  ditione,  ejusquc  limitibus,  juri- 
dictione  et  potestate. 

§§§  Veteres  ac  moderni  Bevernæ,  ditionisque  Beverncnsis  do- 
mini  et  Barones, 
p.  410.  Tamisia. 

» 415.  Sinai. 

(i)  L'auteur  ajoute  à ce  document  les  commentaires  suivants  : 

« Ce  présent  testament  est  trouvé,  après  sa  mort,  dans  sa  scribauc,  avec  celte 
supcrscriplion  sur  lo  dos.  » 

« Protestation  faite  par  moy,  Isabelle  de  Yilers,  misérable  pécheresse  qui  désire 
en  ce  peu  de  temps  que  j’ay  à vivre  me  tenir  preste  pour  n’estre  emportée  par  la 
mort  à l’impourveu,  l’an  1638.  » 

« Elle  est  morte  en  sa  maison  de  Paddcschot,  le  33  de  septembre  de  l'an  1630, 
fort  dévotement  et  saintement  en  Nostre  Seigneur,  administrée  de  tous  les  saints 
Sacrements  de  l’Église,  au  Pais  de  Waes.  » 


131 


p. 

414. 

Stekene. 

)) 

41  o. 

Acsdonck. 

)) 

416. 

Burcht. 

)) 

419. 

Bupclmunda. 

)) 

422. 

Baeseele. 

» 

427. 

Lokeren. 

)) 

428. 

Exaerde. 

» 

430. 

S.  Pauwels. 

)) 

431. 

Belcele. 

;) 

432. 

Kemsekc. 

)) 

433. 

Tilroo. 

)) 

434. 

Dackenam. 

)) 

435. 

Vracene. 

)) 

436. 

Moerbeke. 

)) 

437. 

Nieuwkercke. 

)) 

438. 

Melsene. 

)) 

440. 

Elvcrzele. 

)) 

441. 

Crubeke. 

)) 

442. 

S.  Gillis. 

)) 

443. 

Kildrecht. 

)) 

444. 

Den  Doel. 

') 

445. 

Calloo. 

)) 

449. 

Paddeschot. 

)) 

451. 

Swindrecht. 

)) 

452. 

Verrebroeck. 

Page  461. 

« Vollen  allaet  met  solemnele  Bedevaert , negen  daglien  gedurende, 
tot  liet  vermaert  ende  Miraculeus  Beeldt  van  de  Alderlieyligliste  Magliet 
endc  Moeder  Godls  Maria,  in  de  Capelle  van  onsc  L.  Vrouwe,  geseydt 
ten  Bossche,  binnen  de  Parochie  van  Nieukercke,  Lande  van  Waes.  » 


Page  463. 

« Vollen  allaet  te  verdienen  in  de  Parochiale  Kercke  van  S.  Nicolaes, 
Lande  van  Waes,  op  den  Feest  dag  van  den  II.  ende  glorieusen 
Martelaer,  Joannes  Nepomucenus , troost,  Patroon  en  beschermer  in 
allen  noodt,  verleent  door  syu  heyligheyt  Benedictus  den  XIV,  soo 
blyckt  uyt  de  bulle  gegeven  binnen  Boomen , den  3'  " November  1751.  » 


Page  473. 


« Maximililianus  Antonius  van  der  Noot,  door  de  Grade  Godts  ende 
van  den  11.  Apostelyken  Stoel,  Bisscliop  van  Glicndl  cto.,  aen  onse 
lieve  ondersaeten , 14  Februari  1733  » (i). 

Ibidem,  13  Februari  1733  (*2). 


Page  481. 

« Memorie  van  aile  degonc,  de  welcke  gestorven  syn  binnen  de 
Ileerelyekhede  van  Sombeke  » (v). 

a Memorie  van  alle  degene,  de  welcke  getrauwt  syn  binnen  de 
Ileerelyekhede  van  Sombeke  » (a). 


Page  497. 

« l>e  Monastcrio  Tamisiensi,  sub  juridictione  illn,i  d.  Episcopi  Gan- 
densis.  » 


Page  304. 

« Publycke  Gebeden.  Maximilianus  Antonius  van  der  N'oot  etc.,  aen 
alle  onse  lieve  Ondersaeten,  13  Januari  1730  » (s). 

Page  308. 

« Publieke  Gebeden.  Maximilianus  Antonius  van  der  Noot  etc.,  aen 
aile  onse  lieve  Ondersaeten,  23  Februari  1736  » (g). 

(1)  Autorisation  accordée  aux  fidèles  du  diocèse  de  Gand,  de  faire  usage  d'œufs 
durant  le  prochain  Carême,  à l’exeption  des  jours  de  Quatre-temps  cl  des  six  derniers 
jours  de  la  Semaine-sainte. 

(j)  Autorisation  identique  de  faire  usage  de  la  viande,  une  fois  par  jour,  les 

dimanche,  lundi,  mardi  et  jeudi  de  chaque  semaine,  et  ce  jusqu'au  dimanche  de 

la  Passion  exclusivement. 

(s)  Dernière  personne  inscrite  : Marinus  de  Puyssclaicr,  décédé  le  10  avril  1703, 
âgé  d’un  an. 

(a)  Dernière  union  inscrite  : Jacobus  Poppe,  f*  Jont,  Jen  3 feb.  1703,  met  3 geboden. 

(:.)  A l'occasion  du  tremblement  de  terre  qui  détruisit  Lisbonne  en  celte  année. 

(i.)  A l'occasion  des  mouvements  sismiques  qui  se  firent  sentir  peu  après  dans  nos 

contrées.  „ 

Voici  l'intéressant  préambule  de  ce  mandement  : 


133 


Page  510. 

« Copie  van  de  Rulle  van  vollen  ullaet  lot  Sorabeke  etc.  Clemens, 
Biscop  der  dienaeren  Godls  aen  aile  Christigcloovige , die  dese  tegen- 
wordige  brieven  sullen  insien  etc.  Gedaen  tot  Romen  by  S.  Maria 
Majore,  den  15  January  1717  » (t). 


Page  518. 

« apoLLo  enDe  MUsen-geCLang 

tôt 

Lof  Des  eDeLe  gesLaChte  Vân  Der  sare 
Waer  UYt  Den  VeriieVen,  Waeren  DeUgt-rYken,  WeLgeboren, 

eDeLen  JonCker. 

Jor  Henricus  Jacobus  Gislenus  van  der  Sare,  heere  van  Vryssel, 
Manegliem , etc.  etc. 

verkosen  is,  ende  sync  intrede  doet,  eerst-mael  besittinge  nemende 
als  uyt  die  familie,  den  IV  hooftman  van  de  vry  Keyserlycke,  gescyt 
de  nieuwe  Guide,  van  den  H.  Ridder  Sebastianus,  binnen  de  Parochie 
van  Ste-Nicolaes  in  liet  Landt  van  Waes,  op  den  31  Augusti  van  liet 
volgende  jaerschrift  (1755)  : 

o!  goDt  giieVe  Jonker  Van  Der  sare  JUbeLJakren; 
sYn  gesLaghte  beWare  Voor  ’t  gULDe  WeLVaren.  » 


Page  526. 

« Verhael  van  de  tretfelycke  Vieringhe  tot  S‘®-Nicolaes , Lande  van 
Waes,  gebeurt  den  51en  Augustus  1755,  over  den  intrede  van  Jo1' 
Henricus-Jacobus-Gislenus  van  der  Sare,  heere  van  Vryssel,  Maneghein 
etc.,  verkosen  als  Hooftman  van  de  vry  Keyserlycke,  geseyt  de  nieuwe 
Guide,  van  den  H.  Ridder  Sebastianus,  aldaer.  » 

« Als  wanneer  wy  op  den  lö  January  test  leden  uytgegeven  hebben  onsen  herder- 
lycken  brief , om  U-liedcn  onse  Onderdaencn  aen  Ie  wackeren  tot  het  Gebedt  ten 
cynde  van  door  dien  middel  te  voorkomen  de  rampen  en  onheylen  die  aen  ’t  onge- 
luckig  Lisbona  en  aen  meer  andere  gewesten  en  Provinciën  gebeurt  syn , hadden 
wy  in  desc  onse  Stadt  en  Diocese  niet  als  cene  kleyne  beweginge  van  de  aerdc 
gevoelt.  » 

« Maer  aengesien  de  aerdbevinge  alhier  verscheyde  mael  hcrnonien  heeft , en  haer 
op  den  18  deser  seer  geweld iglyck  in  dese  onse  Stadt  en  in  vele  plactsen  onser 
Diocese  heeft  doen  gevoelen , vinden  wy  ons  gepraemt  U-licdcn  andermaet , en  veel 
kragtiger,  te  vermaenen  tot  Gebeden  en  wereken  van  hoetveirdigheyt.  » 

(i)  Concession  d'indulgence  accordée  aux  membres  de  la  confrérie  prochainement 
à ériger  en  l'honneur  de  Sainte  Apolline. 


— 134  — 

Page  527. 

« traUW- VreUgt  Per  kbYserLYCke  WeDUWe  gILPe 

van 

S.  Nicolaes  cndc  S.  Sebastiaen,  genocmt  de  Onde  Guide,  si ver- 
voegende inet  den  Edelen  ende  Wel-geboren  lieere , Jor  Kobcrtus-Joanncs 
Moerman,  Hecre  van  Ledegliein,  etc.,  Hoogli-bailliu  van  den  Lande 
van  Waes,  etc.,  etc.,  synen  plegtigen  intré  doende  cnde  liesit  nemende 
als  Hooftman  van  de  voorseyde  Oude,  Vry,  Keyscrlycke  Guide,  binnen 
de  Parochie  van  S.  Nicolaes,  Lande  van  Waes,  op  den  20  January 
1755.  » 


Page  534. 

Lette  d’invitation  au  « Landjuweel  » de  1756  : 

« Ste-Nicolaes , den  23ee  April  1756. 
Myn  Heeren  ende  Confreers. 

Alsoo  wy  geresolveert  hebben  van  op  den  4en  July  eerstkomende  te 
schieten  verscheyde  Prys-vogels,  etc. 


I'.  E.  Genegene  dienaeren  : Hooft-man,  Honing,  Peken , Alpheris 
ende  Onder-dekens  van  het  Oudt  vry  keyserlyk  Gilde  van  den  11.  Nicolaes 
en  den  H.  Sebastiaen,  onder  houden  met  den  handt-bogc,  binnen  de 
Parochie  van  Sle-Nicolaes,  Lande  van  Waes;  ter  ordonnantie  als 
Greffier  : P.  de  Wever.  » 


Page  537. 

« Lystc  van  de  aengcnomc  IMolons,  die  naer  desc  bovenslacnde 
Prys-vogels  geschoten  hebben.  » 

Page  530. 

« Nieuw  Triump-Licdeken  met  alle  respect  opgedraegen  aen  het  wyt 
vermaert  Omit  Vry  Keyserlvcke  Guide  van  den  UIL  Nicolaes  ende 
Uiddcr  Sebastiaen,  van  immémoriale  tyden  onderhouden  met  den 
edelen  handt-bogc  binnen  S.  Nicolaes,  Lande  van  Waes;  te  weten  aen 
den  scer  edelen  hecrc,  myn  lieer  Pobcrlus  Jouîmes  Moerman,  heere 
van  Ledegcm , Ayshovc,  etc.,  hoogh-bailliu  van  den  voorscyden  Lande 


van  Waes,  hooftinan  van  de  voorseyde  Onde  Vrye  vermaerde  ende 
roemweirdige  (lulde  etc.,  ende  aen  syne  Gemaeline,  mevwe  Joanne 
Françoise  Lutgarde  Maelcamp,  als  oock  aen  den  heer  koningh,  deken, 
alplieris  en  den  ecdt  van  de  sclve  Guide,  h y welck  liedeken  kenbaer 
gemaeckt  vvort,  dat  men  sal  schieten  86  Prys-Vogels  op  een  Perse, 
waer  van  de  dry  Opper-Vogels,  bestaende  in  dry  silvere  salven, 
weerdigh  don  hooghsten  12  ponden  grooten , de  2 andere  elck  9 
pond  g‘ , sonder  inlegh  vooruyt  gegeven  worden  door  den  voorseyden 
heer  hooft-man  en  d’heeren  syne  Contrée^  maeckende  alsoo  eene 
vveergaloose  Feeste,  de  welcke  sal  geschieden  den  4°"  Julii  17o6  en 
den  5 en  6 daer  nacr,  wanneer  voorders  de  vreught  ende  plaisieren 
sullen  gesien  worden. 

Stemme  : Van  de  Ci/fjerkonst  van  Antwerpen  ». 


fl É2 


Jean-Ferdinand  Vermeulen, 

Kolonel  van  het  Legioen  der  Burgerwacht  van  het  kanlou  Lokeren. 
geboren  te  Antwerpen  in  1787, 
overleden  te  Lokeren,  rien  30  Augusti  IK-'iO. 


DE  LOKERSCHE  BURGERWACHT 


IN  1830. 


I. 

Nu  dat  dc  Burgerwacht  iu  de  stad  Lokeren  tot  werkdadigen 
dienst  gaat  geroepen  worden,  of  beter,  geroepen  is,  is  het  oogenbiik 
goed  gekozen  om  in  ecnige  woorden  de  geschiedenis  van  de  Lokcrsche 
Burgerwacht  te  schrijven,  voor  hetgeen  1830  aangaat. 

Er  zijn,  in  1850,  drie  dagteekeningen  waarop  de  Burgerwacht  door 
wettelijke  bepalingen  ingericht  werd;  den  51  Augusti  1830,  vóór  dat 
de  patriotten  zegepraalden , werd  zij  te  Lokeren  ingericht  door  den 
Gemeenteraad  om  inwoners  en  eigendommen  te  beschermen  ; den  20 
October  1830,  na  dat  de  Hollandsche  regeering  vervallen  was  verklaard, 
werd  zij  door  het  Voorloopig  Bewind  tot  stand  gebracht  in  al  de 
gemeenten  van  België,  ditmaal  tot  verdediging  van  het  land  tegen 
den  aanrukkenden  vijand  ; en  eindelijk  werd  haren  dienst  bepaald 
geregeld  door  eene  wet  van  den  31  December  1850. 

Laten  wij,  met  de  oflieieele  stuks  tot  wegwijzer,  de  Burgerwacht 

van  Lokeren,  in  dit  heugelijk  jaar  1830,  volgen  in  hare  ontwikkeling. 

★ 

¥ * 

Zooals  wij  hooger  zegden  werd  zij  eerst  ingericht,  vóór  den  val 
der  Hollandsche  regeering,  om  inwoners  en  eigendommen  te  bescher- 
men; dit  gebeurde  in  de  zitting  van  den  Gemeenteraad,  den  51 
Augusti  1830. 

De  heer  Talboom,  eersten  Schepen,  zat  de  vergadering  voor,  in 
afwezigheid  van  den  heer  Burgemeester  Tack,  weerhouden  op  het 
ziekbed,  hetwelk  weinige  dagen  later  zijn  doodsbed  worden  zou.  De 
dienstdoende  Voorzitter  gaf  te  kennen  dat  « inziende  en  netelachtige 
omstandigheden  bij  welke  in  onze  stad  gelijk  in  andere  van  het  Kyck, 
door  oproerige  gasten  de  openbare  rust  en  veiligheid  zoude  konnen 


18. 


13K 


in  gevaar  gebragt  worden,  liet  Collegie  van  Burgemeester  en  Sche- 
penen voorstelt  de  werkzaamheden  aan  de  dagorde  uit  te  stellen;  hij 
dcell  onmiddelijk  aan  den  Raad  een  ontwerp  van  besluit  mede,  op 
heden  genomen  door  Burgemeester  en  Schepenen,  strekkende  tot 
inrichten  der  Burgerwacht,  ten  einde  te  voorkomen  alle  het  gonc 
aanleiding  zoude  konnen  geven  tot  stooring  der  openbare  rust  en 
veiligheid  van  personen  en  goederen.  » 

De  Raad , « in  overweging  nemende  dat  in  dees  rustelooze  omstan- 
digheden de  maatregels  van  instelling  van  (eene)  burgerwagt  zoo 
heilzaam  als  doelmatig  voorkomt  »,  keurde  de  beslissing  van  het 
Schepenen-Collegie  goed  met  eenparige  stemmen. 

Ziehier  den  tekst  van  het  besluit  waardoor  de  Burgerwacht  te 
Rokeren  de  eerste  maal  werd  ingericht  : 

« Burgemeester  en  Schepenen  der  stad  Lokeren , provincie  Oost- 
Ylaandercn ; 

» Overwegende  dat  er  omstandigheden  konnen  voorkomen  bij  welke 
kwaadpeysendc  personen  hun  verder  Hel  ij  ke  inzigten  zouden  trachten 
in  ’t  werk  te  stellen  door  het  stooren  der  openbare  rust  in  ’t  mis- 
kennen der  wetten,  en  ’t  verwekken  van  wanorder; 

» Willende  voorkomen  al  het  gonc  aanleiding  tot  dergelijke  onheylen 
kan  geven,  en  overtuigd  dat  de  ware  belangen  van  alle  medeburgers 
slegts  en  wezentlijk  gelegen  zijn  in  de  goede  handhaving  der  wetten, 
het  behouden  van  de  openbare  rust  en  het  beveiligen  van  eigen- 
dommen en  personen  ; 

» Hebben  besloten,  zoo  zij  besluiten  bij  deze,  den  Stedelijken  Baad 
gehoord  : 

» Art.  I.  — Er  zal  zonder  verwijl  eene  burgerwagt  worden  zamen- 
gesteld  van  de  medeburgers  dezer  stad,  tot  het  waarnemen  der  waak- 
zaamheid en  patrouillen  binnen  de  stad  op  bepaalde  uren  en  beur- 
telings, ten  welken  eynde  de  doelmatige  uituoodiging  zal  gebeuren 
door  die  ’t  behoort. 

» Art.  2.  — Het  opperbevel  van  dees  burgerwagt  wordt  toever- 
trouwt aan  den  lieer  P.  J.  F.  Vranckcn,  onzen  inwooner,  die  gelast 
is  met  deszelfs  samenstelling  en  het  benoemen  van  de  noodigc  overste, 
bij  tusschenkomst  der  Regceringe. 

Art.  3.  — Het  bestuur  en  de  opperbevelhebber  der  burgerwagten 
zullen  met  overleg  van  den  lieer  kommandant  Majoor  der  Stedelijke 
Schutterij , over  de  beschikking  van  hun  respectif  bewind  beramen. 

» Art.  4.  — Alle  zamcnrolting  van  meer  als  vijf  personen  in  de 
openbare  straten  is  verboden,  de  gonc  die  na  eene  gedane  mailing 


159 


zich  niet  zouden  wegmaken . zullen  onmiddelijk  daartoe  door  openbare 
magt  gedwongen  worden. 

i Art.  o.  — Allen  inwooner  welke  onderstand  van  het  Armwezen- 
bestuur  dezer  stad  geniet,  en  die  zal  worden  bevonden  en  overtuigt 
zijn  van  deel  te  maken  bij  eenige  zamenrotting,  zal  in  't  vervolg  van 
gemelde  onderstand  berooft  zijn. 

» Art.  6.  — Alle  personen  welke  naar  het  luyden  der  thien  uren- 
klok  des  avonds  op  de  straten  zijn  bevonden , zullen  kunnen  aange- 
houden worden. 

• Aldus  gedaan  ten  stadhuize  in  zittinge  van  den  31  August i 1850, 
geteekend  door  de  Schepenen  Talboom  en  J.  B.  Van  Kerckhove.  » 

Dit  besluit  bewijst  door  zijne  .beweegredenen  genoegzaam  dat  men 
toen  in  beroerde  tijden  leefde. 

♦ * 

De  inrichting  en  den  dienst  der  Burgerwacht  gaven,  natuurlijk, 
aanleiding  tot  buitengewone  onkosten.  Den  7 September  stelde  het 
Schepenen-Collegie  voor  daartoe  eene  uitgave  te  doen  van  400  guldens. 
De  Gemeenteraad,  ■ overwegende  dat  de  dringende  noodwendigheid 
door  het  Collegie  van  Burgemeester  en  Schepenen  aangehaald,  aan 
al  de  Raadsleden  door  de  onrustende  omstandigheden  genoegzaam  is 
bewezen,  verklaren  dezelve  resolutie  goed  te  keuren,  t 

♦ * 

Drie  weken  later  waren  de  Belgen  meester  in  hun  eigen  land.  Het 
Yoorloopig  Bewind  had  mannen  noodig  en  wapenen:  in  de  handvesten 
der  stad  is  er  een  gedrukt  stuk . jammer  genoeg  zonder  dagteekening. 
maar  hetwelk  moet  verschenen  zijn  in  de  allereerste  dagen  na  de 
uitdrijving  der  Hollanders.  Het  luidt  aldus  : 

« Provisoir  Gouvernement  van  België. 

» Middencomiteit. 

■ Door  deze  machtigen  wij  den  heer  Cans-Huwaert , lid  der  Regee- 
ringe  van  Aalst,  in  de  naburige  gemeenten  de  noodige  maatregelen 
te  doen  nemen  om  ter  beschikking  van  het  Provisoir  Gouvernement 
te  stellen,  de  paarden,  wapens  en  andere  oorlogsamunitie  behoorende 
aan  het  vroeger  Gouvernement. 

» get.  Ch.  Rogier  en  A.  Gendebien. 


> Ik  verzoek  dies  ten  gevolge  de  heeren  Burgemeester  en  Schepenen 
mij  te  helpen  in  het  opzoeken  dezer  eflekten,  eenen  staat  daarvan 
op  te  maken,  en  ze  te  zenden  naar  het  stadhuis  van  Aalst,  alwaar 
het  bureel  zal  open  zijn . iederen  dag  van  twee  tot  vier  uren  ‘s  namiddags. 

• get.  P.  J.  Cans-Huwaert.  » 


140 


Naar  allen  schijn  werd  er  door  Lokeren's  bestuur  aan  die  vraag 
hoegenaamd  geen  gevolg  gegeven,  want  den  4 October  1830  ontvingen 
de  stadsvoogden  een  onverwacht  bezoek;  van  dit  bezoek  wordt  ons 
verslag  gegeven  door  het  « rapport  » der  Gemeenteraadszitting  die  zij 
toen  gehouden  hebben  : 

Wij  laten  het  stuk  volgen,  na  vertaling: 

« Heden,  vierden  October  achttien  honderd  dertig,  om  9 ure 
's  morgens; 

» Voor  den  Gemeenteraad  der  stad  Pokeren , in  buitengewone  ver- 
gadering samengeroepen,  hebben  zich  aangeboden,  de  heeren  Jan- 
Baptiste  Goossens,  gevolmachtigde  van  het  Yoorloopig  Bewind  te  Brussel 
gevestigd,  Livin  Van  de  Roey,  lid  van  het  Comileit  van  veiligheid  en 
bevelhebber  van  een  detachement,  en  Cans-Huwacrt,  olficier-vrijwilliger 
van  hetzelfde  detachement,  dewelke,  na  hunne  volmachtsbrieven  getoond 
te  hebben,  den  Baad  hebben  uitgenoodigd  tot  aflevering  van  de  wapenen 
en  munitie  die  in  het  bezit  van  de  stad  zouden  kunnen  zijn,  ten  einde 
deze  te  vervoeren  naar  Brussel  ; 

» Waarop  de  Gemeenteraad  onmiddelijk  beraadslaagd  heeft,  na  zich 
toegevoegd  te  hebben  de  heeren  P.  J.  Vranckcn,  opperbevelhebber 
der  Burgerwacht,  Serraris,  Majoor,  en  andere  notabiliteiten  dezer  stad, 
wiens  advies  werd  gevraagd  : 

» Overwegende  dat  er  in  onze  stad  geene  stapelplaats  is  van  wapens 
of  oorlogsmunitie; 

» dat  de  geweeren  van  de  Stedelijke  Schutterij,  ten  getal  Ie  van 
drie  honderd  drie  en  vijftig,  waarvan  verscheidene  onbruikbaar  zijn, 
uilgedeeld  werden  aan  de  nu  in  dienst  zijnde  Burgerwacht; 

» dat  de  bevelhebbers  der  Burgerwacht  eenparig  verklaren  niet  te 
kunnen  verantwoorden  voor  de  openbare  rust  en  de  bewaring  van 
persoonlijke  en  openbare  eigendommen,  indien  deze  wapens  worden 
afgelcverd  ; 

» dat  het  getal  wapens  overigens  van  nu  af  reeds  onvoldoende  is 
en  dat  de  bevelhebbers  genoodzaakt  zijn  er  elders  te  gaan  zoeken  om 
den  dienst  der  Burgerwacht  te  verzekeren  in  eenc  stad  als  Lokeren, 
ganscli  toegankelijk  en  openstaande  voor  eiken  aanval,  bewoond  door 
meer  dan  zestien  duizend  inwoners,  waaronder  ccne  menigte  hulpbe- 
hoevenden en  werkelooze  arbeiders,  en  daarbij  omringd  door  volkrijke 
gemeenten  die  eveneens  beroofd  zijn  van  alle  verweer  tegenover 
kwaadwilligen  ; 

» Overwegende  dat  bij  gemis  aan  alle  verweermiddel  om  desnoods 
met  geweld  de  onlusten  te  bedwingen  die  de  openbare  rust  zouden 


141 


kunnen  sloren , liet  behouden  dezer  wapens  eenc  ware  noodwendig- 
heid is; 

» Heelt  met  algemeene  stemmen  en  om  de  hierbovenaangehaalde 
redenen  besloten,  aan  de  lieeren  gevolmachtigden  te  verklaren  dat  de 
Gemeenteraadsleden  zich  in  de  onmogelijkheid  bevinden  hunne  vraag 
in  te  willigen. 

» Gedaan  in  buitengewone  vergadering  ten  dage  en  uur  als  hier- 
boven vermeld.  » 

Hit  stuk  draagt  de  handteekening  van  de  volgende  Gemeenteraads- 
leden : 1).  Talboom,  J.  B.  Van  Kerekhove,  Schepenen,  C.  B.  Rubbens, 
I*.  J.  Thuysbaert,  J.  F.  Ongena,  J.  B.  Blancquaerl,  l’aîné,  J.  F. 
Antheunis,  J.  Beeckman,  C.  F.  Roels  Dammekens,  J.  B.  De  Vylder; 

en  van  de  volgende  notabelen  der  stad  die  de  vergadering  hadden 
bijgewoond  : 

1*.  J.  F.  \ raneken,  opperbevelhebber  der  Burgerwacht,  Serraris,  Majoor, 
J.  Fcrd.  Vermeulen,  kapitein,  J.  F.  Speelman,  J.  Vervaet,  J.  I).  Verbeken, 
1\  B.  Verheyden,  l’ainé,  L.  De  Moor,  He  Wilde,  adjudant-majoor  der 

Burgerwacht,  P.  J.  Van  Damme,  M.  Saey,  A.  Raemdonck  en  Aug.  Baetens. 

★ 

¥ ¥ 

De  zendelingen  van  het  Voorloopig  Bewind  ontvingen  mededeeling 
van  deze  beslissing;  zij  lieten  echter  niet  los,  en  den  16  October 
werd  het  Gemeentebestuur  opnieuw  uitgenoodigd  de  wapens  in  te  leveren. 

Dit  geschiedde  door  den  volgenden  brief  : 

» Lokeren,  den  16  Octobcr  1830. 

» Mij  nheeren , 

» Namens  het  middencomiteit  van  hel  Provisoir  Gouvernement  noodig 
ik  u uit  te  doen  vervoeren,  langs  over  Wettcren  naar  Aalst,  175 
geweeren , 175  patroontassehen,  175  schouderriemen,  en  175  baion- 
netten , deel  gemaakt  hebbende  van  de  wapens  van  het  vroeger  Gou- 
vernement en  gediend  hebbende  voor  de  Schutterij  uwer  stad;  deze 
verzending  zal  moeten  geschieden  den  18  October,  langs  Wettcren, 
en  moet  gebeuren  in  het  grootste  geheim ; de  wapens  zullen  ten  stad- 
huize  van  Aalst  tegen  ontvangstbewijs  afgeleverd  worden. 

» Ik  heb  de  eer  u met  achting  te  groeten. 

» Get.  Cans-Hcwaert.  » 

Wederom  werd  de  Gemeenteraad  bij  dringendheid  samengeroepen, 
en  nu  besloot  men  den  dienstdoenden  Burgemeester  Talboom  en  M1' 
Beeckman,  Raadslid,  naar  tient  te  zenden  bij  den  heer  Gouverneur 
om  daar  de  redenen  uiteen  te  zetten  van  het  weigeren  der  wapens. 

« Heden,  17  October  1830,  om  10  ure  ’s  voormiddags,  werd  de 


14-2 


Gemeenteraad  der  stad  Lokeren , provincie  Oost-Ylaanderen , bij  drin- 
gendheid bijeengeroepen , en  verschenen  ter  zitting  de  volgende  leden: 
Talboom,  I).,  Van  Kcrckhove,  J.  B.,  Thuysbaert,  P.  J.,  Bubbens, 
C.  B.,  üngena , J.  F.,  Antheunis,  J.  F.,  Taelman,  P.  F.,  De  Yylder, 
J.  B.  en  Beeckman,  J.  B.,  alsmede  de  lieer  P.  J.  F.  Yrancken,  lid 
van  het  comiteit  van  Conservatie  dezer  Provincie,  in  hoedanigheid  van 
opperbevelhebber  der  Burgerwacht  uitgenoodigd  om  de  vergadering 
bij  te  wonen. 

>)  Aan  den  Baad  wordt  mededeeling  gegeven  van  een  schrijven, 
gisteren  besteld  van  wege  en  door  den  heer  Cans-Huwaert,  afgevaar- 
digde van  het  middencomiteit  van  liet  Provisoir  Gouvernement,  en 
gericht  tot  het  Collegie  van  Burgemeester  en  Schepenen , door  het- 
welk hij  den  Baad  der  Stad  uitnoodigt,  af  te  leveren  en  te  doen 
verzenden  over  NYetteren  naar  Aalst,  een  getal  van  175  geweren  met 
baïonnetten , met  evenveel  patroontasschen  en  schouderriemen,  gediend 
hebbende  tot  bewapening  van  de  stedelijke  schutterij. 

Waarop  de  Baad  : 

Herzien  zijne  beraadslaging  van  4 dezer  maand , betreffende  de 
aflevering  dierzelfde  wapens  die  aan  de  stad  toebehooren  ; 

Overwegende  dat  de  aangehaalde  beweegredenen  ten  volle  recht- 
vaardigen dat  de  stad  in  het  bezit  blij ve  \an  die  wapens,  daar  zij 
moeten  dienen  voor  de  Burgerwacht,  in  een  oogenblik  dat  wij  over 
geen  andere  middelen  meer  beschikken  om  de  openbare  orde  en  rust 
te  handhaven , die  in  de  tegenwoordige  omstandigheden  maar  al  te 
zeer  bedreigd  worden,  vermits  niet  langer  geleden  dan  gisteren,  om 
rond  acht  ure  ’s  avonds,  talrijke  samenscholingen  van  volk  onverwachts 
plaats  gehad  hebben  in  verscheidene  gedeelten  van  de  stad,  en  namentlijk 
op  de  Kaai,  dichtbij  een  schip  met  graan  geladen,  hetwelk  men  van 
zin  was  te  plunderen , en  ook  zou  geplunderd  hebben , zonder  de  spoedige 
en  krachtdadige  tusschenkomst  onzer  Burgerwachten,  die  door  hun  beslist 
optreden  eigendommen  en  personen  hebben  doen  eerbiedigen  welke  zich 
in  onmiddellijk  gevaar  bevonden; 

Besluit  de  Baad,  alvorens  over  zulk  gewichtig  punt  eene  nieuwe 
beslissing  te  nemen,  het  advies  te  vragen  van  Zijne  Exellentie  den 
heer  Gouverneur  van  Oost-Ylaanderen,  en  vaardigt  daartoe  af,  den 
heer  Talboom,  Schepen,  het  ambt  waarnemend,  als  dienstdoende,  van 
den  overleden  Burgemeester,  en  Mr  Beeckman,  lid  van  den  Baad  dezer 
stad,  ten  einde  aan  Zijne  Exellentie  de  redenen  voor  te  leggen  die 
ons  tot  weigeren  nopen. 

Aldus  gedaan  in  zitting  van  heden. 

Gct.  D.  Talboom,  J.  B.  Yan  kerekhove. 


Dit  bezoek  bij  den  Gouverneur  bad  voor  gevolg  dat  de  Lokersche 
magistraten  voldoening  bekwamen,  want  ’s  anderendaags  ontvingen  zij 
liet  volgend  schrijven  : 

Kwartier-generaal  van  Gent,  18  Oct.  1830. 

Militair  oppcrbevclhcbberschap  der  beide  Vlaanderen. 

Aan  de  lieercn  Burgemeester  en  Schepenen  der  stad  Lokeren. 

« Krachtens  het  mij  toevertrouwde  gezag  heb  ik  de  eer  u te  laten 
weten  dat  gij  niet  hoeft  te  gehoorzamen  aan  geen  enkel  bevel  tot 
afleveringe  der  wapens  van  de  vroegere  Schutterij,  en  die  nu  gebruikt 
worden  door  de  Burgerwacht  uwer  stad , ten  ware  nogthans  dit  bevel 
van  mij  persoonlijk  kwam. 

» De  divisie-generaal , bevelhebber  van  de  krijgsmacht  der  beide 
Vlaanderen , 

» Get.  Baron  Duvivier.  » 

Dit  schrijven  werd  onmiddelijk  gevolgd  door  den  hieronderstaanden 
brief  : 

« Aalst,  den  10  October  1830. 

» Ik  heb  de  eer  u te  doen  kennen  dat  ingevolge  een  later  gekomen 
bevel  van  het  middenkomiteil  van  het  Voorloopig  Bewind , er  geen 
gevolg  moet  gegeven  worden  aan  mijn  schrijven  van  16  dezer  nopens 
den  voorraad  wapens  die  in  uwe  stad  bestaat,  en  dal  mijnen  brief 
mag  aanzien  worden  als  zijnde  niet  geschreven  geweest. 

» Aanvaardt,  in  afwachting,  mijne  hartelijke  groetenissen. 

» Get.  Cans-Huwaert.  » 

Na  al  dit  pleiten  langs  weerzijden,  bleven  de  wapens  van  onze 
vroegere  stedelijke  Schutterij  dus  in  handen  der  Lokersche  Burger- 
wachten. 

Of  zij  er  gebruik  van  gemaakt  hebben?  liet  moet  wel,  want  den 
20  October  1830  stemde  de  Gemeenteraad  eene  som  van  73  guldens 
« voor  dringende  uitgaven  lot  inkoop  van  schietpoeder  en  lood  voor 

den  dienst  der  Burgerwachten,  en  andere  onvoorziene  uitgaven.  » 

★ 

* * 

Op  dienzelfden  dag,  den  20  October  1830,  richtte  het  Voorloopig 
Bewind  de  Burgerwacht  in  over  geheel  België,  in  alle  steden  en 
gemeenten  van  het  land.  Al  de  Belgen  die  op  den  I Januari  1830, 
den  ouderdom  bereikt  hadden  \an  20  jaar,  en  die  niet  ouder  waren 
dan  30  jaar,  moesten  zich  op  het  stadhuis  laten  inschrijven,  uiterlijk 
den  7 November. 

Den  13  November  vergaderde  de  Cemeenteraad  ; krachtens  het  besluit 
van  het  « Provisoir  Gouvernement  » en  den  « rondzendbrief  » van 


Mijnheer  de  Gouverneur  van  Oost-Vlaanderen , onder  dagteekening  van 
den  4 der  maand  November,  moesten  er  twee  leden  genoemd  worden, 
tusschen  de  Raadsheeren  ; met  den  Burgemeester,  die  van  ambtswege 
voorzitter  was,  vormden  zij  « den  Baed  der  binnen  deze  stad  inge- 
riclite  burgerwacht,  en  welkers  werkzaemhcden  zullen  bestaen  om  te 
beslissen  opzigtelijk  ieder  der  ingeschrevene  personen  voor  de  Burger- 
wacht, de  eyndelinge  vrijstelling,  de  voorloopige  vrijstelling  ol'  de  ver- 
pligting  van  te  dienen.  » 

l)e  Raad  benoemde  daartoe  de  liceren  Joannes  Dominicus  Verbeeken 
en  Joannes  Baptista  De  Vylder;  met  den  heer  Verheyden  (l’ainé), 
nieuwgekozen  Burgemeester  der  stad,  vormden  zij  den  raad  die  de 
burgers  moest  aanwijzen  voor  den  dienst  der  Burgerwacht , ofwel  hun 

bepaald  of  voorloopig  van  dezen  dienst  vrijstellen. 

* 

* * 

Sedert  hare  inrichting  had  de  Lokersche  Burgerwacht  haren  intrek 
genomen  bij  de  weduwe  Van  Trichtveldt,  in  liet  « Hôtel  de  vier 
ecmers,  » waar  zij  « de  bovenzaal  occupeerde  » en  hare  manschappen 
oefende  in  het  « manieren  der  wapens.  » 

Voor  levering  van  vuur  en  licht  gedurende  drie  maanden,  in  die 
bovenzaal,  werd  eene  rekening  ingediend  beloopende  ter  somme  van 
121  guldens  2o  cents.  De  Raad  vond  dit  wat  gepeperd , en  inziende 
« dat  bedoelde  rekening  in  het  beloop  overdreven  en  onmachtig 
bewezen  is , last  liet  Collegie  van  Burgemeester  en  Schepenen  om  bij 
overeenkomst  aen  gezegde  weduwe  Van  Trichtveldt  den  voorstel  te 
doen  om  dezelve  rekening  te  bepaelen  tot  de  somme  van  62  guldens, 
en  bij  geval  van  niet  aenveerding  daerjegens  verder  schikking  te 
nemen.  » 

Dit  voorstel  van  overeenkomst  werd  echter  niet  aangenomen  door 
de  weduwe  Van  Trichtveldt,  waarop  men  goed  gevonden  heeft  « om 
dit  voorwerp  buyten  verdere  moeylykheden  te  bringen  eenen  byleg  te 
doen  van  20  guldens.  » 

* 

¥ ¥ 

Ondertussclien  werd  liet  Gemeentebestuur  opnieuw  uitgenoodigd  tot 
aflevering  van  een  honderdtal  geweeren;  ditmaal  was  het  zelfs  geen 
gewoon  verzoek  meer,  wel  een  dringend  bevel. 

Den  17  December  ontving  men  op  liet  Stadhuis  den  volgenden  brief  : 
« Mijnheer  de  Burgemeester, 

» Drager  van  eene  uitnoodiging  of  bevel  waardoor  de  generaal  opper- 
bevelhebber mij  gelast  heeft,  te  Zele  en  te  Rokeren  honderd  geweeren 
met  schouderriemen  en  loebehoorten  in  ontvangst  te  nemen , had  ik 


llo 


reden  te  hopen  dat  ik  deze  zending  zon  kunnen  volbrengen  hebben 
in  eene  korte  tijdruimte  en  morgen  avond  mijn  bataillon  terug  ver- 
voegen. 

» De  weigering  door  u uitgebracht,  in  eene  misschien  ontijdige 
beraadslaging  van  uwen  Gemeenteraad,  verplicht  mij  hierover  te 
schrijven  aan  den  generaal , en  diens  laatste  beslissing  in  deze  af  te 
wachten. 

» Daar  mijn  verslag  morgen  vroeg  moet  gezonden  worden,  bid  ik 
u mij  desgevallend  te  verwittigen  vóór  den  avond,  of  gij  zult  ophouden 
de  militaire  overheden  te  miskennen  en  aan  het  Gouvernement  de 
wapens  wilt  afslaan  welke  tot  nu  toe  werden  geeischt. 

» Ik  heb  de  eer  u te  groeten , 

» de  Verny,  Luitenant. 

» Lokeren,  den  16  December  1830.  » 

Die  korzelige  luitenantsbrief  werd  aan  den  staf  der  Burgerwacht 
gezonden,  de  dienstdoende  bevelhebber,  majoor  Serraris,  antwoordde 
er  op  als  volgt  : 

« Lokeren,  den  16  December  1830. 

» De  Majoor,  afgevaardigd  bevelhebber  der  Lokersche  Burgerwacht, 
aan  den  heer  Burgemeester  der  stad  Lokeren, 

» Mijnheer  de  Burgemeester, 

» Antwoordend  op  de  door  u gestelde  vraag  nopens  het  afleveren 
van  eenige  wapens,  gevraagd  door  Zijne  Exellentie  generaal  Nypels, 
en  die  zich  bevinden  in  handen  der  manschappen,  deelmakende  van 
de  Burgerwacht,  heb  ik  de  eer  u te  verklaren  dat  bijaldien  wij  een 
enkel  geweer  hadden  ’t  welk  wij  niet  dringend  noodig  hebben,  bijaldien 
nog  maar  de  helft  onzer  burgerwachten  gewapend  waren,  ik  de  eerste 
zou  zijn  om  seffens  voldoening  te  geven  aan  den  heer  generaal  Nypels; 
maar  gij  weet  even  goed  als  ik,  Mijnheer  de  Burgemeester  in  welke 
moeilijke  omstandigheden  wij  ons  bevinden.  Ongelukkiglijk  hebben  wij 
alreeds  van  deze  wapens  moeten  gebruik  maken  tegen  onze  mede- 
burgers die  door  de  ellende  tot  plundering  gedreven  worden;  alle 
dagen  worden  wij  bedreigd,  de  betreurenswaardige  gebeurtenissen  die 
voorgevallen  zijn  in  de  naburige  gemeente  Moerbekc,  zijn  misschien 
de  voorteekenen  van  hetgene  hier  zal  gebeuren.  Behalve  deze  wanorde 
binnen  de  stad,  bid  ik  u niet  te  vergeten  dat  op  slechts  vier  mijlen 
van  hier,  llollandsche  troepen  gelegerd  zijn.  Indien  gij  wilt  dat  de 
openbare  orde  bewaard  worde  in  de  stad,  en  dat  Lokeren  beschermd 
zij  tegen  de  mogclijke  invallen  van  llollandsche  partijgangers,  laat  ons 
dan  ten  minste  gewapend  blijven , zooniet  zal  allen  dienst  onmogelijk 
worden. 


19. 


» Aanvaard,  Mijnheer  de  Burgemeester,  de  verzekering  van  mijne 
volkomene  achting  en  van  al  mijne  toewijding. 

» Get.  Serraris.  » 

Dit  kommervol  schrijven  had  voor  gevolg  dat  de  gevraagde  wapens 
niet  afgeleverd  werden.  Eenige  dagen  later  volgde  er  een  bevel  in 
regel,  van  het  hooger  bestuur;  daaraan  schijnt  voldoening  gegeven  te 
zijn,  te  meer  daar  men  er  de  belofte  in  deed  honderd  andere  gewecren 
naar  Lokeren  te  zenden  in  de  plaats  van  de  wapens  die  men  opeischte. 

Hel  stuk  luidt  aldus  : 

« De  Commissaris-Generaal  van  Oorlog; 

» Gezien  het  rekwest  der  Regeering  van  de  stad  Lokeren,  in  dato 
18  dezer  maand,  nopens  een  bevel  gegeven  door  generaal  Nypels,  om 
aan  Luitenant  de  Verny  te  doen  overhandigen  een  getal  van  honderd 
gewecren  met  evenveel  patroontasschen , schouderriemen  en  volledig 
lederen  tuig  daartoe  behoorende,  heeft  de  eer  de  Regeering  dier  stad 
uit  te  noodigen  deze  wapens  en  patroontasschen  af  te  leveren  tegen 
een  ontvangstbewijs  van  Luitenant  de  Verny.  Hij  verzoekt  tevens  de 
Regeering  hem  dit  ontvangstbewijs  te  doen  geworden  en  geeft  haar 
de  verzekering,  dat  onmiddelijk  na  het  ontvangen  van  dit  stuk,  de 
noodige  bevelen  zullen  gegeven  worden  om  zoo  spoedig  mogelijk  een 
gelijk  aantal  gewecren  naar  Lokeren  te  doen  zenden,  ter  vervanging 
van  de  afgeleverde. 

» Brussel,  den  21  December  1830. 

» Get.  A.  Goblet.  » 

Dit  is  het  laatste  oflicieel  bescheid  hetwelk  wij  over  de  eerste 
Lokersche  Burgerwacht  aantreffen. 

II. 

Wij  hebben  dus  de  eerste  Burgerwacht , door  den  Lokerschen 
Gemeenteraad  in  1850  ingericht  tot  handhaving  van  de  openbare  orde, 
gevolgd  in  hare  ontwikkeling  binst  de  enkele  maanden  van  haar  be- 
slaan. Thans  komen  wij  aan  de  tweede  Burgerwacht,  deze  die  inge- 
richt werd  door  het  Staatsbestuur,  en  waarvan  het  bestaan  bepaald 
geregeld  werd  door  de  wet  van  den  31  December  1830. 

Wij  zullen,  voor  het  gemak  van  den  lezer,  deze  studie  verdeden  in 
vier  hoofdstukken,  waaraan  wij  de  volgende  titels  zouden  kunnen  geven  : 

I.  De  samenstelling  en  kleeding  der  Lokersche  Burgerwacht. 

II.  Lokaal  en  oefeningsplein. 

III.  De  bewapening. 

IV.  Op  weg  naar  den  vijand. 

Wij  zullen  beginnen  met 


147 


I.  DE  SAMENSTELLING  EN  KLEEDING. 

De  Gemeenteraad  van  Lokeren  had  weldra  ondervonden  dat  de  Bur- 
gerwacht, zooals  zij  door  hem  was  ingericht  geworden,  liet  doel  niet 
bereikte  waarvoor  zij  bestaan  moest.  De  dienst  en  de  orde  lieten  te 
wenschen,  en  de  Stadsbestuurders  dachten  er  reeds  ernstig  aan,  nieuwe 
maatregelen  te  nemen , nieuwe  reglementen  op  te  maken  om  den 
goeden  dienst  in  het  korps  te  verzekeren,  toen  de  wet  verscheen  van 
den  51  December  1830. 

Door  deze  wet  werden  al  de  inwoners  van  België , tusschen  de  21 
en  de  50  jaren  oud,  en  hunne  burgerlijke  rechten  genietende,  opge- 
roepen om  deel  te  maken  van  de  Burgerwacht.  De  jongelingen  van 
18  tot  21  jaren  oud,  en  de  mannen  die  van  50  tot  00  oud  waren, 
mochten  zich  vrijwillig  op  de  lijsten  der  Burgerwacht  laten  inschrijven. 

Evenals  nu  mocht  men,  bij  de  inschrijving,  de  redens  doen  kennen 
die  men  meende  te  hebben  om  vrijgesteld  te  worden  van  dienst. 
Over  deze  redens  werd  uitspraak  gedaan  door  de  « kantonsraden  » ; 
deze  raden  waren  samengesteld  uit  den  oflicier  die  het  bevel  voerde 
over  de  Burgerwacht  van  het  kanton,  en  die  het  voorzitterschap 
uitoefende,  en  uit  twee  bijzitters  die  moesten  aangeduid  worden  door 
den  Provincialen  Raad.  De  zittingen  van  den  « kantonsraad  » werden 
bijgewoond  door  den  Secretaris  van  de  gemeente,  voor  het  geven 
van  inlichtingen,  en  door  de  geneesheeren  der  Burgerwacht,  voor  het 
lichamelijk  onderzoek  der  ingeschrevenen. 

Daar  er  voor  de  eerste  zittijden  van  deze  kantonale  raden,  nog 
geene  wettelijk  benoemde  officieren  der  Burgerwacht  waren,  zouden 
de  voorzitters  genoemd  worden  door  de  Provinciale  Staten. 

Den  20  Januari  1851  ontving  het  Gemeentebestuur  eenen  omzend- 
brief van  den  lieer  Gouverneur  van  Oost- Vlaanderen,  waardoor  het 
uitgenoodigd  werd  kandidaten  voor  te  stellen , voor  het  ambt  van 
voorzitter  en  van  bijzitters  in  den  raad  der  Burgerwacht  voor  het 
kanton  Lokeren. 

De  Raad  vergaderde  den  26  Januari,  en  met  eenparigheid  van 
stemmen  werden  de  volgende  kandidaten  voorgesteld  : 

Als  voorzitter  : Mr  Verheyden,  (l'ainé),  Burgemeester. 

Als  eersten  bijzitter  : Mr  P.  J.  Beeckman,  Schepen. 

Als  tweeden  bijzitter  : Mr  J.  D.  Verbeken,  Raadslid. 

Over  de  geneesheeren  die  den  kantonalen  raad  moesten  bijstaan , 
wordt  er  vermeld  dat  in  de  zitting  van  dien  Raad  op  Dinsdag  30 


148 


Augusti  1831,  tot  keuring  van  de  ingeschreven  burgers  gehouden, 
uilgenoodigd  waren  : de  Chirurgien-Major , de  Feyter,  en  de  hulp 
Chirurgien-Major , Fierons. 

★ 

* ¥ 

De  bemiddelde  huisgezinnen  uit  dewelke  geen  mannen  tot  den 
werkelijken  dienst  der  Burgerwacht  opgeroepen  werden,  waren  ge- 
houden aan  de  Gemeentekas  het  bedrag  te  betalen  « van  eenc  werk- 
mansdaghuur  » voor  elke  dienstbcurt.  Om  dit  bedrag  te  bepalen  en 
de  lijst  der  personen  die  daaraan  moeten  onderworpen  worden,  werd 
er  den  20  Februari  1831  door  den  gemeenteraad  eene  commissie 
genoemd,  samengesteld  uit  de  volgende  heeren  : 

.1.  U.  Blancquaert. 

A.  J.  Louvau-Schellckcns. 

V.  Van  Kersschaever. 

J.  B.  De  Vylder. 

J.  J.  Sloor. 

In  de  Raadzitting  van  den  12  Augusti  1831 , bad  deze  commissie 
hare  voorstellen  gedaan,  en  werd  er  door  de  Raadsleden  bepaald  dat 
de  bemiddelde  huisgezinnen  die  gcene  mannen  te  leveren  hadden  voor 
den  werkelijken  dienst  der  Burgerwacht,  moesten  betalen  voor  elke 
dienstbcurt  : 

Voor  eene  nachtwacht  veertig  cents; 

Voor  cenen  dag-  en  nachtdienst  zeventig  cents. 

Het  getal  huisgezinnen,  aan  deze  verplichting  onderworpen,  werd 
door  den  Baad  vastgeslcld  op  honderd  zeven  en  zeventig. 

ie 

¥ ¥ 

Het  Staatsbestuur  was  haastig  met  de  inrichting  der  Burgerwacht 
en  hechtte  er  liet  grootste  belang  aan.  De  wet  van  den  31  December 
1830  was  slechts  eenige  weken  gestemd,  toen  de  hoogere  overheden 
overal  aandrongen  om  haar  te  doen  uitvoeren.  Er  was  geen  tijd  tot 
wachten,  men  had  soldaten  noodig,  hoe  ongeoefend  deze  ook  mochten 
wezen. 

Den  12  Februari  1831  zond  de  Gouverneur  van  Oost-Vlaanderen , 
aan  het  Gemeentebestuur  den  volgenden  brief  : 

« Mij  n heeren, 

» De  Borgerwagt,  de  eenigste  nationale  instelling  zijnde,  die  ons, 
in  de  tegenwoordige  omstandigheden , opregte  waerborgen  en  geschikte 
middelen  kan  aenbieden , om  de  behouding  te  verzekeren  der  alge- 
meene  rust,  om  alle  pogingen  Ie  beteugelen  die  voor  oogwit  zouden 
hebben  om  dezelve  in  gevaer  te  stellen,  en  om  verder  de  onafhan- 


149 


kelijkheid  van  liet  land  (c  verdedigen  tegen  vremde  aenvallen,  behooren 
de  plaetselijke  Bestueren  alle  hunne  niagt  te  gebruyken  om  tot  eene 
spoedige  zaemenstelling  dier  wagt  te  geraken,  en  ten  dien  eynde  de 
noodig  geoordeelde  maetregelen  te  nemen,  om  de  opmaeking  der 
kaders,  de  kleeding  en  het  équipement  te  verhaesten. 

» Verzekerd  zijnde  dat  de  plaetselijke  Bestueren  te  veel  overtuigt 
zijn  van  de  gewigtigheyd  dezer  borgerlijke  instelling,  om  in  haere 
zaemenstelling  eenige  onverschilligheyd  bij  te  brengen,  en  dat  zij  de 
pligten  te  wel  verstaen,  welke  hen  als  bestierders  en  als  borgers  zijn 
opgelegd,  op  dat  het  noodig  zij  bij  hen  aen  te  dringen  op  de 
noodzaekelijkheyd  om  vlijt  en  neerstigheid  daer  aen  toe  te  brengen, 
laet  ik  het  aen  hunne  verlichte  vaderlandsliefde  over,  om  te  dien 
aenzien  op  eene  voldoende  wijze,  aen  den,  door  het  Gouvernement 
geuylen  wensch,  te  beantwoorden. 

» Nogtans,  gelijkerwijs  in  zaeken  van  bestuer  voorschriften  zijn, 
waer  van  het  meest  bewezen  vertrouwen  zich  nooyt  kan  afwijken, 
zonder  aen  de  eerste  pligten  van  den  bestierder  te  kort  te  doen,  zoo 
heb  ik  de  eer  de  plaetselijke  Bestueren  uyt  te  noodigen  om  mij  te 
dien  aenzien,  op  de  gewoonelijke  wijze,  een  rapport  te  doen  toekomen 
voor  het  eynde  dezer  maend. 

» Ik  geloof  geerne  dat  voor  dat  tijdstip,  in  alle  de  steden  en 
gemeenten  van  de  provincie,  de  Borgerwagt  geheel  zal  zijn  zaemen- 
gesteld,  gekleed  en  gecquipeerd,  gelijk  het  de  wet  voorschrijft. 

» Het  is  den  cenigsten  middel  die  aan  ieder  lid  der  plaetselijke 
Bestueren  is  aengeboden  om  den  keus  van  hunne  medeborgers  ten 
volle  te  verregtveerdigen  en  om  bij  voortduring  het  vertrouwen  van 
het  gouvernement  te  verdienen. 

» Den  Gouverneur  van  Oost-Vlaanderen , 

» Baron  de  Lamberts  ». 

Op  dezen  brief  antwoordde  liet  Gemeentebestuur,  den  28  Februari 
met  het  volgend  schrijven,  hetwelk  wij  vertalen  : 

« Aan  den  heer  Gouverneur  der  Provincie, 

Om  te  voldoen  aan  uwen  omzendbrief  van  12“  dezer  maand,  en 
doordrongen  van  al  de  belangrijkheid  der  Burgerwacht  en  van  de 
noodzakelijkheid  harer  onmiddelijke  inrichting,  hebben  wij  ons  voor 
taak  gesteld  zoo  zeer  mogelijk  het  opmaken  te  bespoedigen  der 
alphabelische  lijsten  voor  de  inschrijving  der  Burgerwacht  in  deze 
volkrijke  stad;  dit  heeft  een  aanhoudend  werk  gevraagd.  Vervolgens 
kwam  het  benoemen  van  den  kantonalen  Baad,  krachtens  artikel  13 
der  wet  van  den  51  December  1830;  deze  heeft  nu  zijne  zittingen 


150 


bepaald  op  de  1,  4,  5 en  7 der  toekomende  maand  Maart,  ten  einde 
de  belanghebbenden  te  liooren  die  vragen  om  van  dienst  vrijgesteld 
te  worden,  en  hunne  reklamen  te  onderzoeken.  In  de  zitting  van  den 
7 Maart,  zullen  geroepen  worden  de  ingeschrevenen  der  gemeenten 
Exaarde  en  Dacknam,  welker  gemeentebesturen  aan  den  kantonalen 
Raad  hunne  alphabetische  lijsten  gezonden  hebben. 

» Eens  deze  werkzaamheden  geëindigd,  zullen  wij  onmiddelijk  de 
noodige  maatregelen  nemen  om  tot  eene  spoedige  en  volmaakte 
inrichting  der  Burgerwacht  te  komen,  dit  om  den  wille  zelf  der 
belangrijkheid  van  de  zaak,  en  ook  om  te  voldoen  aan  het  levendig 
aandringen  van  het  Staatsbestuur. 

» U de  verzekering  gevende  van  onze  hoogste  achting,  hebben  wij 
de  eer  te  zijn 

De  Burgemeester, 

» Verheyden , (Rainé).  » 

★ 

♦ * 

Goeden  wil  was  echter  niet  voldoende  voor  de  inrichting  der  Bur- 
gerwacht : er  was  ook  geld  noodig;  de  gemeente  moest  immers 
voorzien  in  de  onkosten  der  kleeding  van  de  onvermogende  wachten 
die  tot  den  dienst  geroepen  werden.  Hierom  stemde  den  Raad , uit 
de  beschikbare  gelden  der  stad,  « eene  som  van  duizend  guldens  tot 
bestrijden  der  onkosten  der  uniformen  van  de  onvermogende  Borger- 
wagten  en  andere  noodige  voorwerpen  noodig  tot  de  uitoefening  van 

den  gemelden  dienst , als  trommels , enz.  » 

★ 

* ¥• 

Den  C April  1851  vroeg  de  Gouverneur  aan  den  Gemeenteraad,  of 
er  geen  mogelijkheid  zou  geweest  zijn  om  in  de  Burgerwacht  van 
Rokeren  eene  « kompagnie  artillerij  » te  vormen.  Het  Gemeentebestuur 
was  echter  van  oordeel  dat  men  te  Lokcren  kanonnen  kon  ontberen, 
en  daarom  werd  aan  den  heer  Gouverneur  geantwoord  « dat  er  geen 
beweegredenen  voorkomen  om  tot  de  vorming  eencr  kompagnie  artil- 
lerij over  te  gaan;  de  zaemenstelling  van  deze  kompagnie  zoude 
aenleyding  geven  tot  veroorzaeken  van  buytengewone  onkosten,  welke 
den  onvergenoegenden  toestand  van  stads  financieele  middels  geentsins 
loelaet.  » 

* 

* ¥ 

Ondertusschen  was  het  Stedelijk  bestuur  maar  altijd  bezig  met  het 
opmaken  der  lijsten  van  de  Burgerwacht;  dit  werk  ging  met  aller- 
hande moeilijkheden  gepaard,  het  vorderde  zeer  langzaam,  zoo  lang- 
zaam zelfs  dat  de  Gouverneur  opnieuw  inlichtingen  vroeg,  om  te 


welen  hoever  liet  stond  met  de  inrichting;  hierop  werd  den  14  April 
1831  geantwoord  : 

« Mijnheer  de  Gouverneur, 

» Als  gevolg  aan  uw  schrijven  van  12  dezer  maand,  hebben  wij 
de  eer  u te  doen  opmerken  dat  de  werkzaamheden  van  den  kantonalen 
Raad  der  Burgerwacht  zeer  ingewikkeld  zijn  ; dit  is  Ie  wijten  aan  het 
groot  getal  rek! amen,  aan  hunne  verscheidenheid,  en  aan  de  moeilijk- 
heid die  men  ontmoet  om  alle  dossiers  te  vormen  en  alle  inlichtingen 
te  verkrijgen,  ten  einde  rechtvaardige  beslissingen  te  kunnen  nemen, 
zulks  vooral  in  een  zoo  bevolkt  kanton  als  het  onze.  Dit  is  de  oor- 
zaak waarom  de  kiezingcn  voor  de  officieren  en  onderofficieren  der 
wacht  nog  geen  plaats  gehad  hebben;  deze  zijn  nu  vastgesteld  op 
Dinsdag  toekomende,  19  dezer  maand,  en  onmiddelijk  daarna  zullen 
wij  u op  eene  dubbele  lijst  van  kandidaten,  onze  voorstellen  doen 
geworden  voor  de  benoeming  van  den  kolonel  en  den  luitenant-kolonel, 
ten  zelfden  tijd  als  de  lijsten  van  controle,  opgemaakt  volgens  het 
model  te  dien  einde  gezonden  aan  den  Voorzitter  van  den  kantonalen 
Raad.  Aldus  zullen  wij  voldaan  hebben  aan  de  brieven  ons  door  u 
gezonden  den  23  en  28  Maart  laatstleden. 

» Voor  het  overige,  Mijnheer  de  Gouverneur,  zullen  wij  het  als 
eenen  plicht  beschouwen  met  allen  iever  en  werkzaamheid  de  uit- 
voering der  wet  te  verzekeren,  opdat  de  Lokersche  Burgerwacht 
kunne  ingericht  worden  met  den  spoed  door  eene  zoo  belangrijke  zaak 
vereischt. 

» Aanvaard,  enz. 

» Verheyden , (l’ainé).  » 

Eenige  dagen  later,  nieuwe  verwittiging  van  het  liooger  bestuur, 
nieuwe  aanmaning  tot  spoedig  vooruitgaan , waarop  men  weder  ant- 
woordde, den  23  April  1831. 

« Mijnheer  de  Gouverneur , 

» Het  opmaken  der  lijsten  van  controle  der  Burgerwacht  dezer  stad, 
is  verachterd  door  omstandigheden  die  niet  afhangen  van  onzen 
goeden  wil,  en  daar  deze  moeten  dienen  tot  basis  van  de  inrichting, 
was  het  ons  onmogelijk  vroeger  te  voldoen  aan  uwe  brieven  van  7 
en  23  dezer  maand. 

» Hierbij  wordt  thans  het  getal  opgegeven  der  burgers  geroepen 
om  dienst  te  nemen  in  de  drie  bans  der  Burgerwacht,  te  weten  : 
567  mannen  in  den  eersten  ban,  en  in  de  twee  andere  gezamentlijk 

2040  man. 

» Verondersteld  dat  men  het  inzicht  hebbe  de  Burgerwacht  volledig 


te  wapenen,  dan  is  het  belangrijk  dat  van  het  noodig  getal  wapens 
afgerekend  worde,  de  wapens  welke  de  stad  bezit,  en  die  vroeger 
gediend  hebben  voor  de  Schutterij  ; dit  getal  beslaat  uit  287  geweeren 
en  39  sabels  met  het  erbij  behoorend  lederen  tuig,  dit  alles  overeen- 
komstig den  staat  die  er  van  opgemaakt  is  en  gezonden  met  onzen 
brief  van  3 December  1830. 

» Hiermede  meenen  wij  voldaan  te  hebben  aan  uw  schrijven,  en 
verzoeken  u de  verzekering  te  aanvaarden  van  al  onze  achting. 

» Verheyden,  (fainé).  » 

Daar  zeer  waarschijnlijk  verscheidene  onzer  lezers  niet  bekend  zijn 
met  den  dienst  der  Burgerwacht  te  dien  tijde , zullen  wij  hem  hier 
meedeelen  zooals  hij  geregeld  was  door  de  wet  van  31  December  1830. 

In  oorlogstijd  bestond  de  Burgerwacht  uit  drie  bans. 

De  Ie  ban,  of  voorban,  bestond  uit  de  ongehuwden  of  weduwnaars 
zonder  kinderen,  die  op  1 Januari  van  het  jaar  te  voren,  niet  ten 
volle  30  jaar  oud  waren.  De  2e  ban  bestond  uit  de  ongehuwden  of 
weduwnaars  zonder  kinderen,  die  op  den  i Januari  van  het  jaar  te 
voren,  meer  dan  50  en  min  dan  o0  jaar  oud  waren.  De  3e  ban  werd 
gevormd  door  al  de  andere  leden  der  Burgerwacht. 

De  Ie  ban  was  bestemd  om  de  ongeschondenheid  van  ’s  lands  grond- 
gebied te  handhaven,  en  moest,  in  geval  van  aanval  of  gevaar,  af- 
zonderlijk ingericht  worden  en  tegen  den  vijand  opgaan.  De  2e  ban 
begunstigde  de  binnenlandsche  bewegingen  van  het  leger  en  bewaakte 
de  versterkte  steden.  De  2e  ban  mocht  voor  den  dienst  niet  opge- 
roepen worden  vóór  dat  den  Ie  ban  gemobiliseerd  was;  de  Ie  ban 
werd  altijd  eerst  opgeroepen,  zelfs  voor  het  uitoefenen  van  den  dienst 
die  eigentlijk  aan  den  2e  ban  behoorde.  Den  3e  of  achterban,  was 
altijd  sedentair. 

* 

* ♦ 

Den  29  April  1851  had  de  kiezing  plaats  der  ollicieren  van  den 
Ie  ban  der  Burgerwacht,  den  2 en  3 Mei  daaropvolgende,  voor  de 
oflicieren  van  den  2e  en  van  den  5C  ban. 

Op  den  16  van  dezelfde  maand  Mei  werd  er  gekozen  voor  de 
balaillons-overslen  en  voor  hunnen  staf. 

Aldus  samengesteld,  en  met  de  bataillons  der  gemeenten  Exaarde 
en  Dacknam,  telde  de  Burgerwacht  van  liet  kanton  Lokeren,  op  den 
18  Mei  1851,  3217  manschappen,  de  oflicieren  niet  medegerekend;  de 
tabel  der  ollicieren  zullen  wij  meedeelen  in  het  vervolg  dezer  studie. 

In  het  begin  van  Mei  1831 , schreven  de  ollicieren  der  Lokersche 
Burgerwacht,  aan  het  Collegie  van  Burgemeester  en  Schepenen,  « ten 


lo3 


oiiulo  hun  al  1c  leveren,  de  cors  of  blaeshoorns  van  de  Ex-Schuttcrij, 
berustende  op  hel  Stadhuis  »,  met  hunne  dankbetuigingen  « de  ver- 
bintenis biedende  die  terug  te  geven.  » 

Dit  schrijven  draagt  de  handteekening  der  volgende  oversten  : J.  F. 
\an  Kerckhove,  A.  J.  Louvau-Schellekens,  Bussens,  (l’ainé),  Ch. 
Blancquaert , Heulie,  C.  L.  Van  den  Stccne,  Vrancken-Van  den  Sleene, 
i‘.  A.  De  Jonghe  en  J.  D.  Baetens. 

* * 

In  den  aanvang  der  maand  Juni  daaropvolgende  hadden  onze  Burger- 
wachten nog  geen  wapens;  dit  vernemen  wij  door  eenen  brief  van 
de  kapiteins  Heulie  en  Broeckaert,  van  de  Ie  en  2C  kompagnie,  aan 
het  Gemeentebestuur  gericht.  In  dit  schrijven,  hetwelk  de  dagteekening 
draagt  van  den  3 Juni,  verzoeken  de  twee  bevelhebbers  dat  men 
hun  de  wapens  met  toebehoorten  adevere,  die  noodig  zijn  voor  de 
bewapening  van  hunne  compagnie,  zij  verklaren  dat  zij  die  vraag 
inzenden  op  het  aandringen  van  hunne  wachten  die  toch  geen  dienst- 
oefeningen  kunnen  doen  zonder  wapens,  en  verzekeren  dal  er  (en 
allen  tijde  een  goed  gebruik  zal  van  gemaakt  worden. 

Den  zelfden  dag  kreeg  het  Gemeentebestuur  nog  eenen  brief,  ditmaal 
van  den  heer  Pieters-Cornelis , Majoor-bevelhebber  van  het  1e  bataillon. 
Deze  officier  vroeg  « de  noodige  geweeren  met  patroontesschen , voor 
veertig  manschappen  die  zich  vrijwillig  aangeboden  hadden  om  een 
eerepeleton  te  vormen,  ten  einde  de  solemnecle  processie  van  den 
Zondag  daaropvolgende  te  vergezellen.  » Tevens  verwittigde  hij  het 
Stedelijk  Bestuur  « dat  ook  den  Etat-Major  der  Burgerwacht  aan  de 
processie  zal  deelnemen.  » 

Aldus,  de  eerste  maal  dat  de  Burgerwachten  verschenen  in  het 
openbaar,  was  het  om  getuigenis  af  te  leggen  van  hun  geloof,  en 

eenc  eerewacht  te  vormen  rond  het  Allerheiligste. 

* 

¥ ¥ 

Het  Gemeentebestuur  leverde  echter  « de  cors  of  blaeshorens  » en 
de  wapens  maar  voorloopig  af.  AI  waren  al  de  leden  der  Burgerwacht 
goed  en  wel  ingeschreven  op  de  lijsten,  de  samenstelling  was  toch 
nog  niet  voltrokken.  Lokeren’s  Raad  was  gereed  om  de  laatste  hand 
te  leggen  aan  dit  werk  en  de  inrichting  volledig  te  maken,  doch 
men  was  verplicht  te  wachten  naar  de  controlelijsten  der  gemeente 
Exaarde. 

Het  Lokersch  Stadsbestuur  schreef  den  9 Mei  aan  het  bestuur  van 
Exaarde  : 

« Daer  wij  voor  het  opmaeken  der  cont réien  van  de  onderscheidene 


•20. 


compagnon  uytinakende  de  drij  Bans  der  Burgerwacht  dezer  slad  en 
gemeente,  in  staet  zijn  om  de  Bataillons  en  Légions  van  liet  kanton 
Lokeren  sacmen  te  stellen,  aenzocken  wij  Ued.  ten  dien  eynde  in  te 
zenden  de  contrùlen  van  de  in  lcd.  gemeente  geformeerde  compagnie; 
om  alzoo  dezelve  behoorlijk  te  vervoegen  is  het  hoofdzaekelijk  wij 
diesaengaende  de  noodige  stukken  en  inligtingen  van  led.  ’t  wege 
bekomen,  welk  wij  zonder  verwijl  inwagten. 

P.  S.  — Wij  zouden  verlangen  met  den  heer  Burgemeester  of 
Assessor  raekendc  bedoelde  zaemenstelling  persoonlijk  te  handelen. 

De  Burgemeester, 
Verheyden , (l’aîné).  » 

Lenige  dagen  later,  den  13  Mei,  volgde  een  tweede  schrijven  : 

« Mij  nheer  den  Burgemeester  van  het  gemeente  Exaerde; 

Naer  aenleyding  van  het  artikel  17  der  wet  van  51  December  1830, 
het  aental  der  manschappen  voor  de  Bataillons  van  ons  canton  bepaeld 
zijnde  tot  circa  800,  in  de  plaets  van  1100,  ten  gevolge  hebben  wij 
besloten  bij  de  compagnie  van  l'ed.  gemeente  te  voegen,  te  weten 
de  14°  compagnie,  bevattende  152  man  van  Dacknam  en  den  wijk 
Bergendrieseh  van  alhier;  de  officieren  behoorende  aen  gemelde  com- 
pagnie zijn  de  volgende  : 

Capitaine  : Van  Hollewinekel  Seralin,  Dacknam. 

1e  Lieutenant  : De  Cleenc  Laurent,  Dacknam. 

2°  Lieutenant  : Leyn  Seralin,  Lokcren-Bergendriesch. 

2U  Lieutenant  : Strobbe  François,  Lokeren  Bergendrieseh. 

Wij  verzoeken  Led.  ons  te  onderrigten  nopens  de  voorgeslelde  kiezing 
van  den  staf,  met  inzending  van  het  verbael  wanof  op  te  maeken. 

Wij  hebben  de  eer,  enz. 

Verheyden , (l’ainé).  » 

De  werkelijk  dienstdoende  manschappen  van  Dacknam  en  Bergendries 
werden  aldus  gevoegd  bij  deze  van  Exaarde. 

In  Exaarde  ging  men  niet  vooruit.  De  hoogere  overheid  begon  geduld 
te  verliezen;  den  13  Mei  werd  het  Gemeentebestuur  van  Lokeren,  door 
den  Gouverneur  der  Provincie  uilgenoodigd  « binnen  de  drij  dagen, 
voor  allen  uytstel,  in  te  zenden  de  générale  controle  van  organisatie 
der  Burgerwagt  van  dees  canton.  » 

Lokercn’s  bestuur  drong  opnieuw  aan  te  Exaarde,  de  toon  waarop 
de  vraag  gedaan  wordt , is  dringend  : 

« Lokeren,  ld  Mei  1831. 

Mijnheeren  Burgemeester  en  Assessors  van  het  gemeente  Exaerde; 

Mijnheer  den  Gouverneur,  bij  zijne  aenschrijving  van  13  dezer, 


noodigd  ons  uyt  ten  eynde  binnen  de  drij  dagen , voor  allen  uytstel, 
in  (e  zenden  de  générale  controle  van  organisatie  der  Burgerwagt  van 
dees  canton,  ten  gevolge  van  welke  wij  d’eer  hebben  Led.  t'aenzoeken 
ons  zonder  uvtstel  te  laten  toekoinen  de  controlen  bevattende  alle  de 
compagniën  der  Burgerwagt  van  Led.  gemeente,  mede  de  proces- 
verbaelen  der  kiezingen  van  Titularissen,  Majors  en  Ollicieren  van  den 
Staf  van  het  Bataillon  aan  Ued.  gemeente  behoorende.  Wij  hebben 
goed  gevonden,  ten  eynde  de  bewerking  te  verhaesten,  voor  led. 
ook,  van  Uendermonde,  tegelijk  met  dcgone  die  wij  benoodigen,  te 
laeten  bezorgen  noodige  gedrukte  modellen  of  caders  tot  het  opmacken 
der  gemelde  controlen;  het  waere  geraedzaem  Ued.  ol  een  der  Assessors 
heden  of  morgen  u y terlijk  naer  hier  te  komen  om  diesaengaende  te 
confereren. 

Verheyden , (l’ainé).  » 

★ 

* * 

Was  de  toon  van  dit  schrijven  aandringend,  daar  was  toch  nog 
zachtheid  bij.  Anders  was  het  gelegen  met  een  der  ollicieren  van  de 
Lokersche  Burgerwacht,  kapitein  Louvau-Schellekens.  De  kostelijke 
eigenschap  die  alle  lasten  licht  om  dragen  maakt;  — hel  geduld  — 
moet  niet  de  hoofddeugd  geweest  zijn  van  dezen  « vooruitwillenden  » 
oflicier,  die  den  1 Juni  1831  aan  den  eersten  magistraat  der  stad, 
den  volgenden  brief  richtte  : (wij  vertalen  :) 

« Mijnheer  de  Burgemeester  dezer  stad, 

De  eer  hebbende  u mijne  beleefde  groeten  te  bieden,  ben  ik  zoo 
vrij  u te  verzoeken  mij  de  namen  te  doen  kennen  der  personen,  die 
ten  gevolge  van  hunne  vervanging,  moeten  gebracht  worden  op  de 
controle  der  manschappen  deelmakende  van  de  2e  compagnie,  2e  en 
3<!  ban,  waarover  ik  kapitein  ben. 

Ik  heb  nog  de  eer  u te  verwittigen.  Mijnheer  de  Burgemeester,  dat 
het  noodig  is,  zoowel  voor  de  regelmatigheid  van  onze  defensieve 
inrichting  als  voor  de  openbare  rust  in  uwe  stad,  dat  van  uwentwege 
uitga  een  spoedig  samenroepen  van  al  de  wachten  der  drie  bans 
vereenigd;  slechts  alsdan  zullen  wij  kunnen  overgaan  tot  de  samen- 
stelling van  onzen  bestuurraad,  en  tot  de  inrichting  van  onzen  tucht- 
raad, zonder  dewelke  het  ons  onmogelijk  is  te  voldoen  aan  den 
wensch  van  het  Staatsbestuur  en  aan  de  eischen  der  wet  nopens  de 
Burgerwacht. 

Vermits  gij  u zelven  verantwoordelijk  zoudt  stellen  voor  de  spijtige 
gevolgen  die  zouden  kunnen  voortspruiten  uit  het  feit  dat  gij,  door 
onwettelijk  het  samenroepen  der  wachten  te  lang  uit  te  stellen,  het 


156 


ons  ónmogelijk  /.omit  maken  de  Burgerwacht  bijtijds  in  te  richten  en 
te  beantwoorden  aan  den  wensch  onzer  wetgevers,  ineenen  wij  te 
mogen  hopen  dat  gij  niet  langer  zult  uitstellen  aan  onze  nederige 
maar  dringende  uilnoodiging  voldoening  te  geven. 

Hiermede  heb  ik  de  eer  te  zijn 

Uwen  nederigcn  dienaar, 
Uouvau-Schellekens,  kapitein.  » 

Dit  was  nu  eens  ecnen  echten  bevelhebbersbrief  ! 01'  hij  veel  indruk 
zal  gemaakt  hebben  op  den  Burgemeester  der  stad  Lokeren?  Of  hij 
veel  zal  bijgedragen  hebben  tot  de  spoedige  samenstelling  van  Lokeren's 
Burgerwacht?  Wij  gclooven  van  neen.  De  eerste  magistraat  zal  te 
veel  eergevoel  gehad  hebben  om  op  dit  verdoken  bevel  te  antwoorden; 
waarschijnlijk  achtte  hij  zich  te  hoog  om  zich  te  storen  aan  een 
schrijven  hetwelk  hem  « verantwoordelijk  stelde  voor  spijtige  gevol- 
gen » ; in  alle  geval,  er  is  geen  bewijs  dat  hij  geantwoord  heeft;  de 
zaken  gingen  hunnen  gewonen  loop,  hunnen  regelmatigen  gang. 

Bij  brief  van  7 Juni  werden  de  gemeentebesturen  van  Exaarde  en 
Dacknam,  door  Burgemeester  Verheyden  verwittigd,  dat  er  « op 
Zaeterdag  aenslacndc  11  dezer,  2 uren  naemiddag,  ten  stadhuyze 
alhier  zal  voortgegaen  worden  tot  de  kiezing  van  den  Lieutenant-Colonel 
der  Burgerwacht  van  dcez  canton,  conforme  de  aenschrijving  van 
mijnheer  den  Gouverneur  dezer  Provincie.  » 

Bij  besluit  van  « mijnheer  den  Kcgenl  » was  reeds,  den  2 Juni  1831, 
benoemd  geworden  tot  opper-bevelhcbber,  met  titel  van  kolonel,  van 
liet  legioen  der  Burgerwacht  van  hel  kanton  Lokeren,  den  heer  Jean 
Ferdinand  Vermeulen.  De  eerste  kolonel  der  Lokersche  Burgerwacht 
legde  zijnen  eed  af,  in  handen  des  Burgemeesters,  den  lo  Juni  1831.  (i) 
Op  den  dag,  vastgesteld  door  den  hierboven  bedoelden  brief,  dus 
op  den  11  Juni  werd  er  « voortgegaen  tot  de  kiezing  van  den  Lieutenant- 
Colonel  der  burgerwacht  van  deez  canton.  » 

De  uitdrukking  is  niet  juist.  Eigent I ij k werd  deze  hoogere  oQicier 
niet  gekozen;  volgens  artikel  29  der  wet  van  31  December  1830  was 
de  bepaalde  benoeming  overgelaten  aan  het  hoofd  van  den  Slaal. 
Men  stelde  alleenlijk  kandidaten  voor,  en  het  hoofd  van  den  Staat 
hoefde  de  benoeming  te  doen  tusschen  de  voorgestelde  Majoors  en 
Kapiteins. 

(i)  Ik  heb  lint  genoegen  het  portret  van  den  lieer  Vermeulen  hier  te  kunnen 
bijvoegen.  Dat  ik  dit  kan,  heb  ik  te  danken  aan  de  bereidwilligheid  van  ’s  mans 
achtbaren  zoon,  de  lieer  Armand  Vermeulen,  onzer  stad,  die  mij  veroorloofde  deze 
liehueekening  te  nemen  en  aan  mijne  studie  te  hechten. 

Ik  zeg  er  hem  hier  gaarne  dank  voor. 


Twee  dagen  later,  den  15  Juni,  zond  het  Gemeentebestuur  aan  den 
Gouverneur  der  Provincie,  liet  proces-verbaal  dezer  verkiezingen. 
Spijtig  genoeg  is  er,  benevens  den  verzendingsbrief,  geene  kopij 
bewaard  van  het  proces-verbaal  der  kiezing,  zoodat  wij  niet  weten 
welke  kandidaten  er  aan  de  keuze  van  het  hoofd  van  den  Staat  zijn 
voorgesteld  geworden. 

★ 

♦ * 

Het  Gemeentebestuur  was,  niet  ten  onrechte,  bekommerd  over  cene 
zaak  die  voor  de  kas  der  stad  allerbelangrijkst  was.  Zoo  spoedig 
mogelijk  zou  men  gaarne  geweten  hebben  hoe  hoog  het  getal  beliep 
der  onvermogende  personen,  tot  den  eersten  ban  behoorende,  wiens 
uniform  op  kosten  der  Stadskas  moest  aangesehaft  worden. 

Om  dit  getal  te  bepalen  werd  er  in  den  Gemeenteraad  « door  den 
President  voorgesteld  te  benoemen  eene  commissie  van  6 leden  uyt 
den  schoot  van  den  Raed , tot  het  doen  der  aenwijzing  van  gemelde 
onvermogende  Burgerwachten  en  deszolfs  acnlal  te  bepaelen.  » 

De  Raad  benoemde  hiervoor  de  volgende  hoeren  : J.  1).  Verbeken; 
J.  J.  De  Cock-Gilles;  A.  J.  Louvau-Schellekens;  J.  B.  Tolliers;  J.  B. 
De  Vylder;  J.  J.  Sloor. 

Den  14  Juni  daaropvolgende  deed  deze  commissie  verslag  aan  den 
Raad  « betrekkelijk  het  onderzoek  van  onvermogende  Burgerwachten 
van  den  voorban,  bevoegd  om  hun  kleeding  in  het  geheel  of  gedeel- 
telijk uyt  stadsmiddelen  te  worden  verschaft.  » 

Als  gevolg  aan  dit  verslag  besloot  de  Raad  : « op  de  voorwaarden 
en  conditiën  welke  ten  dien  ontwerp  zullen  vastgesteld  worden,  lot 
de  dcfinilievelijkc  adjudicatie,  ten  gevolgen  der  soumission  van  onder- 
neming der  gemelde  kleedingstukken,  vast  te  stellen  op  Zaeterdag 
eerstkomende,  18c  dezer  maend.  » 

* 

* * 

Wil  men  nu  weten  waaruit,  volgens  de  wet,  de  wapening  en  uit- 
rusting der  Burgerwacht  bestond?  Zie  het  hier  : 

« Den  uniform  der  Burgerwacht  bestaet  uyt  eenen  kiel  van  blauw 
linnen  met  rood  boordje  aen  den  hals,  aen  de  schouderbanden  en 
aen  de  omslagen  der  mouwen;  eenen  schako,  overtrokken  met  gewast 
linnen,  met  eenen  pompon  bovenop,  waervan  de  kleur  door  de 
oversten  van  het  korps  zal  bepaeld  worden  ; en  eenen  zwarten  leeren 
gordelriem , van  vooren  met  eene  gesp  gesloten. 

» De  onderolliciercn  en  korporalen  hebben  dezelfde  onderscheydende 
teekenen  als  degene  van  het  leger. 


138 


U De  officieren  dragen  (wee  geele  contr’  (‘pailletten , driekleurige 
aiguilletten  aan  den  linkerarm,  den  degen  en  den  gouden  degenkwast. 

» De  ondersclieyding  der  graden  geschiedt,  gelijk  in  het  leger, 
door  de  menging  van  het  wit  en  het  geel,  doch  met  dit  verschil, 
dat  de  contr’  épauletten  der  lecgere  oflicieren  in  wolle  en  degene  der 
hoogere  olliciercn  alleen  in  goud  en  zilver  zijn. 

» De  geweeren,  gibernen  en  leerwerk,  noodig  voor  de  bewapening 
der  Burgerwacht,  en  de  sabels  der  onderofficieren,  met  zwarten 
hangriem , worden  door  den  Staet  geleverd. 

» Tot  dat  den  Staet  in  de  wapening  der  geheele  Burgerwacht 
voorzien  hebbe,  zal  zij  in  de  landelijke  gemeenten  het  jagtroer  of  de 
piek  dragen.  » 

In  afwachting  dat  er  voor  elkeen  geweeren  waren,  mochten  de 
Burgerwachten  dus  ook  optreden  met  een  p ij  ken . 

Den  18  Juni  1831  stelde  de  Raad  vast  : <>  de  conditiën  en  voor- 
waerden  op  welke  sal  gebeuren  de  onderneminge  en  leveringe  door 
de  gegaedigde,  aen  het  stedelijk  bestuur  der  stad  Lokeren,  der 
kleedingstukken  voor  den  dienst  der  Burgerwacht,  te  weten  : 

« 73  kielen  van  blauw  lijnwaet,  conforme  model  alhier  ten  stad- 
liuize  gedcposeert  en  gecacheteert , wanof  40  ter  lengde  van  een  meter 
en  33  ter  lengde  van  1)3  centimeters,  niet  inbegrepen  de  kracg,  alle 
1er  breede  of  weyde  van  93  centimeters. 

» Sij  sullen  belmoren  geconfectionnecrt  te  sijn  met  guides  op  de 
schouders  en  belegsels  aan  de  kraeg. 

» MO  schakos  in  feutre,  volgens  het  model  ten  stadhuize  gedcposeert. 

» 140  zwarte  leeren  riemen  met  kopere  gespen,  ter  breede  van 
5 centimeters  en  lengde  van  1 meter  3 centimeters,  volgens  model 
dier  van  bestaende.  » 

Dit  was  hetgeen  de  stad  kocht  voor  de  onvermogende  wachten. 

* 

♦ ♦ 

Den  7 Juni  1831  werd,  door  een  besluit  van  den  Regent,  den 
voorban  der  Burgerwacht  gemobiliseerd  in  al  de  provinciën  voor 
dewelke  dien  maatregel  nog  niet  genomen  was;  hierdoor  was,  over 
geheel  het  land , de  eerste  ban  onder  de  wapens. 

liet  besluit  van  den  Regent  werd  door  eenen  omzendbrief  van  den 
Gouverneur  der  Provincie,  den  II  Juni  ter  kennis  van  de  Gemeente- 
besturen gebracht.  De  gouwbestuurder  zegt  dat  zijne  « aanschrijving  » 
gezonden  wordt  « om  te  doen  gevoelen  hoe  hoogst  noodzackclijk  het 
is  dat  de  organisatie  der  Burgcrwagt  in  hel  algemeen , en  die  van 


— lo9  — 

den  voorban  in  liet  bijzonder,  spoedig  voltrokken  zij,  dacr  waer  deze 
wagt  nog  niet  volkomen  mogt  zijn  ingerigt.  » 

Deze  brief  bevatte  nog  liet  volgende  : 

« Volgens  de  berigten  die  ik  van  den  Minister  van  Binnenlandsclie 
zaeken  ontvangen  heb,  zal  den  voorkeur  voor  de  plactsen  van  lioofd- 
oniriercn  van  den  voorban  en  van  bunnen  stal',  welker  benoeming 
volgens  de  wet  aan  bet  Hoofd  van  den  Staet  tockomt,  gegeven 
worden  aan  de  leden  zelve  van  den  voorban,  voor  zooveel  zij  dacrloc 
de  vereysehten  bezitten.  » 

Dit  was  alles  goed  en  wel,  maar  om  al  de  hoofdollicieren  en  bunnen 
staf  te  vinden  in  den  voorban,  ’t  is  te  zeggen  onder  de  ongebuwden 
en  weduwnaars  zonder  kinderen,  van  18  lot  30  jaren  oud,  moest 
men  daar  al  de  mannen  vinden  die  daartoe  geschikt  waren;  dit  was 
het  geval  niet  te  Lokcren,  en  het  Gemeentebestuur  antwoordde  dan 
ook  den  20  Juni  : 

f Wij  vertalen  dezen  brief  en  de  volgende.) 

« Aan  den  heer  Baron  de  bamberts,  Gouverneur  van  Oost- Vlaanderen. 

» Ons  schikkende  naar  uwen  omzendbrief  van  11  dezer  maand,  hebben 
wij  de  eer  u te  zenden  de  algemeene  kont  rooi  van  al  de  kompagniün 
van  den  eersten  ban  der  Burgerwacht  van  liet  kanton  Lokcren,  aan- 
duidende de  sterkte  van  het  aantal  manschappen  voor  onze  gemeente, 
als  ook  voor  Exaardc  en  voor  Dacknam;  tevens  zenden  wij  u eenc 
verklaring  dat  er  onder  de  manschappen  van  den  eersten  ban  der 
Burgerwacht  onzer  stad,  geene  gevonden  worden  die  geschikt  zijn 
om  de,  in  uwen  brief  bedoelde  ambten,  te  bcklecden. 

Aanvaard , enz. 

» De  Burgemeester, 
Verheyden , Paine.  » 

Twee  dagen  later  vertrok  den  hieronder  volgenden  brief  : 

« Aan  den  heer  kolonel,  bevelhebber  van  bet  legioen  der  Burger- 
wacht van  het  kanton  Lokcren. 

» Ingevolge  artikel  14  der  wet  van  den  31  December  1830,  hebben 
wij  de  eer  l'Ed.  te  zenden  de  kontrool-lijsten  der  achttien  compagniën, 
uitmakende  de  drie  eerste  bataillons  van  bet  legioen  des  kantons 
Lokcren,  alsook  de  kontrool  der  5"  compagnie  van  het  4°  bataillon; 
de  andere  compagniën  van  dit  bataillon  bestaan  uit  manschappen  der 
gemeente  Exaarde;  van  dit  bestuur  hebben  wij  tot  hiertoe  nog  niets 
ontvangen.  Zoodra  die  lijsten  ons  ingezonden  worden  zullen  wij  ze 
aan  L'Ed.  overmaken.  Gelief,  intusschen,  ons  ontvangstbewijs  van  deze 
te  geven. 

Aanvaard , enz. 


1G0 


» De  Voorzitter  van  den  kantonale»  Raad. 

Vcrlieyden,  l'ainé.  » 

Dit  gevraagde  ontvangstbewijs  werd  door  den  kolonel  Vermeulen 
afgeleverd  in  dezer  voege  : 

« Aan  den  beer  Voorzitter  van  den  kantonalcn  Raad,  Rokeren. 

» Uwen  geëerden  brief  van  lieden  was  vergezeld  van  de  kont  rooi- 
lijsten van  18  compagniën,  uitmakende  de  drie  eerste  bataillons  van 
bet  legioen  der  Burgerwacht  van  het  kanton  Rokeren , alsook  van  de 
controol  der  Compagnie  gevoegd  bij  bet  4e  bataillon. 

» Het  zou  mij  zeer  aangenaam  zijn,  zoo  spoedig  mogelijk  de  kontrool- 
lijsten  der  vier  compagniën  van  Exaarde  te  ontvangen,  opdat  het 
bataillon  volledig  zou  wezen. 

» De  kolonel,  bevelhebber  der  Burgerwacht  van  het  kanton. 

» J.  Ferdinand  Vermeulen.  » 

Eindelijk,  den  G Juli,  was  Exaarde  met  zijn  werk  gereed;  de  lijsten 
werden  aan  den  kolonel  gezonden,  en  deze  antwoordde  denzelfden  dag  : 

« Aan  den  heer  Verheyden , Voorzitter  van  den  kantonalcn  Raad. 

» Deze  dient  alleenlijk  om  UEd.  de  goede  ontvangst  te  melden  van 
de  kontrool-lijsten  der  i compagniën  van  de  gemeente  Exaarde;  deze 
stuks  waren  mij  dringend  noodig  voor  de  samenstelling  van  het 
■ie  bataillon. 

» Aanvaard,  enz. 

» De  kolonel,  bevelhebber  der  Burgerwacht  van  het  kanton. 

» J.  Ferdinand  Vermeulen.  » 

Aldus,  zes  maanden  na  het  stemmen  der  wet  van  den  31  December 
1830,  was  liet  legioen  der  Burgerwacht  van  Rokeren  bepaald  samen- 
gesteld. 

* 

* ¥ 

Het  is  hier  de  plaats  om  terloops  melding  te  maken  van  een 
tusschengeval  waarop  wij  later  nog  zullen  terugkomen. 

Uit  eenen  brief  van  den  Gouverneur  der  Provincie,  gedagteekend 
2 Juli  1831,  blijkt  er  dat  de  Burgemeester  der  stad,  Mr  Verheyden, 
l'ainé,  bij  dien  hoogen  ambtenaar  aangeklaagd  was,  als  hebbende  de 
samenstelling  van  den  tuchtraad  der  Burgerwacht  te  lang  verschoven. 

Het  antwoord  van  Rokeren’s  eersten  magistraat  aan  den  Gouverneur 
der  Provincie,  was  eerlijk,  waardig  : 

« NTog  moeten  wij  ons  vrijpleiten  van  de  beschuldiging,  te  lang 
gewacht  te  hebben  met  de  samenstelling  van  den  tuchtraad  der 
Burgerwacht  van  dit  kanton,  wel  te  verstaan,  indien  het  bewezen  kan 
worden  dat  er  te  lang  gewacht  is.  Inderdaad , het  heeft  ons  toege- 


schenen  dat  sommige  officieren  van  de  wacht , op  dit  punt  met  de  uit- 
voering der  wet  meer  haast  icillen  maken  dan  de  wet  zelf  ons  toelaat, 
want,  naar  ons  bescheiden  oordeel,  is  liet  feit  dat  men  eene  wet  wil 
uitvoeren  alvorens  zij  wettelijk  afgekondigd  zij , iets  dat  aan  dwalin- 
gen, ja  zelfs , aan  dwaasheden  blootstelt.  Trouwens,  wij  hopen  dat 
bet  immer  het  minst  moeielijke  deel  onzer  taak  zal  wezen,  te  bewijzen 

dat  wij  getrouw  zijn  gebleven  aan  onze  plichten  als  magistraat.  » 

* 

¥ ¥ 

Om  den  tuchtraad  der  Burgerwacht  samen  te  stellen,  werden  de 
volgende  heeren  vereenigd  op  het  stadhuis,  den  7 Juli  1831  : 

Sergoyne-Limpens , kapitein 

Eyers  Jean,  luitenant 

Rocls  Casimir,  onderollicier 

Van  Varenbergh  Philippe,  kaporaal 

De  Smet  Louis  i 

r.  !.r  . • leden  der  Burgerwacht. 

De  Moor  Louis  ' ö 

Die  heeren  vergaderden  op  den  gestelden  dag,  en  bij  loting  werden 
de  volgende  personen  aangeduid  om  van  den  tuchtraad  deel  te  maken  : 

Kapitein.  De  Vcirman  Jan-Baptiste , kapitein  der  Ie  compagnie  van 
bet  3e  bataillon. 

Luitenant.  De  Cleene  Laurent,  luitenant  der  3°  compagnie  van  liet 
4e  bataillon. 

Onder-Luitenant.  Carpentier  François,  onder-luitenant  der  3e  com- 
pagnie van  het  2°  bataillon. 

Onder-Officier.  Van  Hoye  Jacques-François,  sergeant  der  2C  com- 
pagnie van  het  4e  bataillon. 

Kaporaal.  De  Baere  Jacques-Jean,  kaporaal  der  Ie  compagnie  van 
het  3°  bataillon. 

Twee  wachten.  Ernalsteen  George,  Burgerwacht  der  controle  nr  76; 
en  Smet  Jacques-François,  Burgerwacht  der  controle  nr  oo. 

♦ ¥ 

Laten  wij,  alvorens  deze  studie  te  voltooien,  nog  aanstippen  dat 
kapitein  Louvau , van  wien  wij  hierboven  gesproken  hebben , bij 
Koninklijk  besluit  van  16  October  1831,  benoemd  werd  tot  Luitenant- 

kolonel  der  Lokersche  Burgerwacht. 

★ 

¥■  ¥ 

Ten  slotte  van  dit  eerste  hoofdstuk,  zij  het  ons  toegelatcn  de  tabel 
mede  te  deelen  van  de  samenstelling  der  Lokersche  Burgerwacht, 
zooals  wij  die  aantreffen  in  een  dokument  van  latere  dagteekening, 
namentlijk  in  de  rekening  over  het  dienstjaar  1831  : 


— 

162  — 

Aanduiding 

Gemeenten 

Getal 

der  legioenen , 

waartoe  de 

manschappen 

bataillons 

manschappen 

inbegrepen 

en  compagnicn 

belmoren 

de  officieren 

LENIG  LEGIOEN. 

1°  Bataillon. 

1 Compagnie 

Lokeren 

103 

2 » 

» 

127 

3 » 

» 

130 

4 » 

» 

123 

5 » 

» 

130 

6 » 

» 

132 

Staf  van  liet  bataillon 

» 

5 

2e  Bataillon. 

1 Compagnie 

Lokeren 

134 

2 » 

» 

133 

3 » 

» 

137 

4 » 

» 

134 

5 » 

» 

141 

6 » 

» 

132 

Staf  van  liet  bataillon 

» 

4 

S"  Bataillon. 

1 Compagnie 

Lokeren 

131 

2 » 

» 

150 

3 » 

') 

161 

4 » 

)) 

155 

5 » 

a 

180 

6 » 

» 

115 

Staf  van  liet  bataillon 

» 

4 

4e  Bataillon. 

1 Compagnie 

Exaarde 

163 

2 » 

» 

162 

3 » 

» 

177 

4 » 

n 

181 

5 » 

» 

181 

6 » 

» 

» 

Staf  van  liet  Bataillon 

» 

4 

Staf  van  liet  Legioen 

Lokeren 

6 

Totaal 

5597 

De  Lokersclie  Burgerwacht 

telde  Ie  samen  3597 

manschappen 

onder  2321)  van  Lokeren  en 

8G8  van  Exaarde  en 

Dacknam. 

waar- 


Hieronder  volgt  nu  de  naamlijst  der  officieren  van  den  algeniecnen 
staf  van  liet  legioen,  en  van  den  staf  van  elk  der  vier  bataillons. 
Algemeene  staf  van  het  legioen  : 

Kolonel,  Jean-Ferdinand  Vermeulen, 

Luilcnant-kolonel , A.-J.  Louvau-Schellekens, 

Kapitein-adjudant-inajoor,  Frans-Bernard  Cruyt , 
Kapitein-kwartiermeester,  F.  S.  Tolliers, 
Onderluitenant-vaandeldrager,  (niet  gemeld) 

Cliirurgijn-majoor,  Jan-Pliilippe  De  Feyter, 

Tambour-majoor,  (niet  gemeld). 

Ie  Bataillon. 

Majoor,  Pietcrs-Cornolis , Lokeren. 

Luitenant-adjudant-majoor,  Slragiers  Jacob,  id. 

Luitenant-kwartiermeester,  Baetens  J.-Ed.  id. 

Adjudant-onderofficier,  Monniaers  Karei,  id. 

Adjudant-vaandrig,  Laureys  Karei,  id. 

Tambour-maître , Willems  Frans-Bernard,  id. 

2e  Bataillon. 

Majoor,  Van  Kerckhove  Jan-Frans,  id. 

Luitenant-adjudant-majoor,  Vermunt  J.-B.  id. 

Luitenant-kwartiermeester,  Garn  A.-F.  id. 

Adjudant-onderofficier,  Waegemans  Karei , id. 

Adjudant-vaandrig,  Boelcns  Louis,  id. 

Tambour-maitre , Coppens  Antoon-Frans,  id. 

oe  Bataillon. 

Majoor,  (niet  gemeld) 

Luitenant-adjudant-majoor,  Van  Kerckhove  E.  id. 

Luitenant-kwartiermeester,  Engels  Livin,  id. 

Adjudant-onderofficier,  Van  Evere  J.-F.  id. 

Adjudant-vaandrig,  Laureys  Jacob-Domien,  id. 

Tambour-maitre,  Matthys  Ignatius,  id. 

4e  Bataillon. 

Majoor,  (niet  gemeld) 

Luitenant-adjudant-majoor,  De  Meurichy  C.  Exaarde. 

Luitenant-kwartiermeester,  Dierinckx  V.  id. 

Adjudant-onderofficier,  Sturtewaegens  X.  id. 

Adjudant-vaandrig,  Van  Damme  Joseph,  id. 

Tambour-maitre,  Gallon  Joseph,  id. 

De  officieren  van  het  4e  bataillon  waren  maar  gekozen  geworden 
den  51  December  1831. 


164 


Zooals  er  uit  de  hierbovcnstaande  tabel  blijk! , stond  er  aan  liet 
hoofd  van  elk  bataillon  eenen  Majoor;  de  staf  van  dezen  oflicier  was 
samengesteld  uit  : een  luitenant-adjudant-majoor,  een  luitcnant-kwar- 
tierineester,  twee  adjudanten-onderolïicieren,  waarvan  een  de  vaandrig 
was  van  liet  bataillon,  en  eenen  tambour-maître. 

De  opperbevelhebber  van  gansch  het  legioen  der  Burgerwacht , had 
den  graad  van  kolonel,  wanneer  hij  ten  minste  3 bataillons  onder 
zijne  bevelen  had;  zijnen  staf  bevatte  : een  luilenant-koloncl , een 
kapitein-adjudant-majoor , een  kapitein-kwartiermeester,  een  onder- 
luitenant-vaandrig,  een  chirurgijn-majoor  en  eenen  tambour-majoor. 

De  staf  van  elk  bataillon  moest  ook  minstens  éénen  hulp-chirurgijn- 
majoor  bevatten,  maar  de  namen  van  die  ollicieren  worden  niet 
vermeld. 

* 

¥ ¥ 

De  vriendelijke  lezer  die  ons  tot  hier  heeft  willen  volgen  zal  thans 
een  gedacht  hebben  van  de  samenstelling  der  eerste  Lokersche  Bur- 
gerwacht, en  van  hare  kleeding  in  1830.  Thans  zullen  wij  handelen 
over  het  lokaal  der  Burgerwacht  en  haar  oefeningsplein , overtuigd 
dat  deze  weinig  gekende  bijzonderheden  van  plaatselijke  geschiedenis, 
dooi  menigeen  niet  zonder  belangstelling  gelezen  worden. 


11.  LOKAAL  EN  OEFENINGSPLEIN. 


De  kolonel,  J. -Ferdinand  Vermeulen , en  M'  Verhcyden , Faine,  de 
Burgemeester  van  Lokeren,  waren  mondelings  overeengekomen  dat  de 
Burgerwacht  zou  mogen  beschikken  over  een  lokaal  der  stad,  voor 
haren  dienst.  Dit  blijkt  uit  den  volgenden  brief  : 

« Lokeren,  den  II  Juli  1831. 

« Aan  den  heer  Burgemeester  der  stad  Lokeren. 

» Ik  verzoek  u mij  den  sleutel  te  doen  overhandigen  van  de  corps 
de  garde,  (wachthuis  der  polieie),  opdat  ik  onmiddellijk  bezit  zou 
kunnen  nemen  van  dit  lokaal  voor  den  dienst  der  Burgerwacht , dit 
ingevolge  onze  mondelinge  afspraak. 

» In  afwachting  groet  ik  u hartelijk. 

» Kolonel  J. -Ferdinand  Vermeulen.  » 
liet  huis,  waarop  kolonel  Vermeulen  doelt,  is  dit  gelegen  op  de 
oude  beestenmarkt,  en  palende  aan  het  Stadhuis,  hetwelk  in  1830 
bestemd  werd  om  te  dienen  als  corps  de  garde  en  bureel  van  hel 
octrooi,  zooals  wij  vroeger  reeds  geschreven  hebben. 


— 165  — 

Doch,  de  Burgemeester  der  stad  antwoordde  dat  liet  stedelijk 
bestuur  voor  zijnen  dienst  insgelijks  gebruik  moest  maken  van  een 
deel  van  de  corps  der  garde;  daarom  had  hij  aan  den  Schepenenbode 
bevel  gegeven  dit  lokaal  te  openen  telkenmale  den  dienst  der  Burger- 
wacht het  vereischte. 

« Lokeren,  den  II  Juli  1851. 

» Aan  den  heer  Vermeulen , kolonel  der  Burgerwacht  van  dit  kanton. 

« liet  Stadsbestuur  insgelijks  een  deel  moetende  gebruiken  van  het 
lokaal  der  corps  de  garde,  zoo  hebben  wij  de  eer  u te  doen  kennen 
dat  de  stadsbode  bevel  heeft  ontvangen  dit  lokaal  te  openen,  ieder 
maal  dat  den  dienst  der  Burgerwacht  dit  zal  vereischen. 

» De  Burgemeester, 

» Verheyden , l’ainé.  » 

Kolonel  Vermeulen  sprak  over  de  zaak  met  zijnen  Luitenant-kolonel, 
Louvau-Schellekens  ; deze  steeg  — dit  zij  gezegd  zonder  spot  — op 
zijn  oorlogspaard,  en  den  1:2  Juli  ontving  het  Magistraat  der  stad 
den  volgenden  brief  : 

« Lokeren,  den  12  Juli  1831. 

» Mijnheer, 

« Ik  heb  de  eer  u te  laten  weten  dat  ik , daartoe  afgevaardigd  door 
den  kolonel , u ontvangst  meld  van  uwen  brief  van  gisteren  ; in  ant- 
woord daarop,  en  in  naam  van  den  kolonel,  doe  ik  u te  wete  dat 
het  korps  der  oflicieren,  opzettelijk  daartoe  bijeengeroepen,  oordeelt 
dat  het  noodig  is  dat  de  Burgerwacht  heel  en  al  en  uitsluitelijk 
beschikke  over  de  corps  de  garde.  Bijgevolg,  indien  gij  er  een  deel 
van  voorbehoudt,  voor  om  ’t  even  welken  dienst,  kan  dit  lokaal  ons 
niet  dienen,  en  daar  de  verschillige  diensten  der  Wacht  geen  verder 
uitstellen  meer  gedoogen , zullen  wij  verplicht  zijn,  zonder  verwijl 
bezit  te  nemen  van  andere  lokalen , waarvan  de  huur  zal  moeten 
betaald  worden  door  de  stad,  dit  ingevolge  artikel  63  der  wet  van 
50  December  1830,  in  afwachting  dat  de  beheerraad,  regelmatig 
samengesteld,  eene  begrooting  kunne  opmaken  en  de  noodige  gelden 
ter  beschikking  stellen  van  den  kwartiermeester. 

» Gij  zult  de  gegrondheid  van  ons  bezwaar  moeten  erkennen, 
Mij  nheer  de  Burgemeester,  wanneer  ik  u zeg  dat  het  verdiep  van  dit 
lokaal  nauwelijks  toereikend  zal  zijn  voor  de  bureelen  van  het  beheer 
en  van  den  tuchtraad,  wiens  zittingen  openbaar  moeten  gehouden 
worden,  terwijl  liet  gelijkvloers  gansch  moet  ingenomen  worden  door 
de  Wacht  zelf,  die  onmiddelijk  haren  dienst  gaat  aanvangen. 

Ziedaar  het  verslag  dat  ik  gelast  was  u te  doen.  Vastbesloten  nooit 


166 


een  haarbreed  van  mijne  plichten  af  te  wijken,  blijf  ik  daaraan 
getrouw  door  u te  verzoeken  mij  zoo  spoedig  mogelijk  te  laten  welen 
waaraan  wij  ons  moeten  houden. 

» 'k  Heb  de  eer  u te  groeten. 

» De  Luitenant-kolonel , 

» A.  J.  Louvau-Schellekens.  » 

Dit  was  bond  gesproken  : wij  moeten  de  corps  de  garde  geheel  en 
gansch  hebben,  of  wij  verzoeken  een  ander  lokaal,  en  gij,  stad,  zult 
er  de  huur  van  betalen. 

Omdat  hij  den  dag  nadien  nog  geen  antwoord  bekomen  had,  schreef 
de  ongeduldige  ollicier  maar  weer  eens  : 

« Lokeren,  den  13  Juli  1831. 

» Mij  nliecr  de  Burgemeester  dezer  stad. 

» Ik  heb  de  eer  u mijnen  brief  te  bevestigen  van  gisteren,  en  u 
te  verwittigen  dat  de  kolonel,  die  er  aan  houdt  dat  wij  zoo  spoedig 
mogelijk  onzen  dienst  kunnen  aanvangen,  u verzoekt  hem  op  deze  een 
dringend  en  afdoend  antwoord  te  zenden. 

» Gelief  mij  dit  antwoord  te  doen  kennen  zonder  verwijl,  en  aan- 
vaard enz. 

» Uw  onderdanige  dienaar, 

» De  Luitenant-koloncl , 

» A.  J.  Louvau-Schellekens.  » 

Had  de  Burgemeester  van  Lokeren  niet  geantwoord  op  den  eersten 
brief,  ook  aan  dit  tweede,  dringend  schrijven  schijnt  hij  geen  gevolg 
te  hebben  gegeven.  Liever  stelde  hij  zich  in  persoonlijke  betrekking 
met  den  kolonel  zelf,  en  uit  deze  onderhandclingen  moet  weldra  een 
goede  overeenkomst  gevolgd  zijn,  want  den  3 Oogst  schrijft  de  eerste 
magistraat  aan  kolonel  Vermeulen  : 

« Aan  den  heer  kolonel , bevelhebber  der  Burgerwacht  van  dit  kanton. 

» Om  redenen  die  u reeds  bekend  zijn,  moet  ik  u bevestigen  dat 
het  verdiep  van  liet  huis,  hetwelk  thans  tot  corps  de  garde  dient, 
niet  ter  uwer  beschikking  kan  gesteld  worden;  ik  meen  echter  dal  er 
geen  enkele  reden  bestaat  waarom  gij  u niet  zoudt  te  vreden  houden 
met  de  plaatsen  die  ik  u heb  aangeduid. 

» Aanvaard  enz. 

» De  Burgemeester, 

» Verhcyden , l'ainé.  » 

Hiermede  was  liet  pleit  beslist.  De  Burgerwacht  nam  haren  intrek 
in  de  benedcnplantsen  van  het  huis,  dienende  voor  corps  de  garde, 
en  gelegen  nevens  het  stadhuis,  zooals  wij  hierboven  zegden. 


1(57 


♦ * 

Thans  hebben  wij  Ie  spreken  over  het  schictplein  of  oefeningsplein. 
Echter,  daarvoor  zal  de  welwillende  lezer  ons  moeten  toelaten  onze 
studie  een  jaar  vooruit  te  loopen,  en  onze  opzoekingen  aan  te  vangen 
met  het  jaar  183:2. 

Dit  Ycrloopcn  jaar  had  verandering  gebracht  in  de  samenstelling  van 
den  staf  der  Burgerwacht;  Luilcnant-kolonel  Louvau  was  kolonel  ge- 
worden der  Burgerwacht  van  het  kanton  Lokeren.  Tot  dit  ambt  was 
hij  benoemd  geworden,  in  vervanging  van  den  heer  Jean-Ferdinand 
Vermeulen,  den  22  Februari  1832;  den  G Maart  zond  de  Burge- 
meester hem  den  tekst  van  hel  Koninklijk  besluit  waardoor  hij  benoemd 
werd , en  eenige  dagen  later  legde  hij  zijnen  eed  af  in  handen  van 
den  Gouverneur  der  Provincie. 

Pas  was  deze  benoeming  tien  dagen  gebeurd , toen  de  nieuwe 
kolonel  aan  den  Burgemeester  der  stad  het  volgende  schrijven  richtte  : 

« Lokeren,  den  1G  Maart  1832. 

» Aan  den  heer  Burgemeester  dezer  stad. 

» Ik  herinner  mij  dat  er  vroeger  in  den  Gemeenteraad  dezer  stad 
moeilijkheden  geweest  zijn,  om  te  weten  of  de  stedelijke  regeering  ja 
of  neen  den  huurprijs  moest  betalen  van  het  oefeningsplein,  hetwelk 
tot  nu  toe  daarvoor  gediend  heeft , en  hetwelk  aangeduid  was  geworden 
door  het  enkel  gezag  van  den  gewezen  kolonel  ; deze  vraag  werd  dooi- 
den Baad  in  ontkennenden  zin  beantwoord.  Ik  verwittig  u dus,  heer 
Burgemeester,  dat  mijne  manschappen  er  geen  voet  zullen  zetten,  en 
dat  het  noodig  is,  vóór  Zondag  een  plein  aan  te  duiden,  geschikt 
voor  de  wekelijksche  oefeningen.  Het  zal  u wel  bekend  zijn  dat  volgens 
de  voorschriften  in  het  bestuurlijk  memoriaal  opgenomen , de  Gemeente- 
raden verplicht  zijn  aan  de  Burgerwachten  zulk  plein  te  verschaffen.  » 

Mijnheer  Verheyden  antwoordde  denzelfden  dag  : 

« Lokeren,  den  IG  Maart  1832. 

» Aan  den  heer  Kolonel,  bevelhebber  der  Burgerwacht  van  dit  kanton. 

» In  antwoord  op  uwen  brief  van  heden,  haast  ik  mij  u te  laten 
weten  dat  de  Gemeenteraad  in  de  begrooting  der  stad  eene  som  heeft 
ingeschreven  voor  den  huurprijs  van  eenen  grond,  geschikt  voor  de 
oefeningen  der  Burgerwacht;  hel  eomiteit  van  conservatie,  hetwelk  de 
Gedeputeerde  Staten  dezer  Provincie  vervangt,  heeft  echter  deze  uit- 
gave niet  goedgekeurd , en  heeft  ons  doen  opmerken  dat  het  niet 
noodig  is  daartoe  eenen  grond  te  huren,  daar  de  markt  van  Lokeren, 
en  desgevallend  den  openbaren  weg  zelf,  ruim  genoeg  zijn  voor  de 
oefeningen  der  Wacht.  » De  Burgemeester, 

» Verheyden,  Paine.  » 


L)c  eerste  Magistraat  sprak  waarheid.  Inderdaad,  in  de  begrooting 
voor  liet  dienstjaar  1852  opgemaakt,  in  ’s  Raads  zittingen  van  12  en 
15  December  1851  , staat  er,  onder  kapittel  49  : 

« Den  Raed , in  aendagt  nemende  dat  deze  stad  niet  bezit  in  eygen- 
dom  een  geschikt  terrein  voor  de  Garde  civique,  om  dezelve  in  den 
wapenhandel  te  oelfenen,  proposeert  voor  huurpagt  van  den  grond  tot 
dies  bekwacm,  over  liet  dienstjaar  1852,  de  somme  van....,  50  guldens.  » 

En,  in  de  kolom  van  opmerkingen,  aan  de  Provinciale  Staten  voor- 
behouden, staat  er  dat  « het  liooger  Bestuur  de  noodzakelijkheid  niet 
inziet  van  het  huren  van  eenen  grond  voor  de  oefeningen,  aangezien 
de  groote  markt  van  Lokeren,  en  desgevallend,  den  openbaren  weg, 
daartoe  voldoende  geschikt  zijn.  » En  krachtens  deze  zienswijze  werd 
de  voorgestelde  som  van  50  guldens  niet  goedgekeurd. 

De  eerste  burger  der  stad  had  dus  gelijk  in  zijn  antwoord  aan 
kolonel  Louvau , maar  dit  alles  maakte  de  rekening  niet  van  den  door- 
drijvenden  hoofdoflicier,  en  hij  zond  het  volgend  schrijven  : 

« Mijnheer  de  Burgemeester, 

» Door  uwen  brief  van  16  dezer  maand  laat  gij  mij  weten  dat  het 
comiteit  van  conservatie,  ’t  welk  de  Gedeputeerde  Staten  dezer 
Provincie  vervangt , de  som  niet  heeft  goedgekeurd , door  de  stad  in 
hare  begrooting  voorgesteld  om  eenen  grond  te  huren  voor  de  oefe- 
ningen der  Burgerwacht;  het  is  u dus  niet  mogelijk  er  eenen  aan  te 
duiden. 

» lk  heb  er  niets  tegen  dat  de  manschappen  zich  oefenen  op  de 
markt  der  stad , in  gewone  omstandigheden  en  zoolang  wij  geen 
garnizoen  hebben;  maar  aangezien  dit  oefenen  op  de  markt  moeilijk- 
heden zou  opleveren  indien  er  andere  troepen  in  de  stad  waren,  en, 
langs  eenen  anderen  kant , de  markt  en  den  openbaren  weg  volstrekt 
niet  geschikt  zijn  om  de  manschappen  te  Ieeren  schijfschieten,  iets 
wat  weldra  zal  moeten  gedaan  worden,  zoo  heb  ik  naar  den  Gouver- 
neur der  Provincie  geschreven  om  hem  de  zaak  te  onderwerpen.  » 

Het  schrijven  van  kolonel  Louvau  aan  den  Gouverneur  had  tot 
gevolg  dat  de  Gemeenteraad,  den  10  April  1852,  werd  samengeroepen 
om  over  de  zaak  te  beraadslagen. 

Ziehier  desaangaande , een  uittreksel  uit  het  boek  der  beraad- 
slagingen : 

« Bij  brieve  van  29  Maert  vraagt  Mr  den  Gouverneur  dat  hel  slede- 
lijk Besluer  zoude  voorzien  en  besorgen  een  locael  of  placts  dienstig 
tot  de  exercitiën  der  Garde  Civique  dezer  stad. 

Den  Raed , overwegende  dat  in  het  belangen  der  instelling  van  de 


109 


Burgerwacht,  hel  doelmatig  toeschijnt  een  bijzonder  plaats  voor  de 
gcseydc  Exercitiën  aan  te  wysen,  en  des  te  meer  noodzakelijk  word 
gemaakt  door  de  aanhoudende  inkwartieringen  van  militaire  man- 
schappen binnen  deze  stad,  besluyt  ten  eynde  als  voormeld  te  stemmen 
en  beschikken  de  somme  van  43  guldens,  zijnde  het  beloop  van  jaer- 
lijkschen  pacht  van  een  stuk  land  of  weye,  bestemd  tot  gezcyde 
Exercitie-plaets,  gelegen  achter  het  huys  en  herberge  bewoond  door 
Pieter  Berlamont , wyck  llcirbrugge , alhier,  bij  hem  in  pagt  gcbruykt , 
die  hetzelve  stuk  land  of  wey  tot  bedoelden  dienst  der  Exercitie  aan 
de  Stedelijke  Regcering  in  naer  pagt  zal  geven  ten  advenante  van  43 
guldens;  den  Raed  lastende  het  Collegie  van  Borgemccster  en  Schepenen 
om  met  genoemden  Berlamont  een  schriftelijke  overeenkomste  en  ver- 
drag aan  te  gaen  wegens  den  voorgestelden  pagt,  welke  van  heden 
zijn  aenvang  zal  nemen  en  eyndigen  met  Kersavond  24  December 
aenslaende;  zullende  gemelde  somme  van  43  guldens  voor  regularisatie 
gebragt  worden  in  den  butjet  van  1833.  » 

Dit  is  klaar;  de  stad  onderhuurde,  van  Pieter  Berlamont,  op  de 
Heirbrug,  een  stuk  grond  voor  de  oefeningen  der  Burgerwacht.  Die 
Pieter  Berlamont  was  koopman  in  vee,  en  den  door  hem  voortver- 
huurdeu  grond,  was  een  stuk  weide  dat  hij  in  pacht  had  voor  het 
grazen  van  zijn  vee;  die  grond  heeft  dan  ook  langen  tijd  den  naam 
gedragen  van  « de  Wey.  » Thans  is  het  eenen  akker,  gelegen  achter 
het  huis,  nu  bewoond  door  den  heer  Frans  Kint. 

Die  zaak  was  dus  in  regel.  Terwijl  het  Gemeentebestuur  aldus  den 
wensch  van  de  Burgerwacht  inwilligde,  kreeg  het  wederom  eenen 
brief  van  den  kolonel;  hij  schreef  : 

« Wanneer  de  heer  Gouverneur  U aanraadde  een  plein  ter  onzer 
beschikking  te  stellen  voor  onze  oefeningen,  lag  het  noodzakelijk  in 
zijne  bedoelingen  dit  plein  uitsluitelijk  voor  ons  gebruik  te  laten 
dienen,  aangezien  hij  mij,  bij  brief  van  2 dezer  maand,  de  zorg 
toevertrouwt  de  oefeningen  te  regelen;  daar  de  2e  en  3e  ban  insge- 
lijks zich  moeten  oefenen,  is  het  mogelijk  dat  er  dagelijks  oefeningen 
zullen  moeten  geschieden,  en  ik  zal  de  dagen  daartoe  op  zulke  wijze 
moeten  vaststellen,  dat  de  bevelhebbers  der  vcrschillige  compagniën 
en  bataillons  zich  altijd  persoonlijk  kunnen  overtuigen  dat  de  man- 
schappen zich  oefenen  volgens  de  inzichten  van  het  Staatsbestuur. 

« Gij  zult  er  dus  gelieven  voor  te  zorgen  dat  ons  oefeningsplein 
zoo  dringend  mogelijk  ontruimd  worde  van  alles  wat  niet  met  den 
dienst  der  wacht  betrekking  heeft,  want  de  inbezilname  door  U,  heeft 
reeds  aanleiding  gegeven  tot  eene  daad  van  verzet  tegen  de  tucht , 


22. 


ITO 


gepleegd  door  den  luitenant-kwartiermeeslcr....,  ondanks  mijne  stellige 
bevelen  heelt  deze  ollicier  geweigerd  zijne  manschappen  te  gaan 
oefenen  op  de  Markt,  liet  plein  door  U aangeschaft  kon  hij  niet 
gebruiken  omdat  hij  niet  vrij  was.  Deze  ollicier  is  strafbaar  voor  het 
overtreden  van  mijne  bevelen,  maar  de  Regeering  der  stad  draagt  er 
de  verantwoordelijkheid  van.  » 

« A.  J.  Louvau-Schellekens,  kolonel.  » 

Den  21  April  1832  schreef  liet  Stadsbestuur  aan  den  Gouverneur  : 
« Aan  den  heer  Gouverneur  van  Oost-Vlaandercn. 

« Als  gevolg  o])  uwen  brief  van  29  Maart  lid.,  hebben  wij  de  eer 
U te  doen  kennen  dat  wij,  den  wensch  inwilligend  van  het  Staats- 
bestuur, door  ccne  beraadslaging  van  den  Gemeenteraad,  in  dato  10 
dezer  maand,  eene  som  van  43  guldens  beschikbaar  stellen  als  jaar- 
1 ijk sc hen  huurprijs  van  eenen  grond  of  plaats,  die  gelegen  is  in  de 
voorstad  van  Rokeren,  en  bestemd  voor  de  oefeningen  van  de  burger- 
wacht die  er  onmiddellijk  in  gebruik  kan  van  komen. 

» De  burgemeester, 

» Verheyden,  l'ainé.  » 

Hiermede  was  de  moeilijkheid  opgelost.  De  burgerwacht  vond  in 
« de  Wcy  » een  voor  haar  geschikt  en  uitsluitclijk  ten  haren  dienste 
onderhouden  plein. 


lil.  DE  WAPENING. 

In  dit  derde  deel  gaan  wij  zien  hoe  het  stond  met  de  wapening 
der  eerste  Lokcrsche  Burgerwacht. 

bij  brief  van  den  16  Februari  1831  , werd  er  door  den  Gouverneur 
der  Provincie  aan  het  Gemeentebestuur  gevraagd,  hoeveel  wapens  de 
slad  wel  bezat,  gediend  hebbende  voor  de  vroegere  Schutterij, 
liet  Magistraal  der  stad  antwoordde  daarop  als  volgt  : 

« Lokercn,  19  Februari  1831. 

» MU»  heer  de  Gouverneur  der  Provincie, 

» Om  te  voldoen  aan  uwe  geeërde  uitnoodiging  van  10  dezer  maand, 
hebben  wij  de  eer  u te  zenden,  eenen  slaat  aanduidende  de  hoeveel- 
heid wapens  en  stuks  van  uitrusting,  die  in  het  bezit  zijn  der  stad 
en  vroeger  gediend  hebben  voor  de  stedelijke  Schutterij,  welke  ver- 
vangen is  geworden  door  de  Burgerwacht,  waarvan  den  dienst  nu  nog 
voortduurt.  Tevens  moeten  wij  u doen  opmerken,  Mijnheer  de  Gouver- 
neur, dal  de  wapens,  op  dien  staat  aangeduid,  de  eenige  zijn  waarvan 
men  gebruik  heeft  gemaakt  voor  den  dienst  der  Burgerwacht. 


ni 


» Wat  betreft  de  wapens  die  aan  bijzondere»  kunnen  behooren,  dit 
getal  zal  wel  niet  zeer  aanzienlijk  zijn;  denkelijk  bestaat  liet  uit  25 
of  30  jachtgeweren.  Om  de  Burgerwacht  dezer  stad  volledig  te 
wapenen,  zouden  er,  behalve  de  wapens  die  wij  bezitten,  nog  onge- 
veer 1700  geweren  noodig  zijn,  wanneer  men  oppervlakkig  liet  eigent- 
lijk  getal  manschappen  der  Burgerwacht  op  2000  schat , na  er  7 of 
800  te  hebben  weggelaten  die,  volgens  een  eerste  onderzoek,  kunnen 
recht  hebben  tot  ontslaging,  om  behoeftigheid  of  om  andere  redenen. 

» Krachtens  een  besluit  van  ons  Stadsbestuur,  in  dato  31  December 
1830 , is  er  hier  ook  eene  plaatselijke  Burgerwacht  ingericht  tot  behoud 
van  de  openbare  orde  en  veiligheid  ; deze  bestaat  uit  de  burgers  van 
20  tot  50  jaren  oud,  de  behoeftigen  en  werklieden  niet  inbegrepen, 
en  telt  450  manschappen;  sedert  hare  instelling  tot  lieden  is  zij  in 
werkelijken  dienst. 

» Hiermede  meenen  wij,  Mijnheer  de  Gouverneur,  u al  de  inlich- 
tingen gegeven  te  hebben,  in  uwen  brief  gevraagd. 

» Aanvaard,  enz. 

» Uw  toegenegen  dienaar, 

» Verheyden , Paine.  » 

Eenige  maanden  later,  den  18  Juni  1831  antwoordend  op  een  ander 
schrijven  van  den  Gouverneur,  baron  de  Lamberts,  duidt  het  Gemeente- 
bestuur aan  over  hoeveel  wapens  het  eigentl ijk  beschikt,  voor  den 
dienst  der  Burgerwacht  ; het  geeft  op  « 307  geweren  met  bajonetten, 
307  yibernes  en  evenveel  buffleteriën.  » 

Weinig  dagen  daarna,  den  2 Juli,  schreven  de  stadsvoogden  opnieuw 
aan  den  Gouwbcstuurdcr  : (deze  had  gevraagd  om  de  geweren  der 
vroegere  Schutterij  ten  dienste  van  de  Burgerwacht  te  stellen.) 

« Als  gevolg  op  uwen  brief  van  25  Juni,  en  overtuigd  dat  het 
noodig  is  maatregelen  te  nemen  opdat  de  mannen  die  den  Ie  ban  der 
Burgerwacht  van  dit  kanton  uitmaken,  van  nu  af  zich  in  den  wapen- 
handel zouden  kunnen  oefenen,  hadden  wij,  nog  vóór  de  ontvangst 
van  uwen  brief,  reeds  een  zeker  getal  wapens  afgeleverd;  nu,  in 
overeenkomst  met  den  kantonale»  bevelhebber,  komen  wij  opnieuw 
eene  hoeveelheid  wapens  af  te  leveren , gediend  hebbende  voor  de 
Schutterij  dezer  stad;  de  overblijvende  houden  wij  ter  beschikking 
van  den  bevelhebber,  indien  het  tijdelijk  noodig  is  voor  de  oefeningen 
die  oj)  vastgestelde  tijdstippen,  regelmatig  uitgevoerd  worden  door  de 
wachten  van  den  Ie  ban.  » 

Dit  was  inderdaad  waar;  immers  wij  vinden  dat,  op  aanvraag  van 
kolonel  Jean-Ferdinand  Vermeulen , er  door  de  « Kegeeringe  der  stad 


Lokeren  » werden  afgeleverd  « aan  den  heer  Louis  Pieters,  Major  van 
het  Ie  Bataillon  der  Burgerwacht  dezer  stad  en  gemeente,  uytmaekend 
de  vier  coinpagniën  van  den  Voorban,  mede  twee  compagniën  van 
2e  en  5e  ban,  om  te  dienen  tot  oeflening  in  den  waepenhandel  der 
officieren  en  onderofficieren  van  genoemde  Voorban  : 

« den  27  Mei,  72  geweeren  met  bajonnclten,  stampers  en  riemen. 

« den  5 Junij,  40  geweeren  met  bajonnetten,  stampers  en  riemen. 

« den  I Julij,  88  geweeren  met  bajonnetten,  stampers  en  riemen, 

te  samen  dus,  200  geweeren.  » 

Bovendien  leverde  het  Gemeentebestuur  nog  af  voor  den  dienst  der 
Burgerwacht  : 

« den  3 Junij,  10  sabels  met  riemen,  en  4 trommels,  waervan 
eenen  zonder  stekken,  slagband  of  draegriem  is; 

« den  11  Junij,  14  sabels  met  riemen,  en  3 trommels  met  bande- 
liers en  alle  toebehoorden.  » 

De  Burgerwacht  had  dus  van  de  stad  reeds  gekregen,  200  geweren, 
24  sabels,  en  7 trommels. 

¥ * 

Oudertusschen  was  er  eene  spijtige  daad  gepleegd. 

Het  Gemeentebestuur  hetwelk  aldus  zijn  beste  trachtte  te  doen  in 
de  maat  van  het  mogelijke,  was  belasterd  geworden  bij  den  Gouver- 
neur der  Provincie,  en  werd  vooral  beschuldigd  de  wapening  der 
Burgerwacht  te  dwarsboomen  en  onderduims  tegen  te  werken;  de 
hooge  ambtenaar  vroeg  over  de  gedane  aanklacht,  uitleggingen,  bij 
brief  van  2 Juli  1851.  De  brief  van  den  Gouverneur  hebben  wij, 
— jammer  genoeg  — niet  kunnen  terugvinden,  maar  wel  het  antwoord 
der  stad,  den  4 Juli  gezonden.  In  het  eerste  hoofdstuk  van  dit  werk 
hebben  wij  daar  reeds  een  woord  over  gerept,  op  deze  plaats  willen 
wij  dit  antwoord  in  zijn  geheel  opnemen,  de  inhoud  ervan  wettigt 
ruim  de  moeite  : 

« Lokeren,  den  4 Juli  1851. 

» Mijnheer  de  Gouverneur  der  Provincie, 

» Indien  wij  eenen  dag  gewacht  hebben  om  te  antwoorden  op  uwen 
brief  van  eergisteren,  dan  is  het  omdat  hij  ons  ernstig  genoeg  scheen 
om  ons  zelven  den  tijd  te  gunnen  er  over  na  te  denken;  alhoewel 
wij  mcenen  dat  den  brief  die  wij  u den  2 Juli  zelf  reeds  stuurden, 
wellicht  zal  voldoende  geweest  zijn  om  bij  u,  den  voor  ons  nadee- 
ligen  indruk  te  vernietigen,  teweeggebracht  door  de  lasteringen  die 
men  u gezonden  heeft,  nopens  het  gedeeltelijk  afleveren  en  willekeurig 
behouden  van  de  wapens  die  moeten  dienen  voor  de  Burgerwacht. 


173 


» Laten  wij  ter  zake  komen  ! In  overeenkomst  met  den  kolonel 
bevelhebber  der  Burgerwacht,  heelt  ons  bestuur  voor  den  dienst 
dezer  wacht  200  geweren  afgeleverd.  Dit  is  onbetwistbaar,  en  zooals 
wij  liet  u schreven  in  onzen  brief  van  2 Juli,  hadden  wij  reeds  een 
gedeelte  dezer  wapens  afgeloerd,  vóór  dat  wij  er  door  u toe  uitge- 
noodigd  werden.  Dit  bewijst  wel  dat  wij  het  alleveren  der  wapens 
als  billijk  aanzagen.  Even  waar  is  het  dat  de  heer  kolonel  zich  met 
ons  Gemeentebestuur  verstaan  heeft,  en  evenals  wij,  oordeelde  dat 
een  getal  van  200  geweren,  voor  het  oogenblik  voldoende  was  om 
den  dienst  te  verzekeren,  overtuigd  dat  de  uitreiking  van  wapens  met 
voorzichtigheid  moest  geschieden,  ten  opzichte  van  wachten  wiens 
gedrag  niet  altijd  eene  voldoende  waarborg  is  voor  de  bewaring  en 
het  goed  gebruik  der  wapens  buiten  de  diensturen.  Deze  beweeg- 
redenen hebben  ons  doen  besluiten  eene  zekere  hoeveelheid  wapens 
in  de  bergplaats  van  het  stadhuis  te  bewaren,  gereed  om  er  aan 
den  heer  bevelhebber  af  te  leveren,  elke  maal  en  zoo  dikwijls  als 
dat  hij  er  ons  zal  naar  vragen,  om  zijne  wachten  in  den  wapenhandel 
te  oefenen. 

» Deze  maatregel  scheen  des  te  noodiger  in  het  belang  der  open- 
bare veiligheid,  gezien  de  groote  uitgestrektheid  van  den  buiten  dezer 
stad;  op  sommige  punten  bedraagt  de  afstand  tusschen  den  buiten 
en  het  eigentlijke  centrum  een  uur  en  een  uur  en  half  gaans.  Indien 
er  een  gevaar  ontstond  hetwelk  de  openbare  veiligheid  zou  bedreigen, 
dan  zouden  wapens,  in  handen  van  wachten  zoover  van  de  stad 
wonende,  ons  bijna  tot  niemendalle  dienen,  terwijl  zij  zouden  ont- 
breken aan  de  wachten  van  de  stad  zelf,  die  in  het  centrum  den 
dienst  zouden  moeten  verrichten. 

» Dit  gezegd,  geloovcn  wij  gaarne,  ja,  met  overtuiging,  dat  het 
den  heer  kantonalen  bevelhebber  niet  is  die  u de  bewuste  inlichtingen 
gezonden  heeft.  Wat  er  ook  van  zij , onze  uitleggingen  bewijzen  hoe- 
veel vertrouwen  zij  verdienen,  en  hoeveel  geloof  men  er  mag  aan- 
hechten, wanneer  zij  klaarblijkelijk  geen  ander  doel  hebben  dan  door 
venijnige  verdachtmakingen,  de  Magistraten  eencr  stad  te  beschuldigen 
nopens  hunne  bestuurlijke  daden. 

« Deze  verdachtmakingen  zijn  zelfs  zoo  erg  dat  zij  ons  dwingen  tot 
uitleggingen  van  nog  ernstiger  aard.  Wij  worden  inderdaad  beschul- 
digd van  « willekeurig  en  onwettelijk  achterhouden  van  wapens,  voor 
dewelke  wij  eene  geheime  bergplaats  zouden  hebben.  « Op  deze 
nieuwe  beschuldiging  zullen  wij  antwoorden  met  de  rechtzinnigheid 
die  de  eigenschap  zijn  moet  van  den  magistraat,  vooral  wanneer  hij 
het  mikpunt  is  van  klaarblij kende  kwaadwilligheid. 


— 174  — 

» Eerst  en  vooral,  liet  getal  geweren  waarover  de  stad  beschikt , 
is  307  ; aldus  stond  het  ook  gemeld  op  den  staat  die  wij  u gezonden 
hebben  met  onzen  brief  van  18  Juni  ld.  Indien  dit  getal  minder  is 
dan  het  aantal  geweren  welke  de  vroegere  schutterij  bezat  voor  haren 
dienst,  (en  zij  had  er  vroeger  toch  maar  533),  dan  komt  zulks 
doordat  in  verscheidene  gevaarvolle  omstandigheden , toen  de  stad 
met  ernstige  wanorde  bedreigd  was,  er  wapens  werden  uitgedeeld, 
zoowel  aan  vrijwilligers  als  aan  Burgerwachten;  niettegenstaande  vecl- 
crlei  opzoekingen  en  herhaalde  openbare  uitnoodigingen  om  de  wapens 
terug  in  te  leveren,  zijn  er  verscheidene  geweren  verloren  geraakt  of 
achtergehoiiden  door  kwaadwillige  lieden,  die  men  niet  heeft  kunnen 
ontdekken. 

» Wat  betreft  de  aantijging  « als  zouden  er  sedert  1814  en  1813, 
op  het  stadhuis  geweren  bewaard  worden  van  beter  maaksel,  » zulken 
laster  doet  de  maat  overloopen  en  rukt  het  masker  af  waarmede  de 
boosheid  zich  bedekte.  Om  onze  onnoembare  lasteraars  te  beschamen, 
zullen  wij  bewijzen,  — men  dwingt  er  ons  toe!  dat  sedert  wij  het 
ambt  aanvaard  hebben  hetwelk  wij  bekleeden,  wij  nooit  kennis  hadden 
van  het  bestaan  van  andere  wapens  dan  deze  van  de  vroegere 
schutterij;  wij  zullen  ons  niet  vergenoegen  met  de  tegen  ons  gerichte 
beschuldiging  leugen  te  verklaren,  al  steunt  onze  verklaring  ook  op 
onze  eer  en  ons  woord  als  magistraat,  maar  wij  zullen  de  bewijzen 
leveren  van  hetgeen  wij  zeggen , door  een  enkwest  in  te  stellen , het- 
welk zal  aanvangen  van  in  1814  en  1813,  toen  onze  stad  eenc 
gewapende  Burgerwacht  noodig  had,  en  waarvan  wij  u den  uitslag 
bij  dringendheid  zullen  meedeelen. 

» Wat  meer  is,  geen  enkel  stuk,  geen  enkele  begrooting,  geen 
enkele  rekening  van  de  stad,  maakt  gewag  van  liet  bestaan  of  den 
aankoop  van  welkdanige  wapens;  nooit  wordt  er  in  gesproken  van 
andere  wapens  dan  deze  voor  den  dienst  der  veldwachters  bestemd  ; 
overigens,  wij  zullen  dit  eerlang  bevestigen  door  onomstootbare 
bewijzen. 

» Nog  moeten  wij  ons  vrijpleiten  van  de  beschuldiging,  de  samen- 
stelling van  den  tuchtraad  der  Burgerwacht  vertraagd  te  hebben, 
bijaldien  er  hier  van  vertraging  sprake  kan  zijn;  inderdaad,  het  heeft 
ons  toegeschenen  dat  sommige  ofiicieren  der  Burgerwacht  op  dit  punt 
de  wet  haastiger  wilden  uitvoeren  dan  zij  zelve  het  toclaat  ; naar  ons 
bescheiden  oordeel,  is  het  feit  dat  men  eenc  wel  wil  uitvoeren, 
alvorens  zij  wettelijk  afgekondigd  zij,  iets  dat  aan  dwalingen,  ja,  zelfs 
aan  dwaasheden  blootstelt.  Trouwens,  wij  hopen  dat  het  immer  het 


i 


minst  moeilijke  deel  onzer  taak  zal  zijn,  te  bewijzen  dat  wij  getrouw 
zijn  gebleven  aan  onze  plichten  als  magistraat. 

» Aanvaard , enz. 

» De  Burgemeester, 

» Verheyden,  l’ainé.  » 

Dit  belangrijk , krachtdadig  stuk,  werd  twee  dagen  later  nog 
bevestigd  door  liet  volgend  schrijven  : 

« Lokeren,  den  6 Juli  1851. 

» Mij  nlieer  de  Gouverneur  dezer  Provincie, 

» Als  gevolg  op  onzen  brief  van  over  twee  dagen,  hebben  wij  de 
eer  U te  laten  geworden  : 

» 1.  Eene  verklaring  van  den  heer  bevelhebber  der  Burgerwacht 
van  ons  kanton,  vaslstellende  dat  de  wapens  werden  afgeleverd  zooals 
wij  de  eer  hadden  het  u te  schrijven,  den  2 Juli, 

» 2.  Eene  verklaring  der  leden  van  ons  Gemeentebestuur  nopens  het 
getal  geweren  hetwelk  de  stad  bezit. 

» Burgemeester  en  Schepenen, 

» Verheyden , l'ainé.  » 

* 

* ♦ 

Den  14  Juli  1831  sehreef  het  Gemeentebestuur  aan  den  kolonel 
Vermeulen  : 

« Voldoende  aan  eenen  brief  des  heeren  Gouverneurs,  in  dato  11 
dezer  maand , zenden  wij  u eene  lithographische  teekening  der  bataillon- 
vaandels  en  kleinere  vlagjes  voor  de  Burgerwacht,  met  verzoek  die  te 
overhandigen  aan  den  Bestuurraad,  ten  einde  ze  te  doen  vervaar- 
digen. 

« Tevens  laten  wij  u weten,  dat  ingevolge  het  bericht  door  den 
heer  Gouverneur  in  denzelfden  brief  gegeven,  er  ter  onzer  beschikking 
gesteld  zijn,  50  geweren  met  bajonnetten,  scheeden  voor  de  bajon- 
netten,  laadstokken  en  kogeluittrekkers,  bestemd  voor  den  dienst  van 
den  lp  ban  der  Burgerwacht  dezer  stad;  deze  wapens  zullen  wij  bij 
dringendheid  doen  overbrengen  naar  de  stedelijke  bergplaats,  waar  zij 
ter  uwer  beschikking  zullen  zijn.  » 

Kolonel  Vermeulen  was,  natuurlijk,  innig  voldaan  over  de  50  geweren 
door  den  Gouverneur  aan  de  stad  gezonden , en  antwoordde  ’s  ande- 
rendaags : 

« Ik  zal  zeer  tevreden  zijn  de  50  geweren  met  toebehoorten  te 
ontvangen,  en  zal  die  afleveren  aan  de  1 compagnie  van  het  1 bataillon, 
hetwelk  aldus,  met  de  geweren  die  nu  reeds  in  handen  van  de 
wachten  zijn,  volledig  zal  uitgerust  zijn  en  gewapend.  » 


176 


Don  25  Juli,  drong  de  kolonel  opnieuw  aan  om  ook  de  overige 
wapens  te  bekomen  die  nog  op  liet  stadhuis  berusten  : 

« Aan  de  lieeren  Burgemeester  en  Schepenen  dezer  stad , 

» Ik  kom  ii  verzoeken  aan  den  lieer  Pieters-Cornelis , Major  van  het 
I bataillon,  te  willen  afleveren,  de  honderd  en  zeven  geweren  met 
toebehoorten , alsook  de  50  andere  door  den  heer  Gouverneur  gezonden, 
die  zich  op  het  stadhuis  bevinden,  ten  einde  ze  onmiddelijk  uit  te 
reiken  aan  de  manschappen  van  den  1 ban  van  dit  kanton. 

» Kolonel  J. -Ferdinand  Vermeulen.  » 
Twee  dagen  later  bevestigde  de  kolonel  nog  cens  zijn  schrijven  : 

« Ik  herinner  u mijnen  brief  van  eergisteren,  en  ben  verwonderd 
daar  nog  geen  antwoord  op  gekregen  te  hebben.  Daar  ik  besloten 
heb  de  geweren  die  zich  op  het  stadhuis  bevinden,  uit  te  reiken 
aan  de  manschappen  van  den  I ban,  verzoek  ik  u mij  door  drager 
dezer,  de  adjudant-majoor  Cruyt,  te  laten  weten  om  welk  uur  het  u 
zou  passen  mij  die  wapens  af  te  leveren. 

» Vriendelijk  gegroet. 

» Kolonel  J. -Ferdinand  Vermeulen.  » 
liet  Gemeentebestuur  voldeed  aan  deze  vraag,  en  gaf  er  als  volg 
kennis  van  aan  den  Gouverneur  : 

« Aan  den  heer  Gouverneur  van  Oost- Vlaanderen , 

» Wij  hebben  de  eer  u te  doen  kennen  dat  wij , op  uitnoodiging 
van  den  heer  kolonel,  bevelhebber  der  Burgerwacht  dezer  stad,  onder 
dagteekening  van  25  dezer  maand,  hem  afgelcverd  hebben,  voor  den 
dienst  van  den  1 ban , de  overblijvende  wapens  van  de  garde-sédentaire, 
die  gediend  hebben  aan  de  vroegere  schutterij. 

» Dit  getal  bestaat  uit  1 07  geweren;  voeg  daarbij  de  200  geweren 
die  reeds  vroeger  werden  afgeleverd,  en  die  insgelijks  van  de  gewezen 
Schutterij  voortkomslig  waren,  en  eindelijk  de  50  ons  door  u gezon- 
den, zoo  komen  wij  tot  een  totaal  \an  557  geweren  die  allen  ter 
beschikking  zijn  gesteld  van  den  1 ban,  zoodat  er  nu  geen  wapens 
meer  beschikbaar  zijn  voor  den  2 en  den  5 ban. 

» Deze  uildeeling  van  alle  wapens  aan  den  I ban,  schijnt  ons  niet 
zonder  gevaar,  daar  de  garde-sédentaire  nu  zonder  wapens  is,  terwijl 
de  geweren,  indien  zij  ten  stadhuize  berustend  waren  gebleven,  even- 
goed zouden  kunnen  dienen  hebben  voor  de  oefeningen  der  man- 
schappen van  den  1 ban,  en  ingeval  van  nood,  voor  de  garde-séden- 
taire;  daartoe  was  enkel  noodig  dat  de  wachten  van  den  1 ban,  de 
geweren,  na  hunne  dienstoefeningen  terugbrachten. 

» Aanvaard,  enz.  » Burgemeester  en  Schepenen, 

» Verheyden,  Paine.  » 


177 


De  Burgerwacht  had  dus  537  geweren,  daarbij  waren  door  liet 
stadsbestuur,  van  af  hare  stichting,  ten  haren  dienste  gesteld,  de  (> 
blaashorens  of  klaroenen,  voortkomende  van  de  Schutterij,  en  kocht 
de  stad  nog  5 trommels,  « dewijl  de  verzorging  derzelve  van  wege 
het  gouvernement  niet  lijdelijk  geschiede,  en  dat  deze  voorwerpen  tot 
den  dienst  van  een  eerste  noodwendigheid  waren.  » 

Aldus  samengesteld  en  gewapend,  begon  de  Burgerwacht  haren 
regelmatigen  dienst,  toen  eene  onverwachte  tijding  hare  verdere  vor- 
ming kwam  storen,  en,  — om  krijgsmanstaal  te  spreken,  — als  eene 
bom  losbarstte. 

De  Lokersche  Burgerwacht  werd  geroepen  naar  hel  oorlogsveld  ! 

IV.  01»  WEG  NAAR  DEN  VIJAND. 

In  het  begin  der  Augustimaand  van  het  jaar  1831 , brachten  min 
of  meer  onverwachte  tijdingen,  onrust  en  opschudding  onder  de 
Gemeentelijke  overheden  onzer  stad.  De  Hollanders  kwamen  afgezakt 
en  dreigden  liet  land  van  Waas  binnen  te  rukken. 

Den  3 Augusti  schreef  het  Gemeentebestuur  aan  den  bevelhebber 
der  Burgerwacht  : 

« Aan  den  heer  kolonel,  bevelhebber  der  Burgerwacht  van  het 
kanton  Lokeren ; 

» Ingevolge  de  bevelen  die  wij  van  hooger  hand  ontvangen  hebben, 
hebben  wij  de  eer  u uil  te  noodigen  seffens  de  noodige  maatregelen 
te  nemen,  opdat  al  de  gewapende  manschappen  der  Burgerwacht  dezer 
stad , gereed  zouden  staan  om  op  te  rukken.  Ieder  oogenblik  kunnen 
zij  opgeroepen  worden  om  de  grenslijn  te  verdedigen  van  het  distrikt 
St.  Nikolaas,  want  de  vijand  heeft  reeds  den  aanval  begonnen! 

» Burgemeester  en  Schepenen, 

» Verheyden,  l'ainé.  » 

Hierop  antwoordde  kolonel  Vermeulen  nog  denzelfden  dag  : 

» Aan  de  hecren  Burgemeester  en  Schepenen  der  stad  Lokeren; 

» Volgens  uw  verlangen  heb  ik  onmiddelijk  den  heer  Pielers- 
Cornelis,  majoor  van  het  Ie  bataillon,  verwittigd  dat  de  manschappen 
van  den  eersten  ban  zich  moeten  gereed  houden  om , op  het  eerste 
bevel,  op  te  rukken  naar  de  grenspunten  die  door  de  Hollanders 
bedreigd  worden. 

» Gelieft  de  goedheid  te  hebben  onmiddelijk  logementbriefjes  te 
doen  gereedmaken  voor  de  acht  tambours,  (opdat  zij  hier  in  de  kom 


23. 


178 


der  stad  zouden  kunnen  vernachten  en  ik  hun  altijd  ter  mijner  be- 
schikking zou  hebben  om  alarm  te  roffelen);  er  zal  ook  moeten 
gezorgd  worden  om  eenen  kiel  te  verschaffen  aan  den  tambour-maître 
en  aan  drie  tambours.  » 

♦ 

♦ * 

De  noodige  maatregelen  gingen  dus  genomen  worden  om  de  gewa- 
pende wachten  samen  te  trommelen.  Deze  dag  van  3 Augusti  zou 
echter  niet  voorbijgaan  zonder  nieuwe  Jobstijdingen. 

Om  1 ure  3/4  ’s  namiddags  zond  het  Gemeentebestuur  aan  den 
kolonel  eenen  tweeden  brief  : 

« Aan  den  heer  Kolonel,  bevelhebber  der  Burgerwacht  van  dit 
kanton  ; 

» Ik  verzoek  u naar  het  stadhuis  te  komen,  onmiddelijk  nadat  het 
tegenwoordig  schrijven  u zal  overhandigd  zijn.  Ik  heb  u mededeelingen 
te  doen  van  het  hoogste  belang. 

» De  Burgemeester, 

» Yerheyden,  l'ainé.  » 

Deze  brieven , op  éénen  dag  gewisseld  tusschen  de  Gemeentelijke 
overheid  en  den  bevelhebber  der  Burgerwacht,  bewijzen  dat  men  op 
het  stadhuis  kommervolle  berichten  ontvangen  had  omtrent  de  opruk- 
kende bewegingen  van  de  Hollandsche  troepen. 

Om  onze  lezers  een  klaar  gedacht  te  geven  van  de  gebeurtenissen 
die  aldus  algemcene  onrust  brachten  in  onze  stad,  zij  het  ons  toe- 
gelaten eenige  bladzijden  te  leenen  uit  het  waarlijk  schoon  werk  van 
den  heer  G.  Willemsen , voorzitter  van  den  Oudheidskundigen  Kring 
van  St.  Nikolaas,  en  hetwelk  voor  titel  draagt  Les  Événements  de 
1850—1831.  Gaarne  bedanken  wij  op  deze  plaats  den  geleerden  en 
verdienstvollen  navorscher,  voor  de  toelating  tot  ontleenen  aan  zijn 
werk,  die  ons  gegeven  is  geworden  met  eene  edelmoedigheid  welke 
bewijst  dat  ook  op  verstandelijk  gebied  de  spreuk  waarheid  is  : 
« wie  veel  heeft  kan  gemakkelijk  geven.  » 

Dus,  wij  halen  aan  : 

« Te  beginnen  van  den  16  April  1831 , hadden  er  gedurige  troepen- 
bewegingen plaats,  vooral  langs  de  kanten  van  Antwerpen  en  Calloo. 

» Den  2 Augusti  was  de  noodkreet  algemeen.  Men  vernam  dat  de 
troepen  van  Calloo  seffens  versterking  vroegen.  Overal  werden  de 
trommels  geroffeld  om  de  manschappen  op  te  roepen.  De  Burgerwacht 
van  St.  Nikolaas  rukte  op  in  allerhaast,  de  wachten  van  Zwijndrecht, 
van  Melsele  en  van  Beveren  snelden  insgelijks  toe.  Ook  de  landbou- 
wers van  Beveren  kwamen  de  burgersoldaten  ter  hulp;  zij  werden 


179 


aangevoerd  door  den  onderpastoor  hunner  parochie,  die  gewapend 
was  met  een  jachtgeweer,  en  verscheidene  vijanden  in  het  zand  deed 
rollen,  ’s  Anderendaags,  den  5 Augusti,  verbraken  de  Hollanders 
opnieuw  den  wapenstilstand,  en  rukten  vooruit  tot  aan  Calloo.  Een 
detachement  Luiker  jagers,  onder  het  bevel  van  majoor  Lochtmans, 
onderstond  moedig  den  aanval  van  den  vijand,  toen  deze  aan  liet 
fort  Sinte-Marie  ontlandde;  gesteund  door  eenige  burgerwachten  van 
Beveren  en  van  St.  Nikolaas,  weerstond  dit  detachement  jagers,  on- 
verschrokken, den  veel  sterkeren  vijand.  Doch  onze  troepen,  volstrekt 
zonder  zwaar  geschut  zijnde,  werden  na  eenen  strijd  van  eenige  uren, 
gedwongen  het  fort  Sinte-Marie  te  verlaten  en  zich  terug  te  trekken 
op  Beveren.  l)e  Hollanders  maakten  zich  meester  van  het  fort  en 
haalden  de  Belgische  driekleur  neder  die  er  op  wapperde.  Van  Aelst 
schrijft  deze  nederlaag  toe  aan  de  lafhartigheid  van  sommige  valsehe 
Luikenaars,  (die  zich  onder  de  vaderlandsche  troepen  gemengd  hadden), 
en  die  op  de  vlucht  gingen  terwijl  zij  hunnen  krijgsvoorraad  weg- 
wierpen ; in  het  veld  waar  er  gestreden  was  geworden , vond  men 
eene  aanzienlijke  hoeveelheid  ongebruikte  kardoezen.  Doch  de  gere- 
gelde troepen  en  hunne  ollicieren  hielden  het  zoo  dapper  vol,  dat  de 
vijand  het  niet  waagde  verder  de  streek  in  te  komen,  en  zich 
terugtrok  op  zijne  kanoneerbooten , die  op  de  Schelde  lagen,  en  van 
waar  hij,  zonder  gevaar,  het  omliggende  land  kon  verwoesten. 

» De  Hollanders  teisterden  Calloo  en  den  Polder,  te  vuur  en  te 
zwaard.  De  kronijkschrijver  Van  Aelst  telde  53  vernielde,  geplun- 
derde of  verbrande  huizen  en  hoeven.  Alleen  in  Calloo  waren  er, 
volgens  het  ollicieel  verslag  der  plaatselijke  overheden,  47  huizen 
door  het  vuur  vernield. 

» Volgens  het  verslag  van  Constant  Bodenbach,  die  te  dien  tijde, 
commissaris  was  van  het  district  St.  Nikolaas,  werden  er  10  personen 
— waarvan  hij  de  namen  aanhaalt  — door  de  Hollanders  om  het 
leven  gebracht. 

» Dit  was  niet  alles  : de  vijandelijke  soldaten  staken  de  dijken  dooi- 
en openden  de  Poldersluizen. 

» Volgens  Rodcnbach  moet  deze  ramp  geweten  worden  aan  het 
(jebrek  aan  vooruitzicht , de  onverschilligheid  en  het  laag  verraad  van 
sommige  onzer  Regeerders. 

» Doch  de  Hollanders  doorstaken  in  het  land  van  Waas,  niet  alleen- 
lijk den  Polderdijk  van  Calloo;  zij  maakten  nog  twee  andere  openingen, 
eene  in  den  dijk  van  den  Borgerweert,  lusschen  Burglit  en  het 
Vlaamsch  hoofd,  en  eene  andere  in  den  Polderdijk  van  Mclsele,  tegen 


180 


de  Pijp-Tabak.  Langs  deze  gaten  stroomde  liet  water  in  de  Polders 
van  den  Ouden-Docl,  St.  Anna-Keetenisse,  Calloo,  Koning's-Krankeloon, 
Melsele  en  den  Borgerwcert.  Behalve  deze  drie  groote  openingen  in 
de  hoofddijken , hadden  de  Hollanders  nog  verscheidene  binnendijken 
doorgebroken,  twee  sluizen  vernield  tegen  Lief kenshoek , en  op  ver- 
scheidene plaatsen  den  steenweg  opgebroken  van  Antwerpen  naar  Gent. 
Vier  duizend  hectaren  land  stonden  onder;  de  schade  aan  de  eige- 
naars toegebracht  werd  geschat  op  688,000  guldens,  en  de  kosten 
van  herstelling  werden  berekend  op  270,000  guldens,  zoodat  er  cene 
totale  schade  was  van  938,000  guldens  of  2 millioen  dertig  duizend 
franks. 

» De  districtcommissaris,  Constantin  Rodenbach,  kwam  te  Beveren 
toe,  juist  toen  de  Luikerjagers  en  de  Burgerwachten  er  terugkeerden, 
na  de  nederlaag  welke  zij  te  Calloo  geleden  hadden.  Hij  kondigde 
hun  aan  dat  er  weldra  troepen  tot  versterking  zouden  komen,  en  hij 
riep  onmiddelijk  cenen  krijgsraad  bijeen;  deze  besloot  niets  meer  te 
ondernemen  indien  er  geen  zwaar  geschut  kwam  en  nieuwe  troepen. 

» De  district-commissaris  beproefde  de  inwoners  gerust  te  stellen, 
en  verliet  nog  dienzelfden  avond  de  gemeente  Beveren  om  alles  en 
allen  op  te  roepen  ter  verdediging  van  het  land  van  Waas. 

» Onmiddelijk  zond  hij  in  alle  richtingen  renboden  om  in  allerijl 
de  burgerwachten  op  te  roepen  van  de  districten  Sl.  Nikolaas,  Dender- 
inonde  en  Aalst,  en  om  geweren,  krijgsvoorraad  en  zwaar  geschut  op 
te  eischen.  » 

¥ ¥ 

L it  het  bovenstaande  verhaal  der  gebeurnissen , die  in  het  begin 
der  maand  Augusti  1831  plaats  vonden,  zullen  onze  lezers  genoegzaam 
begrepen  hebben  waarom  er,  dien  dag  van  3 Augusti,  beweging  en 
onrust  was  in  de  stad  Lokcren. 

Het  Gemeentebestuur  had  dus  dien  dag  van  den  district-commissaris 
bevel  ontvangen  de  Burgerwacht  op  te  roepen  ; het  schreef  aan  den 
kolonel-bcvclhebber  : 

« Volgens  een  bevel  dat  wij  ontvangen  hebben  van  den  heer  district- 
commissaris  van  Sint-Nieolaas,  die  gemachtigd  is  de  Burgerwacht  op 
te  eischen,  hebben  wij  de  eer  u te  verwittigen  dat  de  verdediging 
der  grenslijn  van  het  district  St.  Nicolaas,  de  onmiddelijke  mede- 
werking der  Burgerwacht  noodzakelijk  maakt.  Dusvolgens,  noodigen 
wij  u uit,  zoo  dringend  als  wij  het  immers  maar  kunnen,  aan  al  de 
beschikbare  wachten  dezer  stad  trol  bevel  te  geven,  zonder  verwijl 
op  te  trekken  naar  de  gemeente  Beveren,  in  welker  nabijheid  de 
vijand  verschenen  is  met  cene  aanzienlijke  macht  van  troepen. 


181 


» Het  zal  zeker  niet  noodig  zijn,  Mijnheer  de  Kolonel,  er  op  te 
drukken,  hoe  allerbelangrijkst  liet  is  in  zulke  gewichtige  omstandig- 
heden, dat  uwe  wachten  zoo  spoedig  mogelijk  vertrekken;  wij  ver- 
wachten van  uwe  vaderlandsliefde  dat  gij  onze  uitnoodiging  zonder 
dralen  zult  beantwoorden. 

» Burgemeester  en  Schepenen , 

» P.  J.  Beeckman,  P.  J.  Thuysbaert. 

Deze  brief  werd  in  den  vooravond  gezonden,  doch  ’s  nachts,  om 
half  twaalf,  kwam  er  eenen  nieuwen  bode  van  den  dislrict-commis- 
saris,  uit  Sint-Nicolaas  gereden  : er  mocht  volstrekt  niet  meer  getalmd 
worden , de  Lokcrsche  Burgerwachten  moesten  seffens  worden  samen- 
geroepen en  naar  Bcveren  oprukken  ! 

De  gemeentelijke  en  militaire  overheden  deden  om  middernacht,  de 
alarmklok  luiden  op  den  toren,  terwijl  de  tambours  der  Burgerwacht 
alle  straten  afliepen,  roffelend  op  hunnen  trommel. 

Men  begrijpt  gemakkelijk  welke  opschudding  dit  veroorzaakte  ! De 
vreedzame  burgerij,  uit  haren  eersten,  deugdelijksten  slaap  gewekt 
door  het  gelui  van  de  noodklok , die  hare  kort  opeenvolgende  klanken 
als  schrille  angstkreten  over  den  omtrek  zond,  en  door  het  aanhou- 
dend tromgeroffel,  vroeg  zich  af  of  de  heele  stad  misschien  in  vlam 
en  vuur  stond.  Overal  werden  de  vensters  geopend  en  kwam  er  licht 

op  de  deurdrempels,  terwijl  boven  het  gerucht  der  trommels  de 

stemmen  klonken  die  de  Burgerwacht  te  wapen  riepen. 

Om  4 ure  ’s  morgens  stonden  er  reeds  een  driehonderdtal  gewa- 
pende Burgerwachten  op  de  Markt  vereenigd  ; zij  vertrokken  onmid- 
dellijk naar  Bcveren,  onder  het  bevel  van  kolonel  Vermeulen.  In  alle 

straten  waren  de  menschen  wakker  om  hun  te  zien  heengaan,  en  tot 
ver  buiten  de  stad  hoorde  men  hun  nog  altijd  roepen  : <i  Leve  Lcopold  ! 
Leve  de  Koning  der  Belgen  ! » 

Het  verhaal  van  dezen  oproep  ontleenen  wij  aan  een  schrijven, 
hetwelk  denzelfden  dag,  4 Augusti,  door  ons  Gemeentebestuur  aan 
den  Gouverneur  der  Provincie  gezonden  werd  : 

« Bij  de  ontvangst  van  uw  kabinetsorder,  gedagteekend  van  gisteren, 
en  ons  bij  renbode  gezonden , hebben  wij  sollens  de  noodige  maat- 
regelen genomen  om  de  spoedige  uitvoering  er  van  te  verzekeren , en 
aldus  de  taak  te  vervullen,  ons  opgelegd  door  de  gewichtigheid  der 
tegenwoordige  omstandigheden.  In  overeenkomst  met  den  heer  kolonel- 
bevelhebber  der  Burgerwacht,  is  er  eenen  oproep  gedaan  tot  al  de 
wachten  van  den  eersten  ban , en  tot  alle  burgers  die  zich  wilden 
aanbieden  als  vrijwilligers,  om  zich  gereed  te  houden,  ten  einde  op 


1 82 


liet  eerste  teeken  te  kunnen  oprukken  naar  de  plaatsen  waar  de  grens 
bedreigd  wordt. 

» Op  liet  oogenblik  zelf  waarop  ons  bestuur  deze  maatregelen  nam, 
ontvingen  wij,  gisteren,  5 Augusti,  om  11  1/2  ure  ’s  avonds,  van 
den  beer  district-commissaris  van  Sint-Nicolaas , liet  bevel  dat  al  de 
beschikbare  wachten  zich  zonder  verderen  uitstel  naar  de  gemeente 
Be  veren  moesten  begeven.  Na  raadpleging  van  den  kolonel  bevel- 
hebber, hebben  wij  daarop  onmiddelijk  al  de  manschappen  doen  te 
samen  roepen  door  het  roffelen  van  de  trommels  en  het  luiden  der 
alarmklok.  Deze  laatste  maatregel,  — het  luiden  der  alarmklok,  — 
was,  wel  is  waar,  buitengewoon,  maar  wij  hebben  hem  noodig 
geoordeeld  omdat  er  zooveel  wachten  zijn  die  op  de  wijken  wonen, 
op  eenen  aanzienlijken  afstand  van  de  kom  der  stad.  Nogthans,  om 
de  gemoederen  te  stillen  en  de  onrust  te  temperen  door  het  kleppen 
der  alarmklok  teweeggebracht,  hebben  wij  reeds  eene  proclamatie 
doen  aanplukken,  waarin  wij  de  zaak  uitleggen  en  de  omstandigheden 
doen  kennen  die  een  onmiddelijk  samenroepen  der  Burgerwachten  en 
vrijwilligers  noodig  maakten. 

» Om  4 ure  ’s  morgens  stonden  er  op  de  Markt  geschaard , 300 
gewapende  burgerwachten  en  50  deels  gewapende  vrijwilligers;  zij 
hebben  onze  stad  verlaten,  bezield  met  den  grootsten  geestdrift,  en 
onder  het  aanhoudend  geroep  van  « Leve  Leopold  1,  koning  der 
Belgen!  » Zij  stonden  onder  het  bevel  van  kolonel  Vermeulen,  twee 
majoors  en  nog  verscheidene  andere  oflicieren  der  Burgerwacht,  en 
hebben  zich  recht  naar  Beveren  begeven,  plaats  door  den  district- 
commissaris  aangeduid.  Later  zijn  zij  nog  gevolgd  geworden  door  een 
aanzienlijk  aantal  andere  wachten,  die  niet  bijtijds  hadden  kunnen 
komen  omdat  zij  te  ver  af  wonen.  Wij  rekenen  dat  er  te  zamen  430 
Burgerwachten  en  40  vrijwilligers  uit  Lokeren  naar  Beveren  vertrokken 
zijn. 

» Voor  het  overige  hecrschl  de  volledigste  rust  in  onze  stad. 

» Burgemeester  en  Schepenen, 

» Verheyden,  l’ainé.  » 

De  overheden  die  de  haastige  samenroeping  der  Burgerwacht  bevolen 
hadden,  hadden  niet  met  overijling  gehandeld;  integendeel,  de  geno- 
men maatregel  kwam  maar  juist  op  zijnen  tijd,  want  in  den  nacht 
van  3 tot  4 Augusti,  rond  12  ure,  trokken  de  Luiker-jagers  af,  niet 
in  stilte,  maar  met  roffelende  trommels;  deze  aftocht  kon  schrikkelijke 
gevolgen  hebben,  daar  de  Hollanders  in  de  nabijheid  van  Beveren, 
nu  den  weg  vrij  zagen  en  tot  aan  St.  Nikolaas  hadden  kunnen 


183 


komen.  De  district-commissaris  liad  aan  de  Luiker-jagers,  als  militairen, 
niet  te  bevelen,  hij  kon  dus  hunnen  Iuidruchtigen  aftocht  niet  beletten, 
des  te  minder,  daar  zij,  naar  het  schijnt,  inderdaad  bevel  hadden 
ontvangen  zich  terug  te  trekken  op  Dendcrmonde.  Er  bleef  den  wak- 
keren burgerlijken  ambtenaar  dus  niet  anders  over  dan  zich  te  oefenen 
in  gedidd,  en  al  zijn  betrouwen  te  stellen  in  de  burgerwacht,  welke, 
naar  zijne  eigene  getuigenis,  « daaraan  beantwoord  heeft  boven  alle 
verwachting.  » 

De  heer  Willemsen  zegt  in  zijn  uitmuntend  werk  : 

« De  Burgerwacht  van  Rokeren,  die  de  eerste  van  al  den  oproep 
der  overheden  beantwoord  had,  kwam  te  Beveren  toe,  den  4 Augusti, 
om  8 ure  ’s  morgens,  met  rodelende  trommels,  en  geestdriftig  Yader- 
Iandschc  liederen  zingende;  zij  waren  vijf  honderd  man  sterk.  Roden- 
bach  zelf  leidde  dit  detachement  naar  de  voorposten;  de  vrijwilligers 
van  St.  Nikolaas,  onder  het  bevel  van  kolonel  Piron,  kwamen  het 
daar  weldra  vervoegen.  In  den  loop  van  den  dag  kwamen  nog  te 
Beveren  toe,  de  burgerwachten  van  Dendermonde,  van  Aalst  en  van 
St.  Nikolaas,  die  den  ganschen  weg  in  geforceerden  marsch  hadden 
afgelegd.  Deze  wachten  werden  verspreid  in  de  omliggende  dorpen 
en  onder  het  bevel  geplaatst  van  kolonel  Annez  de  Zillebeke.  Eugeen 
de  Smet,  lid  van  het  Nationaal  Congres,  vergezelde  persoonlijk  de 
troepen  van  zijn  arrondissement,  (Aalst),  die  ten  getalle  waren  van 
elf  tot  twaalf  duizend  manschappen. 

» De  Burgerwacht  van  Aalst  en  deze  van  Wetteren,  vertrokken  naar 
Beveren  den  6 Augusti;  zij  hadden  met  hun  twee  kleine  kanonnen, 
gezonden  door  Hippolyte  Vilain  XIIII.  Dienzelfden  dag,  om  5 ure  van 
den  achternoen,  kwamen  er  nog  200  manschappen  toe  van  Xinove, 
allen  volledig  gewapend  en  uitgerust,  en  met  hunnen  kolonel  aan  het 
hoofd.  Doch,  indien  het  getal  dapperen  die  den  oproep  van  den 
Gouverneur  en  van  Rodenbach  beantwoord  hadden,  groot  was,  de 
diensten  die  zij  konden  bewijzen,  waren  zeer  gering,  want  de  meesten 
hadden  geen  ander  wapens  dan  eene  piek.  Met  zulke  slecht  gewa- 
pende manschappen  kon  men  niets  aanvangen , en  men  moest  dus  aan 
duizenden  burgerwachten  het  bevel  geven  terug  naar  huis  te  trekken. 

» De  district-commissaris  was  er  in  gelukt  zich  een  aantal  wapens 
te  verschatren,  door  al  de  jachtgeweren  van  zijn  arrondissement  op 
te  eischen,  maar  langs  eenen  anderen  kant  zat  hij  zonder  buskruit 
of  kogels.  De  ievervolle  man  deed  zich  buskruit  atleveren  te  Dender- 
monde, terwijl  eenige  goede  patriotten,  op  zijn  bevel,  kogels  goten 
te  St.  Nikolaas. 


» Generaal  Waulliicr  die  de  stellingen  der  Belgen  was  komen  ver- 
kennen, en  zien  welke  verdedigingsmiddelen  zij  ter  hunner  beschik- 
king hadden,  gaf  het  bevel  in  handen  van  generaal  de  Maliieu,  die 
den  6 Aiigusti  te  St.  Nikolaas  toekwam.  » 

Terzelfdcrtijd  deed  Rodenbach  in  alle  gemeenten  van  het  arrondisse- 
ment, de  volgende  proclamatie  afkondigen  en  aanplakken  : 
Burgerwachten  ! 

« Het  oogenblik  is  gekomen  om  door  uwe  dapperheid , de  nutte- 
» looze  redevoeringen  en  al  te  lange  aarzelingen  te  vervangen. 

» In  naam  van  het  Vaderland  roep  ik  u te  wapen  ! In  naam  van 

» het  Vaderland  roep  ik  u op  om  te  bewijzen  dat  de  Belgen  de 
» vrijheid  zullen  weten  te  bewaren,  welke  zij  gewonnen  hebben  door 
» langen  en  hardnekkigen  strijd.  Het  heil  van  België  dwingt  ons  elk 
» gevoel  van  naijver  en  allen  partijgeest  te  vergelen,  üp  waardige 
» wijze  wedijverend  met  het  edele  Polen,  zullen  wij  eendrachtig 
» blijven  op  den  weg  der  eer,  en  gcene  andere  posten  verlangen 

» dan  deze  waar  er  gevaar  is,  maar  ook  glorie! 

» Burgersoldaten  ! Stellen  wij  aan  ons  hoofd , om  ons  naar  het 

» gevecht  te  leiden,  mannen  die  weten  te  sterven,  ofwel  zich  waardig 

» te  toonen  van  ons  vertrouwen , door  den  zegepraal  ! 

» St.  Nikolaas,  den  4 Aiigusti  1831. 

» Constantin  Bodenbach , 

» district-commissaris  van  St.  Nikolaas  en  lid  van  liet  Nationaal  Congres.  » 

Deze  proclamatie  had  voor  gevolg  dat  nog  een  honderdtal  der 
Lokerschc  Burgerwachten  zich  naar  Beveren  begaven  en  aldaar  hunne 
wapenbroeders  vervoegden  om  de  duurbare  onafhankelijkheid  van  het 
Vaderland  te  verdedigen. 

* 

¥ ¥ 

De  Lokersche  Burgerwacht  was  dus  te  Beveren,  strijdvaardig  om 
de  pas  gewonnen  vrijheid  van  het  land  te  doen  eerbiedigen. 

Zooals  wij  het  gezegd  hebben , waren  er  ook  verscheidene  vrij- 
willigers, die,  zonder  daartoe  gedwongen  te  zijn  door  de  bestaande 
wetten , zich  uit  eigen  beweging  bij  de  manschappen  der  burgerwacht 
gevoegd  hadden.  Doch,  onder  de  leden  zelf  der  Burgerwacht,  die  in 
allerijl  naar  Beveren  waren  getrokken,  waren  er  ook  een  aantal  on- 
vermogende wachten  wiens  uitrusting  der  stad  ten  laste  viel.  Het 
Gemeentebestuur  haastte  zich  daarvoor  te  zorgen , en  de  noodige 
kleedingstukken  op  te  zenden,  bestaande  in  18  kielen,  gordel- 
riemen en  evenveel  « sachos  »,  zooals  blijkt  uit  volgenden  brief  : 


185 


« Lokeren,  den  6 Augusti  1831. 

» Aan  den  lieer  Majoor  van  het  Ie  bataillon  van  het  legioen  der 
burgerwacht  van  Lokeren,  kwartier-generaal  van  Beveren; 

» Ingevolge  het  verslag  ons  door  u gezonden,  nopens  verscheidene 
onvermogende  wachten  die  nog  niet  volledig  uitgemst  zijn,  hebben 
wij  het  noodig  geoordeeld  u , bij  deze,  te  zenden,  18  kielen,  2o 
gordelriemen  en  evenveel  sachos,  waarvan  gij  ons  ontvangstbewijs  zult 
gelieven  te  geven. 

» De  Burgemeester, 

» Verheyden,  l’ainé.  » 

Dienzelfden  dag  ontving  hel  Stadsbestuur  den  hieronderstaanden 
brief  : 

« Lokeren,  den  G Augusti  1831. 

» Aen  de  Regering  der  stad  Lokeren  ; 

» Zoo  aenstonds  kome  te  ontvangen  order  van  den  heer  kolonel 
onzer  Legioen  Garde  Civique,  door  den  kapiteyn  Adjudant  Major  Cruyt, 
van  aen  Ued.  de  aenvraeg  te  doen,  aen  mij  nog  heden  de'  aflevering 
te  doen  der  noodige  Guidons  (kleine  oefeningsvaanfjes)  voor  onze  vier 
compagnieën,  gelogeert  te  Beveren;  daer  deze  zeer  dringende  benoo- 
digen,  zoude  op  morgen  deze  aen  Z.  E.  overleveren  op  mijne  reys 
na  aldaer. 

» Den  kapiteyn  Adjudant  zegt  op  zijn  vertrek  aen  den  kolonel 

schriftelijk  order  gevraegt  te  hebben,  maer  gepresseert  zijnde,  geant- 
woord heeft  dit  maer  mondeling  aen  mij  zoude  gecommuniqucerd 
hebben,  en  ik  mij  hier  direct  mede  moest  belasten;  op  mijn  aenzoek 

aen  den  Adjudant  Cruyt  gedaen  om  zich  ten  dien  eynde  in  persoon 

naer  ’t  Stadhuis  te  begeven,  aengezien  Ued.  mij  geene  titels  herkend, 
heeft  Z.  E.  mij  geantwoord  dat  hij  tot  mij  gezonden  was  en  met 

niemand  anders  te  communiqueeren  had. 

» Den  Luitenant-kolonel  der  Garde  Civique  van  ’t  kanton  Lokeren, 

» A.  J.  Louvau-Schellekens.  » 

Er  is  geen  spoor  van  antwoord  op  dezen  brief  te  vinden. 

Twee  dagen  later,  den  8 Augusti  1831,  schrijft  het  Gemeentebestuur 
aan  den  Gouverneur  der  Provintie  : 

» Aan  den  heer  Gouverneur  van  Oost-Vlaanderen  ; 

» Wij  verhaasten  ons  te  antwoorden  op  uwen  brief  van  7 dezer 
maand,  waarin  gij  inlichtingen  vraagt  nopens  het  vertrek  der  burger- 
wachten dezer  stad.  Bij  ons  schrijven  van  4 dezer  maand,  hebben  wij 
u de  maatregelen  doen  kennen,  door  ons  genomen,  om  de  bevelen, 
nopens  dit  vertrek  gegeven,  uit  te  voeren;  tevens  lieten  wij  u weten 


24. 


186 


dat  liet  getal  der  vertrokken  Wachten,  mocht  geschat  worden  op  450, 
daaronder  begrepen  40  vrijwilligers.  Al  deze  manschappen  zijn  opge- 
trokken naar  de  grenzen,  onder  liet  opperbevclhebberschap  van  den 
lieer  Vermeulen,  kolonel  van  het  Legioen  van  dit  kanton,  en  van 
twee  majoors,  te  weten,  den  heer  Pietcrs-Cornelis , majoor  van  het 
Ie  bataillon , bevattende  de  vier  eerste  compagnieën  van  den  Ie  ban , 

en  den  heer  J.  F.  Van  Kerckhove,  majoor  van  het  2°  bataillon  van 

den  2e  en  den  5e  ban;  wij  zijn  overtuigd  dat  al  de  ollicieren , tot  den 
Ie  ban  behoorende,  ten  zelfden  tijde  vertrokken  zijn.  Doch  aangezien 
wij,  sedert  het  vertrek  der  Wachten  uit  onze  stad,  nog  geen  enkel 
verslag  van  den  bataillonsoverste  ontvangen  hebben , nopens  het  getal 
manschappen  die  zich  op  dit  oogenblik  onder  zijn  bevel  bevinden , te 
Beveren,  zijn  wij  niet  in  staat  u meer  bepaalde  inlichtingen  te  geven. 

» Nogthans  is  het  ter  onzer  kennis  gekomen  dat  de  heer  Poppe, 

luitenant  bij  de  Wachten  van  den  2e  en  3e  ban  dezer  stad,  die  naar 
Beveren  vertrokken  was  als  vrijwilliger,  gevolgd  door  een  dertigtal 
niet  gewapende  vrijwilligers  en  wachten  van  den  Ie  ban,  allen  in  de 
meening  dat  men  hun  ginder  wapens  zou  afgeleverd  hebben , met  die 
manschappen  teruggekomen  is.  Krachtens  een  bevel,  uitgevaardigd 
door  het  gemeentebestuur  van  Beveren,  zijn  zij  teruggezonden  gewor- 
den, aangezien  het  gebrek  aan  wapens  hunne  tegenwoordigheid  op  de 
grens  nutteloos  maakte,  terwijl  daarenboven  hun  verblijf  zeer  kostelijk 
was  voor  de  gemeenten  waar  zij  ingekwartierd  waren.  Deze  dapperen 
wachten  alleenlijk  naar  wapens  om  hunne  medeburgers  te  gaan  ver- 
voegen. 

» In  deze  gewichtige  omstandigheden  is  het  onzen  vurigsten  wensch 
dat  wij  zoo  spoedig  mogelijk  eene  zending  wapens  mogen  ontvangen, 
zooals  uwen  brief  van  5 dezer  het  ons  laat  verhopen.  Deze  zullen  ons 
moeten  dienen  om  de  wapening  te  volledigen  der  manschappen  van 
den  Ie  ban,  waar  er  ongeveer  150  geweren  te  kort  zijn,  en  ook 
voor  de  wapening  der  vrijwilligers.  Het  gebrek  aan  wapens  is  groot; 
ondanks  den  oproep  dien  wij,  ingevolge  uwe  uitnoodiging,  tot  al  de 
inwoners  van  de  stad  gedaan  hebben,  om  de  wapens  die  zij  zouden 
kunnen  bezitten,  in  te  leveren,  is  er  tot  hiertoe  nog  geenen  enkelen 
burger  die  zich  te  dien  einde  aangeboden  heeft. 

Aanvaard,  enz. 

» De  Burgemeester, 

» Verheyden , l’ainé.  » 

Dit  alles  is  zeer  begrijpelijk.  Al.wie  in  die  beroerde  tijden  wapens 
in  huis  had , behield  ze  liever  dan  ze  af  te  geven.  Men  kon  immers 


187 


niet  voorzien  of  men  ze  niet  spoedig  zelf  zou  noodig  hebben  om  huis 
en  lijf  tegen  den  inrukkenden  vijand  te  verdedigen.  Daarbij , een  groot 
aantal  jachtgeweren  waren  reeds  door  bijzonderen,  ter  beschikking 
van  de  openbare  macht  gesteld. 

’s  Anderendaags  kwam  er  echter  beter  tijding.  Het  Stadsbestuur 
ontving,  van  wege  den  Gouverneur  der  Provintie,  162  geweren  met 
bajonnetten  en  stampers,  om  te  dienen  tot  wapening  van  den  voorban 
der  Lokersche  Burgerwacht;  bij  dit  alles  was  ook  gevoegd  eenen 
trommel , met  toebehoorten. 

Wapens  en  trommel  werden,  tegen  ontvangstbewijs,  afgeleverd  aan 

den  heer  Pieters-Cornelis,  majoor  van  het  Ie  bataillon,  hetwelk  de 

manschappen  van  den  voorban  bevatte. 

* 

¥ ¥ 

In  ’s  Raadszitting  van  den  12  Augusti  1831,  moesten  de  Stadsbe- 
stuurders opnieuw  zorgen  voor  de  kleeding  van  onvermogende  Wachten, 
die  « te  Beveren  lagen.  » Ditmaal  verschaften  zij  30  kielen,  30  gor- 
delriemen, 30  sachos,  en  lo  paren  leeren  schoenen. 

Ziehier  het  verslag  waaruit  wij  dit  vernemen. 

« Zitting  van  12  Augusti  1831. 

» Den  Raed  besluyt  te  verzorgen  aen  de  onvermogende  Borger- 
wachten,  thans  te  Beveren  gestationneerd,  de  noodige  kleedingstukken. 

» De  Voorzitter  doet  een  voorstel  aan  den  Raed  ten  gevolge  van 
gedaen  verslag  van  wege  de  overheden , commanderende  den  Voorban 
der  Borgerwacht  dezer  stad,  ingequartierd  te  Beveren,  rakende  de 
noodwendigheden  van  kleedingstukken  voor  een  zeker  aental  der 
gemobiliseerde  Borgerwachtcn.  Den  heer  Pieters-Cornelis  bied  zich  aen 
in  de  zitting,  in  de  hoedanigheyd  van  major  der  compagniën  van 
den  Voorban,  welken  verklaerd  te  benoodigen  tot  de  noodzakelijke 
kleeding  der  onvermogende  Borgerwachten , de  volgende  stukken,  te 
weten  : dertig  sachos  en  vijfthien  paren  leere  schoenen. 

» Den  Raed,  in  aendacht  nemende  de  bewezen  noodwendigheden 
der  gemelde  stukken  tot  kleeding  van  onvermogende  Borgerwachten, 
hebben  besloten  gelijk  zij  besluyten  bij  deze,  dezelve  voorwerpen  ten 
verheysten  eynde  te  doen  in  gereedheid  brengen,  en  ten  voordeeligsten 
te  doen  confcetionneren,  welke  op  eene  approximative  waerde  geschat 
worden  van  twee  honderd  guldens.  Zullende  het  bedrag  van  dies  toe- 
passelijk zijn  op  de  gealloueerde  somme  van  duyzend  guldens,  toege- 
staen  bij  autorisatie  van  het  comité  van  conservatie,  vervangende  de 
gedeputeerde  stalen,  in  dato  30  April  1831,  mits  vereyschte  regula- 
risatie.  Wordende  verders  het  Collegie  van  Borgemeester  en  Schepenen 


188 


gelast  met  de  verzorging  en  inzending  van  de  kledingstukken  zoo 

spoedig  inogclijk  werkstellig  te  maken.  » 

* 

* * 

Den  13  Augusti,  kon  liet  Gemeentebestuur  aan  den  Gouverneur 
laten  weten  hoeveel  Lokersclie  Burgerwachten  er  eigentlijk  waren  te 
Beveren. 

De  brief  luidt  als  volgt  : 

« Als  gevolg  op  uw  schrijven  van  8 dezer  maand,  nopens  de  Bur- 
gerwachten onzer  stad,  die  naar  Beveren  vertrokken  zijn,  hebben  wij 
de  eer  U een  verslag  over  te  maken  van  den  majoor  der  compagniën 
van  den  voorban.  Daaruit  blijkt  dat  er  op  heden  464  manschappen 
uit  onze  stad  vertrokken  zijn  naar  de  grens,  en  zich  onder  de  wapens 
bevinden;  de  ollicieren  zijn  in  dit  getal  begrepen.  Volgens  hetzelfde 
verslag  zijn  er  30  tot  33  manschappen  die  op  het  appel  ontbreken, 
ondanks  onze  dringende  uitnoodiging.  Wij  zullen  ons  bevel  nog  cens 
herbalen  opdat  die  achterblijvers  spoedig  zouden  vertrekken. 

» Burgemeester  en  Schepenen, 

» Verheyden,  l’ainé.  » 

* 

¥ ¥ 

Eilaas,  in  dit  ondermaansche  hebben  alle  dingen,  ook  de  schoonste, 
hunnen  min  schoonen  kant,  daar  is  geen  medalie  zonder  keerzijde. 
De  leden  der  Lokersche  Burgerwacht  waren  opgerukt  met  veel  moed, 
met  veel  geestdrift,  doch  er  waren  er  onder  het  getal  waarvan  de 
moed  weldra  verllauwde.  Erger  nog  : daar  waren  deserteurs  die  van 
Beveren  wegliepen  en  naar  de  lieve  Durmestad  terugkeerden.  Er 
moesten  maatregelen  genomen  worden  om  dit  te  beletten;  eenen 
brief  van  het  Gemeentebestuur,  dragende  de  dagteekening  van  14 
Augusti  1831,  handelt  daarover  : 

« Aan  den  heer  kolonel,  bevelhebber  van  het  legioen  der  Burger- 
wacht van  ’t  kanton  Lokeren. 

» Bij  brief  van  13  dezer  maand  worden  wij  door  den  heer  Gouver- 
neur der  Frovintie  uitgenoodigd , zoo  spoedig  mogelijk  doeltreffende 
maatregelen  te  nemen  om  de  desertie  te  beletten  der  wachten  van 
den  Ie  ban,  verspreid  in  de  gemeenten  langs  den  overkant  der 
Dunne,  die  hun  korps  ontloopen  en  hunne  krijgsmakkers  verlaten. 

' » Wij  verzoeken  u dus  zoo  haastig  inogclijk  eenen  post  van  Burger- 
wachten in  te  richten,  gekozen  tusschen  de  manschappen  van  den 
Sedenlairen  ban,  aan  de  brug  over  de  rivier  ’t  einde  de  stad;  eenen 
dergelijken  post  zal  dienen  ingerieht  te  worden  op  de  Heirbrug  aan 
het  veer,  en  wanneer  er  zich  deserteurs  aanbieden  die  de  stad  zouden 


189 


willen  binnenkomen,  zal  men  bun  bevelen  terug  te  kecren  en  hun 
korps  te  vervoegen  ; indien  zij  weigeren , moeten  zij  aangehouden 
worden  en  voor  ons  gebracht,  opdat  wij  ze  naar  hunnen  post  zouden 
kunnen  doen  terugleiden. 

» Wij  zijn  overtuigd,  Mijnheer  de  kolonel,  dat  gij  niets  verwaar- 
loozen  zult  om  deze  maatregelen  toe  te  passen. 

» Burgemeester  en  Schepenen , 

» Verheyden,  l’ainé.  » 

De  maatregel  was  niet  slecht  bedacht.  Daar  de  deserteurs  die  uit 
Beveren  wegliepen,  over  de  Dunne  moesten  om  in  Lokeren  terug  te 
komen,  plaatste  men  manschappen  aan  de  Oude  Brug  en  aan  Heir- 

brugveêr,  en  men  joeg  ze  naar  Beveren  terug  of’  nam  ze  gevangen. 

* 

* 4 

Er  waren  onder  de  Burgerwacht  manschappen  die  zonder  te  willen 
deserteeren , toch  liever  uit  Beveren  weg  waren  ; hetzij  dat  zij  te 
huis  moeielijk  lang  konden  gemist  worden,  hetzij  dat  hunne  zaken 
hunne  tegenwoordigheid  ook  elders  nog  eischlen.  Deze  wachten  richten 
zich  tot  het  Gemeentebestuur  om  de  toelating  te  vragen  zich  te  doen 
vervangen  of  om  hunne  redenen  tot  vrijstelling  te  doen  gelden. 

Den  16  Augusti  1831  schrijft  het  Stadsbestuur  daarover  aan  den 
Gouverneur  der  Provintie. 

« Mijnheer  de  Gouverneur, 

» De  Ie  ban  der  Burgerwacht  van  deze  stad  en  gemeente  is  thans 
gemobiliseerd  en  bevindt  zich  op  de  grens;  sedert  hun  vertrek  hebben 
verscheidene  der  opgeroepen  manschappen  zich  tot  het  Gemeente- 
bestuur gewend  ten  einde  zich  te  doen  vervangen,  krachtens  artikels 
12  en  13  der  wet  van  18  Januari  1831;  anderen  deden  redens  gelden 
om  vrijgesteld  te  worden. 

» De  kantonale  Raad  onzer  Burgerwacht  , die  krachtens  artikel  2 
der  wet  van  22  Juni  laatstleden,  in  oorlogstijd  elke  maand  vergadert, 
weet  in  dezen  toestand  niet  goed  hoe  de  wet  uit  te  leggen , en  kan 
uit  den  tekst  zelf  niet  onderscheiden  of  de  mobiliseering  en  het  ver- 
trek van  de  Burgerwacht,  den  Raad  nog  toelaten  zijne  maandelijksehe 
vergadering  te  houden  als  in  gewonen  tijd,  en  de  manschappen  voort 
te  vervangen  of  vrij  te  stellen  en  plaatsvervangers  aan  te  duiden. 

» Wij  zijn  dus  zoo  vrij,  Mijnheer  de  Gouverneur,  ons  tot  u te 
richten  ten  einde  u daarover  raad  te  vragen;  de  inlichtingen  die  gij 
ons  daarover  geven  wilt,  zullen  wij  onmiddellijk  aan  den  kantonalen 
Raad  overmaken. 

» Burgemeester  en  Schepenen, 

» Verheyden,  l’ainé.  » 


190 


Den  17  Augusti,  ’s  anderendaags  dus,  volgde  eenen  anderen  brief 
om  den  Gouverneur  te  laten  weten  welke  maatregelen  er  genomen 
waren  om  liet  wegloopen  van  de  déserteurs  te  beletten  en  ze  naar 
bun  korps  terug  te  zenden  : 

« Aan  den  lieer  Gouverneur  van  Oost-Ylaanderen. 

» Ter  uitvoering  van  de  bevelen  uitgedrukt  in  uw  schrijven  van 
13  dezer  maand,  en  in  overeenkomst  met  den  kolonel,  bevelhebber 
der  Burgerwacht  dezer  stad , hebben  wij  ten  spoedigste  wachtposten 
ingericht  bij  de  brug  over  de  Durmerivier  en  aan  het  veer  op  de 
Ileirbrug;  de  dienst  dezer  wachtposten  wordt,  bij  beurten,  verricht 
door  de  manschappen  van  den  Sedenlairen  ban.  Op  die  wijze  zullen 
wij  trachten  mede  te  werken  om  het  voorgestelde  doel  te  bereiken , 
en  te  beletten  dat  wachten  hunnen  post  tegenover  den  vijand  ver- 
laten. Aan  de  déserteurs  die  zich  aanbieden  om  de  stad  terug  binnen 
te  komen , wordt  er  door  de  wachtposten  bevel  gegeven  terug  te 
keeren,  indien  zij  weigeren  te  gehoorzamen  aan  dit  bevel  worden 
zij  aangehouden. 

» Burgemeester  en  Schepenen, 

» Yerheyden , l’ainé.  » 

♦ ¥ 

Vier  dagen  later,  den  21  Augusti  1831 , kwamen  onze  Burgerwachten 
onverwachts  in  de  stad  terug,  liet  Gemeentebestuur  gaf  er  kennis  van 
aan  den  Gouverneur  door  den  volgenden  brief  : 

« Lokeren,  22  Augusti  1831. 

» Aan  den  heer  Gouverneur  van  Oost-Ylaanderen. 

» Wij  hebben  de  eer  u bij  deze  te  berichten  dat  de  manschappen 
van  den  Ie  ban  der  Burgerwacht  onzer  stad,  die  op  bevel  van  den 
heer  Districtcommissaris  van  Sint-Nicolaas,  den  3 dezer  maand  opge- 
roepen waren  en  ingekwartierd  te  Beveren,  teruggekeerd  zijn  en  in 
onze  stad  aangekomen,  gisteren,  in  den  namiddag,  vergezeld  van 
hunne  officieren. 

» Burgemeester  en  Schepenen , 

» Yerheyden , l'ainé.  » 

Nu  vraagt  de  belangstellende  lezer  zich  misschien  wel  af  : « maar, 
wat  hebben  de  Lokersche  Burgerwachten  toch  eigentlijk  gedaan  te 
Beveren  ? » 

Om  die  gewettigde  vraag  te  beantwoorden,  zullen  wij  eenc  laatste 
maal  den  heer  Willeinsen  in  zijn  verdienstelijk  werk  laten  spreken  : 

« Verscheidene  malen  beproefden  het  de  Hollanders  tot  in  het  hartje 
van  het  land  te  dringen.  Toen  zij  bemerkten  dat  de  Bolder  van 


101 


Melselc  droog  lag,  poogden  zij  liein  te  dóórtrekken  om  vandaar  op 
Zwijndrecht  te  vallen,  zij  waren  800  man  sterk.  Twee  compagniën 
van  liet  5 linieregiment , onder  de  hevelen  van  kapitein  Lenain , 
stormden  er  op  los  met  gevelde  bajonet  en  dreven  ze  terug  tot  aan 
de  Pijp  Tabak.  Ondertusschen  beschoot  de  Hollandsclie  vloot  deze 
wakkere  patriotten  met  schroot.  Drie  Belgische  officieren,  Nypels, 
Thyssens  en  Monard,  hebben  zich  in  dit  gevecht  bijzonder  onder- 
scheiden. 

» Toen  de  Hollanders  eenigen  tijd  later  cenc  nieuwe  ontbinding 
beproefden  te  Burght,  werden  zij  andermaal  door  den  kapitein  Lenain 
verslagen. 

» Het  Hollandsch  garnizoen  van  Hulst  deed  eenen  uitval  ten  einde 
zich  meester  te  maken  van  de  Clinge,  het  werd  met  een  aanzienlijk 
verlies  tot  onder  de  muren  van  Hulst  teruggedreven.  In  dit  gevecht 
waren  het  vooral  de  vrijwilligers  van  Zele  die  zich  door  hunne 
dapperheid  onderscheidden.  Een  van  hunne  sergeanten,  Parmentier 
genaamd,  liep  dwars  door  de  moerassen,  bestreken  door  de  vijande- 
lijkc  kanonnen  die  aanhoudend  bulderden,  en  plaatste  de  Belgische 
vlag  in  den  grond,  onder  het  vuur  van  den  vijand.  Hodenbach  voegt 
er  bij  dat  al  de  Burgerwachten  zóóveel  moed  en  dapperheid  toonden 
in  de  verschillige  gevechten,  zulke  dichte,  ondunbare  menigte  soldaten 
uitmaakten , en  zooveel  verdedigingswerken  hadden  opgeworpen , dat 
de  ontmoedigde  vijand  den  aanval  niet  meer  wagen  dorst  en  zich 
bepaalde  tot  het  verdedigen  van  zijn  eigen  grondgebied. 

» Den  7 Augusti  beproefden  de  Hollanders  nogthans  eene  kanonnen- 
batterij op  te  stellen,  op  de  baan  naar  Hulst.  Luitenant  Behault,  die 
de  Luiker  scherpschutters  aanvoerde , riep  zijne  mannen  te  wapen  en 
trok  er  mede  den  vijand  tegemoet , gevolgd  door  een  pelelon  Burger- 
wachten van  Ninove  en  door  een  ander  korps  Luikenaars,  onder  liet 
bevel  van  luitenant  Chaumont.  Deze  moedige  Belgen  dwongen  de 
Hollanders  opnieuw  op  hunne  vesting  af  te  trekken. 

» Op  den  9 Augusti  vertrok  Hodenbach  naar  Zwijndrecht,  om  de 
voorposten  in  oogcnschouw  te  nemen.  De  Burgerwachten  van  Aalst, 
onder  het  bevel  van  kolonel,  graaf  Van  der  Noot  en  van  majoor 
Cans-Huwaert,  stonden  geposteerd  aan  de  Pijp  Tabak,  tegenover  de 
Hollandsche  kanonneerboten,  en  legerden  daar  in  het  modder,  terwijl 
alles  hun  ontbrak,  zelfs  kleedingstukken.  Deze  post  was  zóó  gevaar- 
lijk en  zóódanig  blootgesteld  aan  het  vuur  van  de  vijandelijke  viool, 
dat  men  hem  onmiddellijk  deed  ontruimen.  Hier  ook  heeft  kapitein 
Lenain  zich  dapper  onderscheiden. 


192 


» I)c  achttien  duizend  manschappen  die  men  naar  het  land  van 
Waas  gezonden  had , om  liet  te  verdedigen  tegen  den  invallenden 
vijand,  hadden  nog  niet  te  zeer  te  lijden  onder  het  volledig  gebrek 
aan  bestuurlijken  dienst  hetwelk  in  het  pasgevormde  Belgisch  leger 
bestond.  Het  land  van  Waas  is  toch  eene  der  vruchtbaarste  streken 
van  België,  en  kon  onmiddelijk  aan  de  troepen  het  eerste  voedsel 
verschallën;  de  gemeenten  die  vrijwilligers  naar  het  leger  gezonden 
hadden , trachten  ook  in  hunne  voeding  te  voorzien  door  het  zenden 
van  wagens  brood,  aardappelen  en  gezouten  vleesch.  De  kosten  van 
deze  bevoorrading  werden  gedekt  met  de  opbrengst  van  openbare 
inschrijvingslijsten.  Dat  aldus  iedereen  bijdroeg  om  het  Belgisch  leger- 
korps te  onderhouden  in  het  land  van  Waas,  moet  niemand  verwon- 
deren : de  brand  en  de  plundering  van  Calloo  hadden  eenieders  ver- 
ontwaardiging opgewekt  en  den  moed  van  allen  aangevuurd. 

» Bodenbach  had  een  plan  : hij  wilde  Hulst  innemen,  en  daardoor 
den  vijand  verschrikken , hem  doen  afzien  van  elke  poging  tot  inval 
op  het  Belgisch  grondgebied.  In  het  versterkte  stadje  zelf  had  hij 
vrienden,  en  door  hen  wist  hij  dat  Hulst  slechts  door  eenige  honderd- 
tallen Hollandsche  soldaten  verdedigd  werd;  de  helft  van  die  soldaten 
hadden  daarbij  de  pokken;  ook  wist  hij  dat  de  kanonnen  op  de 
vesten  voor  het  meerendeel  onschadclijk  en  buiten  dienst  waren. 

Dit  was  den  ondernemonden  man  genoeg.  « Den  14  Augusti  ging 
hij  naar  Beveren  en  raadpleegde  er,  over  de  mogelijke  inname  van 
Hulst,  luitenanl-kolonel  Chazal,  bevelhebber  van  het  bataillon  Luiker 
scherpschutters,  en  kapitein  Lenain  van  het  5°  linie.  Men  kwam 
overeen  dat  de  stoute  poging  den  volgenden  nacht  zou  gewaagd 
worden.  De  korpsoversten  werden  verwittigd;  1800  man  moesten  van 
Beveren  oprukken  naar  Sint-Gillis,  daar  zou  men  samenkomen  tegen 
middernacht.  De  kolon  beschikte  over  twee  kanonnen  en  een  bommen- 
werptuig.  Als  voorwendsel  voor  den  nachtclijken  tocht  werd  opge- 
geven dat  eenige  Hollanders  zich  vertoond  hadden  in  de  nabijheid 
van  de  Clingc.  Maar  toen  kolonel  Annez  de  Zillebeke,  bevelhebber 
der  brigade,  vernam  dat  de  troepen  zich  gingen  op  weg  begeven, 
bedacht  hij,  nog  tijdig  genoeg  dat  generaal  Wauthier  hem  bevolen 
had  alle  herneming  van  de  vijandelijkheden  te  staken,  en  hij  deed 
de  troepen  stilhouden.  Uit  eerbied  voor  zijnen  overste,  zegt  Bodenbach, 
was  bij  gedwongen  eene  onderneming  tegen  te  houden,  aan  de  welke  hij 
anders  gaarne  een  dapper  deel  zou  genomen  hebben  ! Tengevolge  van 
dit  tegenbevel  kwamen  er  te  Sint-Gillis  slechts  acht  honderd  mannen 
samen.  Bodenbach  vergaderde  ccncn  krijgsraad,  doch  het  algemeen 


I/ÉPITAPHIER  WASIEN 


N°  1574. 
d’Overloopb. 


N®  1577. 
Westerlinck. 


N°  1640. 

DE  WaRGNYR  OU 
DE  WaRNIÈRB. 


IM  V.-. • '•  ••  - ^y  ' 
J] 

•V.\  V.-;-’ 

./  / 

M 

mb 

• ■'■■■■/ 

/ A 

Ill/vv 

\ \ 

/ M:: 

N®  1682. 

DE  CoUTBREAU. 


N«  1697. 
DE  Rop. 


N°  1716. 

DE  SaLMYR. 


N®  1718. 

Gansacker. 


N°  1720. 
Baclioni. 


N°  1724. 

DE  CROY. 


N°  1738. 
Goüeau. 


N®  1744. 
van  Mals. 


N°  1747. 

VAN  BbRCKEL. 


En;.  Dilis  del. 


PL.  T 


N°  1662- 

VAN  BUEGHOM  OU 
VAN  BsUGHEU. 


No  1718. 

VAN  HORNE. 


No  1735. 

DE  BaILLENCOURT. 


N®  1754. 

DE  LaNFRANCHI. 


Lilh.  Strybol-Vercruyssei. 


N®  1754, 

VAN  DER  MbERE. 


N»  1774. 
Ghys. 


N°  ig56. 

DE  WaVERANS. 


No  1968. 
VAN  DE  Walle. 


. Dilis,  del. 


L’ÉPIÏAPHIER  WA8IEN. 


No  1761. 

du  Quesnoy  (ancien). 


N°  1770. 
van  Nieulande. 


N°  1775. 

VAN  NIEUWENHOVE. 


N®  1779. 
Borluut. 


No  1956. 

Cocquyt  ou  Cockuyt. 


N°  1958 

Paschal  dit  Spontin. 


N°  1969. 

VAN  VlIERDBN. 


N°  1972. 

VAN  DE  WOESTYNE. 


PL.  U. 


N°  1774. 
Staline. 


N°  1932. 

DE  BaNCHY. 


N°  ig65. 
Robls. 


No  1974 
Roelants. 


üth.  Strjb«l-Vercroyss»ii. 


m 


L’ÉPITAPHIER  WASIEN. 


N°  1978. 
Hbetveldb. 


No  1981. 
Ymmelot. 


N»  1984. 
van  Castre. 


N°  ig85. 
Croocaert. 


N°  1985. 

SüRMONT. 


N»  ig85. 

DE  RAVESCHOT. 


N°  2006. 
Wyts. 


N°  3o5i. 

VAN  HOOFF. 


N°  2o5i. 
Kekeemans. 


N°  2090. 
de  Santa  Cruz. 


N°  2091. 
SlVORI. 


N°  2100. 

DE  CRABYWINCQUSL. 


Em.  Klis,,  dol. 


PL.  V. 


N°  1985. 
Heuriblock. 


N°  1985. 
Merwede. 


N»  2083. 
DE  SaMILLAN. 


N°  2086. 
LE  COCQ. 


Lith.  Strybol-VererujsMn. 


193 


gevoelen  was  dat  men  met  zulk  een  gering  getal  manschappen , er 
niet  aan  denken  kon  Hulst  aan  te  vallen.  Toen  de  troepen  dit  nieuws 
vernamen , weigerden  zij  terug  te  trekken , en  zij  besloten  maar  tol 
den  aftocht  toen  men  er  hun  dringend  om  smeekte.  Het  zoo  moedig 

vertrokken  korps  ging  uiteen  onder  den  indruk  dat  het  verraden  was.  » 

* 

¥ ¥ 

Tengevolge  daarvan  was  de  moed  onder  de  Burgerwachten  diep 
gezonken.  Ook  de  Lokersche  Burgerwacht  kwam  ontmoedigd  terug, 
na  gedurende  17  dagen  in  Beveren  verbleven  te  hebben. 

Den  4 Augusli  's  morgens  in  alle  vroegte,  waren  zij  uit  onze  stad 
vertrokken,  den  21  Augusti,  in  den  namiddag,  kwamen  zij  hier  terug. 
Stadshandvesten  bevatten , jammergenoeg  ! geen  enkel  woord  over 
hetgeen  de  Lokersche  Burgerwachten  te  Beveren  verricht  hebben , en 
het  is  ons  dus  eene  waarachtige  kans  geweest  daarover  de  hierboven- 
staande  inlichtingen  in  ’s  heeren  Willeinsen  geleerd  werk  te  vinden. 

Om  deze  studie  te  eindigen , en  een  laatste  bewijs  te  geven  dat 
het  optreden  der  Burgerwacht  niet  zonder  verdienste  geweest  is,  geven 
wij  hieronder  de  Proclamatie  van  den  Distrietcommissaris  na  de  ont- 
binding der  Wacht  : 

« Burgerwachten  ! 

« In  naam  der  inwoners  van  hel  District  Sint-Nicolaas , bedank  ik 
u voor  uwen  iever,  voor  uwe  vaderlandsliefde.  Bij  de  eerste  verschij- 
ning der  Hollanders  zijl  gij  opgestaan,  gij  hebt  de  Iade  brandstichters 
achteruit  gedreven  te  Hulst,  te  Burght  en  te  Zwijndrecht,  van  waar 
zij  gaarne  op  Sint-Nicolaas  en  verscheidene  andere  steden  zouden 
getrokken  zijn. 

« De  Burgerwachten  van  Lokeren , van  Aalst  en  van  Dendermonde 
kwamen  tocgesneld  bij  den  eersten  oproep  om  met  ons  in  het  gevaar 
te  deelen  ; dat  deze  dapperen  hier  de  hulde  ontvangen  der  nationale 
dankbaarheid  ! 

« Milliocnen  zijn  verzwolgen  door  het  doorsteken  onzer  polderdijken. 
Zonder  uwen  moed,  zouden  nog  meer  millioenen  de  prooi  geworden 
zijn  van  de  overstroomingen,  de  brandstichtingen  door  den  vijand 
veroorzaakt. 

« Zonder  grof  geschut  en  bijna  zonder  wapens,  zonder  krijgsoversten, 
hebt  gij  stand  gehouden  op  mocielijke  posten.  Toen  er  eindelijk 
oversten  kwamen,  verre  van  uwen  moed  toe  te  juichen,  hebben  zij 
uwe  vaderlandsliefde  bedwongen.  Zonder  hen  zou  de  Belgische  driekleur 
gewapperd  hebben  boven  Hulst,  en  waren  onze  nationale  blauwe 
kielen  verschenen  in  Axel. 


2-i. 


194 


« In  de  oogen  van  liet  vaderland  is  de  droefheid  schoon  welke  gij 
gevoelt  omdat  men  u werkeloos  deed  blijven  ! Terugkeercnd  in  uwe 
haardsteden,  moogt  gij  fier  het  hoofd  verheffen.  Blozen  moeten  alleen 
diegenen,  die  door  hunne  onbekwaamheid  of  door  hunne  slechtheid, 
het  heil  van  het  Vaderland  in  gevaar  brachten. 

« Weldra  zal  de  natie  uw  gedrag  beoordeelen  — maar  ook  het 
hunne  ! » 

* 

♦ * 

Dit  waren  de  laatste  oorlogsfeiten. 

Zonder  vrees  voor  tegenspraak  mag  gezegd  worden  dat  het  dank  is 
aan  den  moed  en  aan  de  krachtdadigheid  van  den  Districtcommis- 
saris  Rodenbaeh , en  aan  het  snel  oprukken  der  Burgerwachten , dat 
het  land  van  Waas  niet  overrompeld  werd  door  de  Hollanders,  en 
bevrijd  bleef  van  het  lot  van  Calloo. 

De  Lokersche  Burgerwachten , evenals  alle  andere  Wazenaars,  hebben 
daarin  hun  deel  gedragen,  hun  plicht  gedaan. 


MAURICE  VAN  DAMME. 


INHOUDSTABEL 


I.  De  Burgerwacht  in  1830,  door  de  Regeringsraad  ingericht 

II.  De  Burgerwacht  in  1831,  door  het  Staatsbestuur  ingericht 

A.  De  samenstelling  en  kleeding  der  Lokerschc  Burgerwacht. 

B.  Lokaal  en  ocfeningsplcin 

C.  De  bewapening 

D.  Op  weg  naar  den  vijand 


bl. 

137 

( 3) 

/) 

146 

(12) 

» 

147 

(13) 

» 

164 

(30) 

» 

170 

(36) 

» 

177 

(43) 

Portret  van  den  Kolonel  Vermeulen. 


ÉPITAPHIER  WASIEN. 


COMPLÉMENT 

RÉDIGÉ 

A L’AIDE  DU  MANUSCRIT 

DK 

JACQUES-ANTOINE  SANCHEZ  DE  CASTRO  Y TOLEDO, 

PRÊTRE  A WAESMUNSTER. 


AVANT-PROPOS. 

Le  travail  que  nous  livrons  aujourd'hui  il  la  publicité  a,  comme  nous 
l'indiquons  dans  le  titre,  été  rédigé  à l'aide  d’un  important  recueil 
d’épitaphes,  formé  vers  le  milieu  du  XVIIIe  siècle,  par  Jacques-Antoine 
Sanchez  de  Castro  y Toledo,  seigneur  de  Sombeke  et  prêtre  à 
Waesmunster. 

Nous  avons  eu  l’honneur,  dans  une  réunion  antérieure  (i),  de  pré- 
senter à nos  honorables  confrères  une  rapide  description  de  ce 
précieux  manuscrit  et  un  briève  analyse  de  son  contenu.  Dans  la 
suite,  à l'occasion  de  la  découverte  d’une  nouvelle  chronique  du 
Pays  de  Wacs  (2),  il  nous  a été  donné  d’exhumer  le  nom  de  l’auteur 
de  cet  intéressant  recueil. 

Dans  ces  conditions,  il  sera  complètement  superflu  d’insister  à 
nouveau  sur  la  valeur  de  ce  travail.  Nous  pouvons  donc  borner  cet 
avant-propos  à quelques  mots  relatifs  à la  méthode  adoptée  pour  la 


(1)  Emile  Dilis.  Un  Épitaphier  Wasien  inédit.  Dans  te  présent  volume,  p.  99. 
(i)  Ibidem.  Une  nouvelle  chronique  du  Pays  de  H '«es.  Mémo  volume,  p.  1 1Ö, 


198 


rédaction  du  présent  complément.  Nous  devons  faire  également  à cette 
place  quelques  réserves  absolument  nécessaires  quant  au  texte  et  à 
l’ordonnance  générale  des  inscriptions,  ainsi  qu’aux  mentions  et  aux 
reproductions  héraldiques. 

Trente  communes  et  hameaux  sont  représentés  dans  « l’Épitaphier 
Wasien  » qui  a,  à différentes  époques,  paru  dans  nos  Annales.  Le 
présent  complément  en  embrasse  vingt-huit.  Nous  les  avons  tous 
rangés  dans  l'ordre  suivi  par  nos  regrettés  prédécesseurs,  le  chevalier 
de  Scljoutheete  de  Tervarent  et  Félix  Van  Nacmen,  mettant  à la  fin 
les  communes  non  encore  traitées,  telles  que  Elversele  et  Waes- 
munster,  cette  dernière  avec  sa  célèbre  abbaye  dite  de  llooscnberg 
et  ses  importantes  sections  de  Sombeke  et  Sainte-Anne.  Waesmunster 
.appartenait  jadis  au  Pays  de  Waes;  ce  village  ne  ressort  plus  actuelle- 
ment de  l’arrondissement  de  Saint-Nicolas;  ce  motif  ne  nous  a pas 
paru  suffisant  pour  le  laisser  à l’écart. 

Feu  nos  confrères  avaient , grâce  à de  longues  et  patientes  recher- 
ches, recueilli  1544  épitaphes.  Nous  en  avons  réuni  596,  y compris 
■236  blasons  de  funérailles  et  101  mentions  d’armoiries  ornant  au  temps 
jadis  les  verrières  des  églises  cl  des  manoirs  de  la  région. 

Nous  avons  continué  le  numérotage  adopté  et  nous  avons  également 
présenté  les  épitaphes  dans  la  forme  suivie  jusqu’ici.  Nous  nous 
sommes  uniquement  permis,  par  mesure  méthodique,  de  relever 
d'abord  les  inscriptions,  ensuite  les  blasons  d’obiit  et  les  cabinets 
d’armes,  et,  finalement,  les  verrières. 

Un  recueil  d’épitaphes  étant,  en  somme,  un  ouvrage  de  consulta- 
tion, nous  avons  voulu  faciliter  le  travail  des  futurs  chercheurs. 

lfabord,  en  reproduisant  les  inscriptions  données  par  de  Potier  et 
Bi  ’oeckaert  dans  leurs  monographies  des  communes  du  Pays  de  Waes, 
mais  non  relevées  dans  le  périodique  du  Cercle.  Elles  sont  au  nombre 
de  26. 

Ensuite,  en  reprenant  une  dizaine  d’épitaphes  qui  avaient  été  fauti- 
vement ou  incomplètement  reproduites  dans  les  Annales. 

Finalement,  en  indiquant  sous  le  nom  de  la  commune  dont  nous 
donnons  de  nouvelles  épitaphes,  le  numéro  du  tome  et  la  page  des 
Annales  où  il  en  a été  traité.  On  trouvera  également  à la  fin  de 
notre  travail  un  tableau  indiquant  l’ordre  dans  lequel  elles  ont 
paru  dans  l’Épitaphier  et  dans  son  complément,  ainsi  qu’une  table 
des  armoiries  reproduites  au  cours  de  ce  double  travail. 

Quant  aux  réserves  que  nous  désirons  formuler,  celles-ci  visent  sur- 
tout le  texte  et  l'ordonnance  des  inscriptions. 


199 


Concernant  le  texte,  nous  devons  avertir  le  lecteur,  ou  plutôt  le 
chercheur,  (pie  nous  avons  soigneusement  conservé  l’orthographe  du 
manuscrit.  Nous  nous  sommes  seulement  permis,  et  pour  autant  que 
d’absolu  besoin,  de  régler  quelque  peu  la  ponctuation  ainsi  que 
l’emploi  des  lettres  capitales. 

Par  rapport  à l’ordonnance  des  inscriptions,  c’est-à-dire  à la  sub- 
division des  lignes  et  à l’endroit  occupé  par  les  armoiries  et  les 
quartiers,  nous  ne  croyons  en  aucune  façon,  que  l’auteur  du  recueil 
en  ait  eu  grand  souci;  il  nous  a tout  l'air  de  s’être  arrangé  suivant 
la  place  dont  il  disposait  dans  ces  cahiers.  Autant  dire  «pie  nous  ne 
pouvons  répondre  de  l’ordonnance  générale  des  épitaphes  reproduites. 

Pour  les  mentions  d’armoiries  et  de  quartiers,  nous  avons  également 
respecté  l’orthographe  adoptée  par  le  compilateur.  Enfin,  pour  les 
reproductions  d’armoiries,  nous  n’avons  choisi  que  celles  dont  le 
dessin  ou  les  indications  manuscrites  ne  laissaient  aucun  doute.  Nous 
en  aurions  pu  augmenter  le  nombre,  mais  nous  avons  préféré  nous 
borner  à celles  qui  se  rattachaient  le  plus  directement  à l’ancienne 
aristocratie  wasienne. 

Nous  ne  pouvons  terminer  cette  introduction,  sans  exprimer  à 
nouveau  à notre  distingué  confrère,  M.  Robert  Schoorman,  conser- 
vateur-adjoint des  Archives  de  l’État  à Gand,  toute  notre  gratitude, 
pour  la  communication  qu’il  nous  a faite  du  précieux  recueil  dont  ii 
est  le  propriétaire.  Nous  le  remercions  également,  ainsi  qu’un  autre 
membre  du  Cercle,  M.  Raymond  De  Groodt,  de  Cruybeke,  de  ce 
qu’ils  ont  bien  voulu  nous  passer,  afin  de  faciliter  notre  tâche,  divers 
ouvrages  d’héraldique  de  leur  bibliothèque. 


EMILE  DI  LIS. 


Anvers,  13  décembre  1906. 


1. 


SAINT-GILLES. 


Voir  Tome  V,  p.  141.. 

N°  1545. 

Dalle  do  pierre  bleue  près  de  la  chapelle  dédiée  à St-Roeli.  Eu  chef  les  armoiries 

du  défunt  (i). 

Hier  leel  begraven  d'hr  Gillis 
BARBIER,  in  sijn  leven  geweest 
Alphcris  van  mijn  Edel  licere 
van  Wissekereke,  Iioogli ballin 
van  dcn  Lande  van  Waes,  sterft 
den  21e"  Maerte  1152(5. 

Bidt  voor  de  siele. 

N°  154G. 

Inscription  surmontée  des  armoiries  du  défunt.  Emplacement  non  indiqué. 

D.  Ü.  M. 

Nobili  strenuo  ac  egregio  viro  Domino 
Servatio  SANDERS,  Gaspauis,  reip.  Wasiæ 
senatoris,  (ilio,  frater  sororque  memoriæ 
et  pietatis  ergo  dolens  pp.  vixit  annos 
prope  xx\i , obiit  4a  novemb.  anno  a 
Cliristo  Domino  M.D.LXXI. 

R.  I.  P. 


(i)  A trois  étoiles  à huit  raies. 


201 


N»  1547. 

Inscription  sommée  des  armoiries  du  défunt.  Sans  indication  d'emplacement. 

I).  O.  M. 

Hier  is  begraven  Guilmam  SANDERS,  P 
Jaxs,  erfachtich  Meijer  van  Vrachene 
en  S1  Gillis,  hij  sterft  xii  November 
xiiii,:  onde  xxx,  ende  Magdalene 
TALBOOMS,  Jans  geschiede,  sijn  moeder, 
sterft  anno  1500  17eö  dacli  in  Sporkille. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N°  4548. 

Epitaphe  surmontée  des  armoiries  des  défunts.  Les  écussons,  dont  le  premier  est 
précédé  de  la  devise  PROBE  ET  TACITE,  et  dont  le  second  est  losange,  sont 
placés  l’un  sous  l'autre.  Aux  angles  les  quartiers  SANDERS,  TALBOOM  MASSE  (■) 
et  KERREBEKE.  Emplacement  non  désigné. 

D.  O.  M. 

1).  Gaspari  SANDERS,  Joan,  f., 
reip.  Wasianiæ  senatori,  et 
I).  Aldeglndæ  de  WIJSE,  Æwerp, 
conjugib.  liuic  iiii  cal.  Mart. 
anno  M.D.LXI,  illi  vero 
xiiii  Jan.  LXXII  vita 
defunctis,  mœstiss.  filii 
p.p.  probe  et  tacite. 

R.  I.  P. 

N°  1549. 

En  chef  les  armoiries  du  défunt.  Sans  désignation  d’emplacement. 

Hier  leet  begraven  Jonclieer, 

Pieteh  SANDERS,  Capiteijn 
van  een  vendel  voetvolck 
tôt  dinst  van  sijnen  Ma1, 
sterft  den  xxx  Oetober 
anno  M.D.XCII. 

Bidt  voor  de  siele. 


0)  Lire  : de  Masmincs. 


20. 


— “21)2  — 


N°  i,m 


Grande  pierre  sépulcrale.  Sans  indication  (remplacement.  Au  centre  le  blason  armorié 
du  défunt;  dans  les  angles  les  attributs  des  quatre  Evangélistes.  Inscription  s’étendant 
sur  les  bords  de  la  dalle. 


Hier  licht  begrave  lieer 
Jan  SÂNDEKS , filins  J ans,  die  sterft 
anno  xvxxxv  den  xi 

dagli  van  Febrtiarij.  Bidt  voor  die  siele. 
N°  lool . 


Inscription  sommée  des  armoiries  du  défunt.  Situation  non  indiquée. 

Hier  liglit  begrave  Joncvrouwe 
Anna  SANDERS,  f.  Gaspars, 
in  liuwelijck  gehad!  hebbende 
Joncheer  Lovs  TH1EREXS  , lioofl- 
schepenen  van  den  lande  van 
Waes, 

Bidt  voor  de  siele. 

N°  1oo“2. 


pierre  sépulcrale.  Au  centre  les  armoiries  des  défunts.  Aux  angles  les  quartiers 
SANDERS,  TALHOOM,  GEERINCK  et  VEREECKEN.  Inscription  s'étendant  sur  les 
côtés.  Sans  désignation  (remplacement. 


Sépulture  van  weerde  en 
voorsienighen  ROELANT  SANDERS,  f*  Jans, 
iu  sijnen  lijt  erfachtigh  incijer  van  Vra- 
clicne  en  S*  Gillis.  Ridt  voor  de  ziele 
van  jonevrauwe  Thomasijnk  GEERINCX , 
sijnc  wettighe.  geselnede  en 


— -203  — 


N°  1333. 

Épitaphe  sans  indication  d’emplacement.  Au  c.'nlrc  : 

Sépulture  van  den  edele  en 
eersaeme  Lieve  van  BELLE,  f8  Jans, 
die  overleet  de  viii  decêb  1373. 

Hier  licht 

de  gerw 

Gillis  . 

M.  Ve 

A l’cntour  : 

Hier  liglit  begraven  Joiianna  CA.... 
i 331)  de  5 van  decêb  en  I’erine,  1» 

Gillis,  sterft  in  selve  jaer. 

N°  1334. 

Épitaphe  reproduite  par  de  Potier  et  Broeckacrt  (S.-Gillis;  p.  37)  et  extraite  du 

manuscrit  Gérard. 

Sépulture  van  Anna  de  RYCKE,  liuysvronwe 
van  Servaes  van  EXAERDE,  ende  daer 
naer  vau  Jan  ISEBRANT.  Sy  sterft  den 
3 Meert  1637. 

N°  1333. 

Inscription  en  caractères  gothiques.  Extraite  par  de  Potter  et  Broeckacrt  (S.-Gillis, 
p.  38)  du  manuscrit  précité. 

Hier  licht  begraven  Servaes  van 
EXAERDE  ende  Magdalena,  syne 
dochter,  die  sterft  den  3 Julius  1323. 

N°  1336. 

Épitaphe  reproduite  par  les  mêmes  auteurs  (S.-GUlis,  p.  38)  et  extraite  du 
même  manuscrit.  Une  des  deux  dates  de  décès  est  manifestement  fautive. 

Sépulture  van  Jan  VOLCKERIC,  f8  Jans, 
ende  Josine  NOENS,  f1  I’ieters,  syne 
huysvrouwe , die  sterft  den  13  Mey  1683. 

Ende  hv  sterft  den  2 Novembre  1362. 


204 


N°  1557. 

Blason  de  funérailles  avec  écusson  de  forme  ronde  écartelé  aux  armes  des  familles 
SANDERS  et  de  MASMINES.  Comme  inscription  : 

Obiit 

20  7 ber 

1610. 

N°  1558. 

Blason  analogue  se  rapportant  probablement  à un  membre  de  la  famille  SANDERS  (i). 

L'inscription  porte. 

Obiit 

8 8bris 

1608. 

N°  1559. 

Blason  mortuaire  d’un  membre  de  la  famille  VAN’  DER  DONCK  (*).  L'isscriptiou  ne 
comporte  que  l'année  du  décès  : 

Obiit 

1658. 

N°  1560. 

Blason  funéraire  de  daine  MARTINE  MARC1IANTZ,  2,lc  femme  de  GILLES  VAN  DER 
DONCK,  liaut-éclicvin  du  pays  de  Waes.  Comme  inscription  : 

Obiit 

5 8brc 

1615. 

N°  1561. 

Blason  mortuaire  sans  indications  suffisantes  pour  en  déterminer  la  famille. 

Inscription  : 

A. 

16  16 
Obiit  tien  7e“  Aug. 

(i)  Cn  parti;  le  lr  quartier  non  blasonné  dans  le  manuscrit;  le  2'1  ecartelé  aux 
armes  de  Sanders  et  de  Masmincs. 

(0  Ecusson  parti  aux  armes  des  familles  van  der  Üonck  et  


205 


N°  1562. 

Blason  funéraire  d’un  membre  de  la  famille  THIER1N  L'inscription  ne  relate  que 

l'année  du  décès. 

Obiil 
an  no 
1758. 

N°  15GÖ. 

blason  mortuaire  de  messire  LOUIS  TH  1 ER  IN  (cunstili  civilatis  Aloslanœ).  Comme 

inscription. 

Obiit 

2“  7 bris 

1615. 

N°  1564. 

Blason  funéraire  appartenant  à un  membre  de  la  famille  RAMO.NT.  L’inscription  porte  : 

Obiit 

2«  aug. 

1762. 

N°  1565. 

Dans  la  chapelle  de  la  Sainte-Vierge.  Verrière  ornée  de  deux  écussons.  Le  premier, 
de  forme  ronde,  est  écartelé  aux  armes  des  familles  SANDERS  et  UE  MASMIXES; 
le  second  à celles  de  la  famille  TH1ER1N. 

N°  1566. 

Dans  la  chapelle  dédiée  à S'-Roch.  Verrière  ornée  de  deux  écussons.  Le  premier 
aux  armes  de  la  famille  ONDERBERGHE.  Le  second  de  sable  à une  fleur  de  lis  d'or 
somme  d'un  cor  de  chasse  de  au  chef  d'or. 

N°  1567. 


Près  des  fonts-baptismaux,  probablement  dans  un  vitrail.  Un  écusson  écartelé  aux 
armes  des  familles  SCHENGEN  et  SANDERS  et  un  autre  non  blasonné  par  l’auteur  du 
recueil,  mais  appartenant,  d'après  une  note  manuscrite,  à la  famille  CROIX. 


II. 


KEMSEKE. 


Voir  tome  V,  p.  175. 

N°  1568. 

Inscription  précédée  des  armoiries  du  défunt.  Emplacement  non  indiqué. 

Hier  licht  begraven 
Joos  VAN  DK  VOORDE, 
fs  Jans.  vader  van 
Mr  Jacob  van  de  VOORDE, 
die  overleet  de  eerste  van 
Novembre  xvc  xxxiiii. 

Bidt  voor  de  siele. 

N°  1569. 

En  dief  les  armoiries  du  défunt.  Sans  désignation  d'emplacement. 

Hier  licht  begraven  heer 
Miciiiel  NEVE,  f’  Diktere, 
dice  Neiijs,  priestere  ende 
prochie  pape  van  Kcmseke, 
die  starft  int  jaer  ons  Ileerc 
als  men  schreef  xvc  ende  vii 
den  xviii,,e  dach  in  lloijmant 
Bidt  om  die  siele. 

N°  1570. 

É|)itaplic  surmontée  des  armoiries  de  la  défunte.  Situation  non  indiquée. 

Hier  licht  begrave  Johane 
van  der  EEKEN’,  Imijsvr.  van 
Joos  van  de  VOORDE,  die  overleet 
den  xxii  in  April  anno  xvxxviii 
Bidt  voor  de  siele. 


— 507  — 


N°  1571 . 


En  chef  les  armoiries  du  défunt.  Emplacement  non  indiqué. 

Hier  licht  begrave  Mr  Jacob 
vax  i)E  VOORDE,  pbre,  f*  Joos, 
t'sijnen  leven  eerfachtich 
pasteur  van  Kemseke,  die 
overleet  den  x van  November 
anno  xvHvii. 

Bidt  voor  de  siele. 

N°  io75. 

Dalle  de  marbre  blanc,  portant  l'effigie  sculptée  d'un  chevalier  armé,  vêtu  d'une 
côte  de  mailles  et  portant  au  bras  un  écu  aux  armes  des  VOORHOl'TE  sans 
le  canton  de  Flandre.  Un  lévrier  est  couché  à ses  pieds.  La  plaque  de  cuivre  qui 
ornait  celle  dalle  avait  déjà  disparu  à l'epoque  où  le  manuscrit  fut  rédigé. 

N°  lo75. 

Inscription  précédée  des  armoiries  du  donateur.  De  Potter  et  Broeckaert , 
(Kemzeke,  p.  33),  disent  quelle  se  trouvait  daus  une  chapelle  à droite  de  l'église. 

Ter  eeren  \an  Godt  almaclitigh 
ende  de  heijligbe  Maget  Moeder 
Godts , 

mitsgaders  S.  Sébastiaen , patroon 
van  't  Guide  ende  behoeder, 
heeft  jonckeer  Pieter  de  NEVE 
Vax  de  VOORDE,  hooftman  bij  dien, 
dit  doen  maeken  in  ’t  jaer  ons 
Heeren,  alsmen  schreef  duijst 
vie  in  de  veerthien. 


SAINT-PAUL. 


Voir  tonie  V,  p.  185. 
N°  1574. 


Dalle  en  pierre  bleue  se  trouvant  au  chœur.  Inscription  précédée  des  armoiries  («) 
des  défunts  et  entourée  des  quartiers  YSEBRANT,  PRIEM,  de  NEVE,  d’OYERLOOPE, 
HOUCX,  HOWELYNGHER , WESTCAPPELLE  et  PICQÜË. 

Hier  light  begraven  Jor 
Jan  YSEBRANT,  1J  Jor 
Marcus,  seliiltknape , 
schepenen  ende  grellier 
der  prochien  van  kemseke 
ende  S‘  Pauwels,  hooft- 
raan  van  den  souverai- 
nen  guide  van  S1  Se- 
bastiaen  der  voorn: 
prochie , overleden 
den  5e”  Meije  1048, 
ende 

Joc  ISABELLA  IIOUCX, 

P d'heer  Pr,  sijne  tweede 
huysv*,  overleden  den 
27en  Octobcr  1098. 

Bidt  voor  de  zielen. 


(i)  Les  deux  écussons,  dont  le  second  à la  forme  d'un  losange,  sont  placés  l'un 
sous  l'autre. 


“209 


N°  1575. 

Dovaiil  l’aulcl  de  la  Vierge.  Épitaphe  précédée  des  armoiries  de  la  défunte  et 
entourée  des  quartiers  SCHEYNGHEN , TACKOEN,  (i)  SANDERS  et  de  \YYSE. 


Hier  licht  begraven 
Joncvrauw  Clara  SAN- 
ÜERS,  fa  Jacspaeus, 
eerste  huijsvrauwe  van 
Jonckheer  Joos  van  SCHEYN- 
GHEN, ambachts  liecre  in 
Hcijnkensant  in  Zuijt  Beverlant, 
die  overleet  den  viij  Novembre 
1590. 

Bidt  voor  de  ziele, 
biberi  superstites  posnernnt 
anno  1623. 


N°  1576. 


Inscription  surmontée  des  armoiries  de  la  défunte  et  entourée  des  quartiers  de 
I.ANNE,  de  NE\E,  LANDAS  [t)  el  I.ATIIEM.  Sans  indication  d'emplacement. 


Sépulture 
van  Joe  Adriane 
de  CANNE,  !»  Jo1'  Jans, 
huijsvrauwe  van  d’hecr 
Cairens  de  BECHTEB , 
ghereformeert  Cornet 
van  een  Compaignie 
peerden  ten  dinsten 
van  sijne  Majesteijt 
van  Spanien , overleden 
den  10en  Feb:  1669. 
Bidt  voor  de  zielen. 


(i)  Non  blasonné  dans  le  manuscrit. 
(î)  Ibidem. 


57. 


— eio  — 
K 1577. 


Inscription  surmontée  dos  armoiries  (i)  des  défauts  et  entourée  des  quartiers 
t'SEBKAXT,  VESraOUCm,  HUK! . KUJVEEL,  PE  NEVE.  LVTHEM . d'OVERLOOP 
et  n\  BERG  HE-  Em|4aoeme*t  non  désigné. 

Hier  licht  begraven  Jo' 

M vuers  YSEBRANT.  ft  J«y 
PA  SCHIK . in  sijnen  leven 
sohepene  ende  greffier 
deser  prochie,  overleet 
don  6“  Maerte  1590. 

Elude 

Jo-  Ysiiur  rr  NEVE,  f* 

J as.  \nm  van  VOORDE, 
svne  huijs\J . overleet  den 
15Æ  August i liv>2. 

Bidt  voor  de  zielen. 

V 1578. 

fpüTfV  surmontée  des  armoiries  dn  défont.  Situation  non  indiquée. 

Hier  light  begraven  den  Loris 
GE1SAI*0  SANTOS,  in  >:_n  leven 
Cap“  ende  gouverneur  van  t 
Vlaems  Hooft,  die  sterf  den 
5™  Feb:  1B26. 

Bidt  voor  de  ziele. 

N*  1579. 

D'après  Dr  Ntkr  et  Kneetaot,  5 PmmmHt,  (f.  37  à 38,  il  mreit  encore  existé 
dmt  rêffist  de  9-Panl.  quatre  daBes  portant  des  mreriptionT  en  earnetères  gitüqnM, 
Sur  la  aremi-re.  qui  -e  Iran»  t da»>  !a  kat-:il  de  la  fieije,  et  qui  était  ornee 
d'une  plaque  de  euioe  portant  du  ers  Uasces.  on  lisait  : 

D.  O.  M.  S.  Riunto  NEPOTIANO  Jos.  F. 

dum ac  iaboribos  assuetum 

xiatis  j*artem  tradmeerel  Wasiae  prriorêe 


O Les  denx  «--nawas,  d-«t  le  - rend  est  losange,  -n»  ptares  l'un  sons  l'autre. 


vixit  annos  62,  mens.  o,  dies  12,  obijt  die 
mensis  februarij  o,  anno  1536.  Et  Razinæ  vb 
HEETVELT,  f.  Egidii,  mulieri  incomparabilis 
ergu  mariluin  prolesque  uniei  alleclus  pieta- 
tistpie  vixit  annos  xxxxiiii,  menses  x,  d.  iiii, 
obijt  die  mensis  Julij  V anno  M.D.XXVI. 

Joannes  NEPOTIANUS,  Wasiæ  logogriphis, 
optimorum  parentum  mémorise  devotus  reli- 
giosæ  mentis  atque  cum  pietate  posnit. 

Cor,  nisi  cura,  nihil,  caro  nil , nisi  triste 
cadaver. 

Nasei  ægrotare  est  : vivere  sæpe  mori. 

N°  158U. 

La  deuxième,  ornée  des  armoiries  des  familles  de  NEVE,  van  LATHEM , QUAKEBBE 
et  de  MIRABELLO , portait  pour  inscription  : 

Mors  quid  sid , rogitas  si  scirem  mortuus 
essem,  ad  me,  cum  fuero  mortuus,  ergo  veni. 

D.  0.  M.  S.  Margritæ  a LATHEM,  Joax- 
xes  filiæ  nobilitate  puerperiis,  probilate  vere- 
cundia  et  incomparabili  innocentia  insigni 
mulieri,  cum  qua  vixit  admiranda  animorum 
unitate  et  concordia  annos  xx , J o an. nés 
Nepotia.nus  a VOORDE,  Baldii  niP,  conjugi 
desideratiss  : et  dulcis  : lacriinabundus  posuit, 
vixit  annos  xxxiii  mens  un  : die  xviii  obiif 
inopinate  et  bistcrico  accidente  anno  D'  1540, 
xxvi  Januarij. 

N°  1581. 

Sur  la  troisième,  qui  portait  également  diverses  armoiries,  on  lisait  : 

Un  bel  morir  tutta  la  vita  honora. 

D.  0.  M.  Et  mémorisé  nobilis  domini  I). 

Joa.nnis  Nepotiani,  alias  de  NEVE,  a Voorde, 
ex  equestri  prœtorio  et  senatorio  sanguine 
pronati  viri  pietate  et  multarum  reruin  expe- 
ricnlia  præditi  juncti  primo  malrimonii  vinculo 


N.  I).  Margaritæ  a LATHEM , P Joanms  et 
secundo  N.  I).  Catiiarin.e  van  dkr  ZYPE, 

P'0  Glill.  Sic  Deus  voluit,  anno  salutis  1544, 
die  Septcmbris  sexto. 

Festina  lente. 

N°  1582. 

Sur  la  quatrième,  qui  sc  trouvait  également  dans  la  chapelle  de  la  Vierge,  se  lisait, 
comme  inscription , les  lignes  suivantes  : 

D.  O.  M.  Et  mémorise  N.  D.  Jidoci  de  NEVE, 

Joa.n.  fil.  ex  antiqua  familia  et  optimis  paren- 
t i bus  nati,  dum  stto  eonsilio  principem  Parmæ, 

24  Octobris  1583,  ex  Eeckeloo  [ter  Rimant 
duxerat  in  Wasiam  restaurata  lide  catholica 
in  tumulo  stto  in  parochia  Sti  Pauli,  gradtt 
prœtoris  Wasiæ  decessit  15  Septcmbris  1584, 
ætatis  52.  Et  N.  I).  Maiuæ  SANDERS,  < i \ s- 
paris  filite,  ipsitts  conjugis  carissimæ  quæ 
obiit  14  Octobris  1002  nupti  sunt  1502  et 
reliquerunt  Joannem  et  Petrlm  N.  D.  Cor- 
nélius Jlstixus  de  NEVE,  Pétri  ftlius,  hoc 
posait  ætatis  suæ  58,  obiit  17  Martis  1058, 
et  Domina  Catiiarina  COURTENS,  sua  aman- 
tissima  uxor,  quæ  obiit  ultimo  Marlis  1005, 

ætatis et  reliquerunt  Pétri  m Corxelu  m 

PlIlLII’ITM  et  Annan. 

N°  1585. 


Au  choeur.  Sur  les  stalles.  Un  écusson  écartelé  aux  armes  des  familles  YSEBItANT 
et  de  NEVE,  et  un  autre  aux  armes  des  de  NEVE.  Une  note  manuscrite  indique 
que  ce  dernier  appartenait  à JEAN  de  NEVE. 

N°  4584. 

Blason  funéraire,  (i)  L'inscription  porte  : 

Obiit 

13°  jun. 

1070. 


(i)  Ecu  parti,  au  lr  à un  lion,  au  2'1  d'azur  à un  chevron  d'or. 


N°  1585. 


Autre  blason  mortuaire.  Probablement  de  messirc  JEAN  YSDIîHANT,  échcvin  et 
greffier  de  Kemscke,  mort  le  o mai  1018.  (i)  L’inscription  ne  relate  que  l'année 
du  décès. 

Obiit 

1648. 

N°  1586. 

blason  funéraire  d’un  membre  de  la  famille  de  NEVE.  L’inscription  porte  : 

Obiit 

10  feb: 

1669. 

N°  1587. 

Blason  mortuaire  se  rapportaut  à un  membre  de  la  famille  ItAMONT.  Comme  inscription  : 

Obiit 

3a  aug. 

1755. 

N°  1588. 

Autre  blason  de  la  famille  ItAMONT.  L’éeusson  est  entourée  d’une  cordelière. 

Pour  inscription  : 

Obiit 

12“  7 bris 

1758. 


N°  1589. 


blason  funéraire.  Écusson  parti.  Le  premier  quartier  porte  un  lion,  le  second  les 
armoiries  des  de  NEVE.  Comme  inscription  : 

Obiit 

15  aug. 

1625. 


(i)  Voir  l’épitaphe  n°  1S71. 


“214 


N°  1590. 

Autre  blason  funéraire.  L’auteur  du  manuscrit  le  rattache  à un  membre  de  la 
famille  de  RECHTER.  Il  porte  pour  inscription  : 

Obiit 

4“  8bris 

1757. 


IV. 


TAMISE. 


Voir  tonic  V,  p.  203. 

N°  1391. 

Au  chœur,  sur  une  entrée  de  caveau  : 

Monument  uni 
Familiæ 

VAN  DKIl 

GRACHT. 


N°  1392. 

Au  chœur.  Dalle  en  pierre  bleue  avec  caractères  incrustés  de  cuivre.  Inscription 
sommée  d'un  cartouche  portant  le  calice  et  l'hostie. 

D.  0.  M. 

Memètote  peccatoris  Tiieodori  ANTONIJ , 
hujus  Ecclîæ  Pastoris,  obiit  a0  1007 
die  jj  julii. 

R.  I.  P. 

N°  1393. 

Au  chœur.  Dalle  de  marbre  blanc.  Inscription  en  lettres  noires  et  surmontée  des 

armoiries  des  défunts. 

Ü.  O.  M. 

Prudentia  ac  integritate  ornatiss:  viro  I). 

Joanni  Baptistæ  ROOMAN,  qui  poslquam 
liujc  Toparchiæ  Tamisiensi  loco  natali  35 
annis  a Consiliis  et  Secretis  indefessus 
prosuerat , obiit  22a  8bris  1740,  ætatis 
79,  optimo  patri  mœstiss:  liberi 
monumentum  posuere. 


— 21G  — 

Nobilis  ac  nmplissimus  D*1''  Ægidii.s 
Joannes  ROOMAN,  Regiæ  Majestatis  in 
Concilie  Flandriæ  Consiliarius. 

I)'*  Maria  Francisca  HOOMAN. 

I>"  Josepiia  Catiiarina  ROOMAN. 

Superstilcs  ex  cliarissima  conjuge  1)'“ 

Joanna  de  SMET,  sorore  germana 
lllustrissimi  ac  Rcverendissimi  D” 

Joanris  Baptist, e,  Episcopi  <]iiondain 
Iprensis  deinde  Gandavensis, 
dcfuncta  Gandavi  18a  7bris  1703, 
ælatis  32,  quibus  pie  apprecare  viator 
ut  æterna.  Requiescant  in  pace. 

N°  1 594. 

Au  chœur.  Dalle  de  marbre  blanc  avec  caractères  noirs.  Inscription  surmontée  des 
armoiries  des  vas  de  VELDE  et  des  SEGIIERS. 

I).  0.  M. 

Sépulture  van  d’Hr  Jcnocis  van  de  VELDE, 

F IL  S.  1*.  JOOS,  J.  U.  L.,  sterft  den  50e"  8ber  1743, 
oudt  65  jaeren , 
ende 

Jouffratiw  Joanna  Francisca  SEGHERS, 

F d’Hr  Gillis,  sijne  luiijsvrauwe , sterft 
den  7e'1  Meij  1728,  oudt  46  jaeren, 
mitsgaeders  hunne  kinderen  : 

Jouflrauw  Tiieresia  van  de  VELDE,  stcrlt  den 
20°"  Jttnii  1759,  oudt  48  jaeren. 

Jouflrauw  Francisca  van  de  VELDE,  sterft  den 
28l"  Augusti  1753,  oudt  38  jaeren, 
d llcer  Judocus  van  de  VELDE,  sterft  den  I2,’,, 
xber  1753,  oudt  48  jaeren, 

Jouflrauw  Isabella  van  de  VELDE,  sterft  den 
17cn  Februarius  1763,  oudt  53  jaeren, 
den  Eerweirdiglien  Hecre  Ægidiis  van  de  VELDE, 

Priester,  sterft  den  le'  7ber  1763,  oudt  56  jaeren. 

Bidt  voor  de  zielen. 


N°  159 5. 


Au  chœur.  Dalle  de  marbre  blanc.  Inscription  en  lettres  noires. 

L).  O.  M. 

Pii  apprecare  animæ  Balduini  Gcilliemi  COOLMAN, 
Cappellani  Sanctæ  Crucis  cl  Choristæ  litijus 
Ecclesiae  Tamisiis,  obiit  anno  17:21  die  12;'  mensis 
septembris. 

It.  I.  P. 

N°  1596. 

Dalle  se  trouvant  |)robablemenl  au  chœur.  Inscription  sommée  des  armoiries  des 

défunts. 

I).  O.  M. 

Sépulture  van  den  eersaemen  Tiiomaes  SEGHEBS, 
eersten  hooftman  van  de  Confrérie  van  onse  lieve 
Vrauvve,  sterft  den  10e"  Juli  1705, 
ende 

de  eersaeme  Anna  van  WEMMELE,  sijne  liuijsvrau- 
we,  sterft  den  23en  Aug:  1688, 
ende  haere  kinderen  : Susanna  Françoise, 
geestelijeke  dochter,  oudt  24  jaeren,  sterft 
den  17eu  Febr:  1701, 

Estiier  Catharina,  huijsvrauwe  van  Adrianus 
BAEMDONCK,  sterft  den  13en  Jan:  1709. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1597. 

Au  chœur.  Dalle  en  pierre  bleue  sans  indication  de  l’endroit  où  elle  se  trouvait. 
L’écu  qui  surmontait  celle  épitaphe  était  fruste  à l’époque  de  la  rédaction  du 
manuscrit. 


D.  O.  M. 

Hier  light  begraeven  d’Heer  Joannes 
Baptista  van  de  PEBRE,  f8  Ignatii, 
jonckinan, 


is. 


218 


niet  een  beset  van  twee  wekelijeke 
missen , ende  eenen  miserere  achter 
ieder  misse,  ende  een  eeuwigh  jaerge 
teijde. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1598. 


Emplacement  non  indiquée.  Inscription  surmontée  des  armoiries  de  la  défunte. 


Hier  leet  begraven 
Joncvr  Catharina 
MALAERT,  wed®  Jonc 
11  ei  J.- si»  kick  SCHOYTE, 
sterft  den  20e" 
September  1621. 
Bidt  voor  de  siele. 


N°  1599. 


Sur  une  dalle  de  grès  (grauwensteen)  encastrée  dans  le  mur  près  de  l'autel  de 
S,e-Amclberge.  Trois  écus  frustes. 


llie  jacet  Adrianis  V1LLANUS,  Eques, 
Dominus  arcis  S.  Joasnis,  advocatus 
Thamisiæ , hereditarius  sculteta , 
et  collator  Assenedæ,  Dominus 
Liedekercæ,  S.  Amandi,  Basserodæ, 
Consiliarius  et  Cubicularius  Domini 
Ducis  Burgundiæ,  Comil is  Flandriæ  : 
qui  obiit  anno  CIDCCCCXblX.  XXIX 
maii , anno  autem  CIDCCCCLX1V 
j assit  hoc  Epitaphium  poni  Domina 
Je  doc  a de  MOERKERCKE,  Domina 
de  Merckem,  veste,  et  vox  vrije, 
ejtts  uxor. 

R.  I.  P. 


219 


N°  1600. 

Inscription  surmontée  tics  armoiries  des  défunts  et  entourée  des  quartiers  COUDENHOYE, 
NIEUWENBRUGGHE , W1NTKE , CNIBBE , ADONNE,  vander  BANC,  UYTENHOVE 
ci  BAENST.  Emplacement  non  indiqué. 

1).  ü.  H. 

Septi Ultra  nobilis,  et 
egregii  Viri  Joannis 
COUDENHOVII,  armigeri, 

Domini  Ghentbrugæ  : qui 
obiit  xxviii  octobris, 
anno  GIDIDLIII,  et 
Dominai  Marge  van 
AMERONGHEN,  ejus 
conjugis  : quæ  er  bac 
vita  inigravit  xii  de- 
cembris,  anno  salutis 
CIO  10  XLVI. 

N°  1601. 

En  chef  les  armoiries  du  défunt.  Aux  angles  les  quartiers  COL'DENIIOYE,  WINTERE, 
ADORNE  et  CNIBBE.  Situation  non  indiquée. 

D.  O.  M. 

Hic  jacet  Dominus  Philippüs 
de  COUDENHOVE,  suo  quondam 
tempore  eques,  nobilis 
domesticus  Imperatoris  : 

(jtti  obiit  anno  CIO  10  LVIII, 
ix  septembris.  Manibits 
ejus  bene  precare 

R.  I.  P. 

N°  1602. 

Dalle  de  marbre  noir.  Encadrement  et  lettres  de  marbre  blanc.  Situation  non  indiquée. 

D:  D: 

D'a  Amelberga  van  GEERSOM , 

fa  Thomæ, 

1769. 


220 


N°  1003. 

Dalle  de  marbre  blanc.  Inscription  en  lettres  noires  précédée  des  armoiries  de  la 
défunte.  Sans  désignation  d'emplacement. 


I).  O.  M. 

Sépulture  van  J ou  (Trouw  Catharina  van  WEMMELE, 

(ilia  Pétri,  oudt  76  jaeren,  sterft  den  4eu 
Junij  1744. 

Bidt  voor  de  ziele. 

N"  1604. 

Pierre  bleue  sans  indication  d’emplacement.  Dans  le  haut  un  médaillon  portant  le 

calice  et  l'hostie. 

D.  O.  M. 

Monuinentum  presbyteroruin  Oratorii. 

B.  P.  Bartiiolom.els  GOBENS,  obiit  6'  9bris  1632. 

B.  P.  Romants  van  WAESBERGH,  obiit  8a  9bris  1639 
R.  P.  Adrianus  d’JONGHE,  obiit  10n  junii  1676. 

R.  P.  Joannes  SEGHERS,  obiit  161  9bris  1683. 

R.  P.  Fraciscus  VYT,  obiit  14“  9bris  1687. 

R.  P.  Et  novices  COR1NSSENS,  obiit  1 la  aug:  1688. 

R.  P.  Adrianus  SAQUEREU,  obiit  231  8bris  1691. 

R.  P.  Joannes  ABBEEL,  obiit  29’  8bris  1700. 

B.  P.  Fransiscus  i»e  GRAVE,  obiit  5°  julij  1719. 

R.  I.  P. 

N°  1603. 


Dalle  bleue  sans  désignation  d'emplacement.  Inscription  surmontée  d'un  cartouche 
portant  le  calice  et  l'hostie. 

I).  ü.  M. 

Hic  inhumation  est  corpus  Eugenii  Ai.exandiu 
TEN1ERS,  Oralorii  presbyteri,  Collegii  Wasiae 
regentis,  anno  1721,  5a  7bris. 

R.  I.  P. 


N°  1606. 


Même  ordonnance  que  la  dalle  précédente.  Situation  non  indiquée. 


I).  O.  M. 

Kust-plaetse  van  den  Eerw.  Heer  Joannes  REYNS, 
Priester  encle  Cappellaen  van  S*®-Anna  binnen 
Themsche,  oudt  69  jaeren,  overleden  den  19cn 
9ber  1715. 

Bidt  voor  de  ziele. 

N°  1607. 


Dalle  bleue  dont  la  situation  n’est  pas  indiquée.  En  tète  les  armoires  du  défunt. 

1).  O.  SI. 

Sépulture  van  den  eersaeinen  Jan  SEGHERS,  P Jans, 
in  sijn  leven  Borgemcester  deser  burglit  ende 
heerelijckhede , ende  hooftman  van  de  aude 
Gilde  van  Slc-Sebastiaen , sterft  den  4en 
xber  1683, 
ende 

van  de  eerbaere  Joanka  KERTELOOTS,  P Michiels, 
sijne  huijsvrauwe , sterft  den  10e"  Jan:  1670. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1608. 

Dalle  de  pierre  bleue.  Sans  désignation  d'emplacement.  En  chef  deux  éeus  armoriés, 
dont  un  de  van  de  PERRE  (i). 

D.  Ü.  M. 

Sépulture  van  d'Ileer  Ignatius 
van  de  PERRE,  Greffier  van  Prochie  van  Themsche, 
etc.,  oudt  80  jaeren,  sterft  den  12e"  Julij  1685, 
met  een  beset  van  2 wekelijckc  missen  en 
een  eeuwigh  jaergeteijde. 

Bidt  voor  de  zielen. 


(i)  L'autre  à un  lion. 


N°  1609. 


Dalle  bleue.  Emplacement  nou  désigné.  Inscription  surmontée  d'un  écu  losangé, 
parti  aux  armes  de  van  de  PERRE  et  de (i). 

D.  0.  M. 

H van  de  PERRE, 

met  een  beset 

van  vier  wekelijcke  missen  en  een  ecuwigh  jaergeteijde. 

Bidt  voor  de  zielen. 

X-  1610. 

Pierre  bleue.  Situation  non  indiquée.  En  chef  les  armoiries  du  défunt.  Celte 
inscription  a été  très  incomplètement  reprise  daus  les  Annales.  (Tome  V,  p.  251). 

D.  O.  M. 

Sépulture  van  den  eersaemen  Jan  d'HONDT,  P Jans, 
in  sijn  leven  Borgemeester  deser  burght  ende 
heerelyckhede  van  Themsehe  23  jaeren,  oudt 
73  jaeren,  sterft  den  17en  8ber  1697, 
ende 

de  eersaetne  Tiiomasijxe  WEYTACK,  P Mattheus, 
sijne  liuijsvrauwe,  sterft  den  19en  8ber  1673. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1611. 

Dalle  en  pierre  bleue.  Sans  indication  d’emplacement.  Cette  épitaphe,  qui  est  sur- 
montée des  armoiries  des  SECHERS,  a été  incomplètement  reproduite  dans  les 
les  Annales  (Tome  V,  p.  223'. 

D.  ü.  M. 

Sépulture  van  Joa.nnes  Baptista  SEGHERS,  f’ 

Tiiome,  jonghtnan , oudt  46  jaeren,  sterft 
den  19en  Meert  1724. 

Joe  Joanna  SEGHERS,  huijsvrauwe  van  d’Heer 
Baldcincs  de  HONDT,  oudt  53  jaeren,  sterft  tot 
Gendt,  den  22en  Julij  1724. 

Phiuppus  SEGHERS,  oudt  19  jaeren,  sterft  tot 
Loven,  den  10cn  xbris  1691. 


(t)  Ibidem. 


223 


Joe  Jacoba  SEGHERS,  geestelijcke  dochter,  oudt 
74  jaeren,  sterft  den  29en  Aug:  1750. 
Jacobl's  Petris  SEGHERS,  oudt  60  jaeren, 
sterft  den  5en  Meij  1747. 

Jo*  Joanna  Francisca  van  WE.MMELE,  fa  Ægidij, 
sijne  huijsvrauwe,  oudt  40  jaeren,  sterft  den 
2icn  Aug:  1742. 

Ægidius  Jacobus  Franciscus  SEGHERS,  P Jacobi, 
oudt  16  jaeren,  overleden  den  8en  Febf:  1753. 
Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1612. 


Dalle  bleue.  Situation  non  indiquée.  En  chef  les  armoiries  des  délunts. 


D.  0.  M. 

Sépulture  van  d’lieer  Gillis  SEGHERS,  Bailliu 
deser  borglit  ende  heerelijckheijdt , liooflman 
van  de  oude  Gilde  van  S'e-Sebastiaen,  oudt  67 
jaeren,  sterft  den  9en  Jan:  1711, 
ende 

Joe  Isabella  VALCK , sijne  huijsvrauwe, 
oudt  41  jaeren,  sterft  den  26cn  7bris  1628. 
Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1613. 


Pierre  sépulcrale  de  marbre  blanc  avec  lettres  noires.  Dans  le  haut  les  armes  des 
défunts.  Situation  non  indiquée. 

D.  O.  M. 

Monumentum  Joannis  Francisci  Nicolai  van 
WEVELINCHOVEN,  medicinæ  licentiati,  filii 
Joannis,  ætatis  3o,  obiit  24*  Julii  1738, 
et  Scsannæ  Theresle  van  WEMMELE,  filiæ 
Ægidij,  conjugum,  ætatis  o4,  obiit  7a  Januarij 
1759. 

R.  I.  P. 


X»  1614. 


Dalle  de  pierre  bleue  dont  la  situation  u'esl  pas  indiquée. 


L).  0.  M. 

Sépulture  van  d'Heer  Gillis  LAUREXS,  in  sijn  leven 
Opper-Bailliu  der  burglit  heerelijekbeijt  van 
Themsche,  Roijere,  Steenbeugh  ende  Cauwerburgh , 
sterft  den  17en  8ber  1681, 
ende  van 

Jo*  Lccia  va.\  der  STOCK,  sijne  Ituijsvrauwe , die  in 
den  Heere  beeft  gerust  van  den  vierden  Septem- 
ber 1671,  ende  d'Heer  Francisccs  Joaxxes 
GHEYLIXCK,  Heere  van  het  Fijns,  in  sijn  leven 
Borgemeester  deser  prochie  ende  hooftman 
van  de  Confrérie  van  onse  lieve  Y rauwe , 
oudt  60  jaeren,  sterft  den  9e"  December 
anno  1753. 

Den  Heere  sij  de  zilen  genadig!». 


N°  1613. 


Dalle  de  pierre  bleue  sans  indication  demplaeement.  La  moitié  seulement  de  celle 
épitaphe  à été  reprise  dans  les  Annales  (Tome  V , p.  üi). 

D.  0.  M. 

Piisque  manibus  Consultissimi  Yiri  D.  Joaxms 
Baptist.e  Thom.e  COETHALS,  juris  utriusque 
Licentiati,  parochiæ  liujus  nec  non  in  Cau- 
werbttrgh  etc.  graphiarii , qui  agens  annum  21 
suis  ereptus  est  17*  augusti  1674.  Cujus 
animæ  viator  pie  apprecare.  . 

Hier  rust  d'Heer  Gituelmcs  ZEGERS,  doctoor 
in  de  medecijnen  in  de  l'niversiteijdt  van 
Bolonien , sterft  den  9e"  Maerte  1708, 
ende 

Joe  Maria  Jisitxa  COETHALS,  sijne  huijsvrauwe, 
sterft  den  23*“  xbris  1694. 

Bidt  voor  de  zielen. 


N°  1616. 


Dalle  bleue.  Emplacement  non  indiqué» 

Sépulture  van  den  eersaemen  Thomas 
VERBEEST,  f*  Ja  as,. 


Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1617. 

Pierre  bleue.  Sans  indication  d'emplacement. 

D.  0.  M. 

Sépulture  van  den  eersaemen  Jan  BANAERDT, 
f9  Albert,  . . . . . . 

Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1618. 

Blason  de  funérailles  d'un  membre  de  la  famille  van  der  GRACHT.  L'inscription  porte 

Obiit 

9 7ber 

1659. 

N°  1619. 

Autre  blason  sc  rapportant  à la  même  famille.  Il  ne  porte  que  l'année  du  décès. 

Obiit 
an  no 
1661. 


* 


2!*. 


226 


N»  1620. 

lt l:i son  mortuaire  |>:irti  aux  armes  de  la  même  famille  et  à relies  de (i). 

Comme  inscription  : 

Obiit 
an  no 
1626. 


N°  1621. 

Ithson  funéraire  aux  armes  des  van  df.  PERRE.  L'inscription  ne  donne  pas  l'année 

du  décès. 

Obiit 


20  Meert. 


N°  1622. 


Autre  blason  se  rapportant  à la  même  famille.  Sans  indication  de  l'année  du  décès. 

Obiit 

28  Meert. 

N°  1623. 

blason  mortuaire  appartenant  à un  membre  de  la  famille  SANDERS.  L'inscription  porte  : 

Obiit 

20,  inart  ii 

1644. 


N 1624. 


Blason  funéraire  de  messire  IGN'ACE  van  de  PERRE,  greffier  de  Tamise.  (*)  Comme 

inscription  : 

Obiit 

12  julii 

1683. 


(i)  Insuffisamment  reproduit  dans  le  manuscrit, 
(î)  Voir  épitaphe  n°  1008. 


% 


N°  1625. 


Blason  mortuaire  dont  les  armoiries  n'ont  pas  été  dessinnées  ni  désignées  par 
l'auteur  du  manuscrit.  Comme  inscription  : 

Obiit 

18"  xbris 

1761. 


N°  1626. 


Autre  blason  se  trouvant  dans  les  mêmes  conditions  que  le  précédent.  Il  porte  : 

Obiit 

29"  J a h. 

1762. 

N°  1627. 


Blason  funéraire  appartenant  à un  membre  de  la  famille  COl’DENHOYE.  Il  est  orné 
des  quartiers  COl’DENHOYE , NIEUAYENBRIGGIIE,  l'YTENHOYE  et  BANC.  L'inscrip- 
tion porte  : 


Obiit  13"  Aug:  1595. 

N°  1628. 

Autre  blason  se  rapportant  à la  même  famille.  Avec  les  quartiers  COUDEXHOVE, 
CXIBBE , L’YTENHOYE  et  BAENST.  Comme  inscription  : 

Obiit  19"  aprilis  1622. 


N°  1629. 

Troisième  blason  concernant  la  même  famille.  Avec  les  quartiers  COl'DENHOYE, 

BANC  et  CNTBBE.  Pour  inscription  : 

Obiit  22"  niarlii  1656. 

N®  1630. 

Quatrième  blason  concernant  la  même  famille.  Avec  les  quartiers  COL'DENHOYE, 
N1EUWENBRUGGHE,  l'YTENHOYE  et  BANC.  Comme  inscription  : 


Obiit  18"  8bris  1666. 


— 228  — 

N°  1631. 

Cinquième  blason  se  rapportant  à la  même  famille.  Les  quartiers  sont  : C0UDEN- 
110 VE,  CNÏBBE,  UYTENHOVE  et  BAENST.  Pour  inscription. 

Obiit  20a  aug:  1690. 

N°  1632. 


Sixième  blason  concernant  probablement  la  même  famille.  Avec  les  quartiers.. 

UYTENHOVE et  NIEUWEN  BHUGUHE.  Comme  inscription  : 

Obiit  11“  8bris  1663. 

N°  1635. 

Au  chœur.  Première  verrière  du  côté  de  l'Évangile.  Deux  écussons.  Le  premier  parti 
aux  armes  des  familles  UYTENHOVEN  et  probablement  van  der  DONCK  (i);  le 
second  aux  armes  des  l’YTENHOVEN. 


N°  1634. 

Dans  la  deuxième  verrière  du  même  côté.  Un  écusson  parti  aux  armes  des  familles 
van  der  DONCK  (?)  et  UYTENHOVEN  et  un  autre  à celles  des  van  DEn  DONCK  (?). 

N°  1633. 


Dans  la  troisième  du  même  côté.  Un  écu  aux  armes  de  la  famille  UYTENHOVEN, 
et  un  autre  insuffisamment  blasonné  pour  pouvoir  en  indiquer  le  propriétaire. 

N°  1636. 

Dans  la  première  fenêtre  du  côté  de  l’Épîlre.  Deux  écussons  armoriés.  Le  lr  de 
de  BOUHNONMLLE,  le  d'EGMONT. 

N°  1637. 

Dans  la  deuxième  également  deux  écussons.  Le  lr  aux  armes  de  de  COUDENHOVEN, 
le  parti  à celles  des  van  der  DONCK  (?)  et  UYTENHOVEN. 

(i)  A trois  roses  ou  quinlcfcuilles  ? 


N°  IG, "8. 


Dans  la  troisième,  un  écusson  aux  armes  de  BOURNONVILLE , cl  un  autre  parti 
à celles  des  familles  (i)  et  vas  uku  UONCK  ('!). 

N°  1639. 

Au  couvent  des  Dominicaines.  Inscription  surmontée  des  armoiries  de  la  défunte  et 
des  quartiers  COUDENIIOYE,  ADORNE,  UYTENHONE  et  BAENST. 

A HlS  ET  MUE. 

Ci  gît  très  illustre 
Demoiselle  Madem1® 
de  H i.m.s  etc.  Ciikestie.se 
de  BOURNONVILLE , tille  de 
Monsgr  Ai.ex'1'®,  duc  de 
Bournouville , et  de 
Madame  Aisne  de  MELUN, 
sa  compagne  etc. 

m.  d.  clxxx. 

P.  D.  P.  S.  A. 


(i)  Écartelé,  aux  1 et  i à une  bande  de  gueules;  aux  2 et  3 à un  lion. 


RUPELMONDE 


Voir  tome  V,  p.  361. 
N°  1640. 


Dalle  bleue  se  trouvant  au  chœur  devant  le  maître-autel.  Inscription  sommee  des 
armoiries  du  défunt  et  des  quartiers  WARGNYR,  BELLESAGE,  WARQCIGN'El'L  (i) 
et  ROISSELARE. 

Iey  gist  Esetiier  Fredericq  f»e  WARGXYR, 
seigneur  de  Jourelles,  chastcllain 
de  Rypermonde,  ayant  tousiours 
esté  au  service  de  lempereur  et 
du  Roi,  nre  Sire,  depuis  sa  jeunesse 
jusques  à son  trespas,  ayant  fait 
plusieurs  voyages  tant  par  mere 
que  par  terre,  lequel 

R.  I.  F. 

N*  1641. 


Devant  l'autel  dédié  à S'-Georges.  Inscription  s'étendant  sur  les  bords  de  la  dalle. 
Incomplètement  reproduite  dans  les  Annales  (Tome  V,  n°  263.  l'ne  note  de 
l'auteur  du  recueil  dit  que  le  nom  de  la  défunte  pourrait  être  HATAS,  KATAS 
ou  KATALSÎ 


Hier  leet  begraven  Jonckvr 

Katelu.se  , als  weduwe 

van  Jan  RAÜWEL,  sterf  anno 
xv*  en  ses  . . . den  v daglt 

September. 

Ridt  voor  de  zielen. 


(0  Non  blasouné  dans  le  recueil. 


N°  164 “2. 


Sur  les  bords  d’une  dalle  dont  remplacement  n’est  pas  indiqué.  Inscription  incom- 
plète dans  les  Annales  (Tome  V,  n°  213)  et  chez  de  Potter  et  Broeckaert 
(Rupelnioiide , p.  1(56),  où  il  est  question  d'un  I1ENDRICK  HAL'WEL.  Au  centre  de 
la  pierre  deux  écus  armoriés. 


Hier  leet  begraven  Dierick 
HAL’WEL,  P Jans,  die  sterf 
int  jaer  ons  Hoeren  mv  ende 
xlvij,  den  xv  dagh  van  September. 


N°  1643. 


Sur  (es  bords  d'une  autre  dalle  portant  également  au  centre  deux  écus  armoriés  (i). 
Sans  indication  d'emplacement. 


Hier  leet  begraven  Jan  HAL'WEL, 
sterf  anno  xvc  xxxix,  den 
xij  Meij,  ende  Giane  DULLAEHTS, 
sijn  eerste  wijf,  sterf  anno 
xvc  xviii,  den  vii  van  Julius, 
ende  Cornelue  COPS,  sijn  tweede 
wijf,  sterf  anno  xvc  xxxii , 
den  ix  daglt  September. 


N°  1644. 


balle  à côté  de  la  précédente.  Inscription  surmontée  des  armoiries  des  défunts. 

Hier  leet  begraven  Gillis  S ....  MAKER,  fs 
Gillis,  sterf  anno  xvc  iii,  den  viii  in  Meerte, 
en  Auelbergh  HAL  WEL,  fa  Dierick,  sijn 
liuijsvre,  sterf  anno  xvc  ix,  in  Meij  den  jen. 

H.  1.  P. 


(i)  Celui  de  Ratiwcl  seul  blasonné  par  l'auteur  du  recueil. 


.V'  1645. 


Sans  désignation  d'emplacement.  En  tête  les  armoiries  du  défunt. 

D.  0.  M. 

Sépulture 

van  mijn  Heer  Thomas  Frans  GERARD^’, 
in  sijn  leven  Capiteijn  van  infanterie 
len  dienste  van  sijne  Go:  Ma1  van 
llispanien,  den  tijdl  van  12  jaeren, 
balliu  ende  ontfanger  van  de  lieer- 
lijckheijt  van  Themsche,  oudt  75 
jaeren,  sterft  den  19‘>n  Meert  anno 
1666. 

Bidt  voor  de  ziele. 

N°  1646. 

De  Potter  et  Rroeckaert.  (Rupehnonde , p.  1G8)  donnent  encore,  d'après  le  manuscrit 
Gérard,  l'épitaphe  suivante  comme  s’étant  trouvée  dans  l'église  de  Kupclinonde. 

Hier  licht  begraxen  Thomas  FRAES,  f’  Gheeraert, 
capiteyn  vande  infanterie  ten  dienste  van  syne 
con.  Majesteyt  van  Spagnien , ende  ten  tyde  van 
12  jaeren,  bailliu  ende  ontfanglier  vande  Iteer- 
lyckheyt  van  Themsche,  oudt  75  jaeren,  sterft 
den  9 Meert  anno  1666. 

N°  1647. 

Dans  la  vofile,  un  écu  portant  une  bande  d'argent  sur  un  champ  d'azur,  avec  la 

devise  : 


En  bon  espoir. 

N»  1648. 

Sur  un  vitrail  les  armoiries  de  MAIRE  DAMANS,  femme  de  roessirc  JEAN  vas 

STEELANT  (i). 

(i)  Armoiries  non  reproduites  dans  le  recueil,  mais  simplement  indiquées  par 
une  note  manuscrite. 


“233 


N°  1(549. 

Sur  un  autre,  celles  de  ....  MELUN,  chlr  de  l'ordre  (i). 

N°  1650. 

Sur  un  troisième , celles  de  JEAN  HANNAERT,  échevin  de  Gand  , avec  le  millésime 

1462  (*). 

N°  1631. 

Sur  un  quatrième,  celles  de  JACQUES  HANNAERT,  fils  de  Simon , avec  le  millésime: 

1468  (3). 

N°  1652. 

A l’église  de  Rupelmonde  se  trouvaient  cinq  blasons  de  funérailles  appartenant  à 
des  membres  de  la  famille  de  BOULOGNE  (*). 

Le  premier  ne  portait  pour  inscription  que  l’année  du  décès  : 

übiit 

au  no 
1682. 

N°  1653. 

Le  deuxième  : 

übiit 

28  aug. 

1683. 

N°  1654. 

Le  troisième  : 

übiit 

4 maii 

1685. 


(0  Ibidem. 

(i)  Ibidem. 

(s)  Ibidem. 

0)  Blasons  très  vaguement  reproduits  dans  le  recueil. 


30. 


-234 


N°  1 633. 

Lc  quatrième  : 

Obiit 

4 I xber 

4 740. 

N°  4636. 

Le  cinquième  et  dernier  : 

Obiit 

3 9ber 

4707. 

N"  4637. 

Un  sixième  blason,  en  la  même  église,  se  rapportait  à un  membre  de  la  famille  de 
WARM  ÈRE,  probablement  à FRÉDÉRIC,  seigneur  de  Jourclles  cl  châtelain  de 
Uupclinondc  (i).  Comme  inscription  : 


Obiit 

-23  feb: 

46-28. 


(i)  Voir  épitaphe  n°  1010. 


VI. 


MOERBEKE-WAES. 


Voir  tome  V,  p.  591. 

N®  1638. 

Dalle  bleue  devant  l'autel  de  la  Vierge.  Épitaphe  surmontée  des  armoiries  des 
défunts  (i)  et  entourée  des  quartiers  df.  LANNE , LACREYNS  et  LATHEM. 

Hier  liclit  begraven  Joncklieere 
Joannes  de  LANNE,  P Bodorigo, 
die  overleet  den  30  Marte  1631, 
en  Jor  Simoen,  zijnen  soene,  die 
overleet  den  xviii®"  September 
1628,  inetgaders  Jonckvrauwe 
Anne  LAUREYNS,  sijne  vvettelijcke 
luiusvrauwe,  die  overleet  den  17e" 

Meert  anno  1648. 

Bidt  voor  de  ziele. 

N°  1639. 

A côté  de  l'autel  de  la  Vierge.  Dalle  en  pierre  bleue.  En  chef  les  armoiries  des 
défunts  entourées  des  quartiers  de  la  LOIR,  de  LONGEVAL,  vas  SC  H A NE  Y et 
vas  MARHULSSE  (*). 

Hier  licht  begraven  den  edelen  Jonckheer 
Petrus  de  la  LOIR,  in  zijn  leven  capiteijn  van 
Burcht  en  S* l  Marek,  capiteijn  comandant 
binnen  Hulst,  ten  dienste  van  sijne  Conick® 

Ma1  van  Spanien,  die  overleet  den  9e" 

Februarij  1633,  ende  Gheertruu  van  SCHANL'V, 
f“  Jans,  sijn  edele  huijsvr.,  die  overleet 
den  3en  Junij  1635. 

Bidt  voor  de  ziele. 

(»)  Ces  écussons,  dont  le  second  a la  forme  du  losange,  sont  placés  l’un  sous 

l'autre. 

(i)  Ce  dernier  quartier  se  trouve  seul  blasonné  dans  le  recueil. 


236 


N°  1660. 


Petite  dalle  bleue  se  trouvant  au  centre  de  la  chapelle  de  la  Vierge.  En  chef  le 

blason  de  la  défunte. 

In  cinerem  verteris  COOL 

Hier  licht  begraven  Joncv.  Anne  Petronella 
de  GLIMES  COOL,  die  overlede  is  op  den  9en 
Ttemb.  1638,  en  Jofe  Marie  Margrite  de 
GLIMES  COOL,  die  overl*  is  op  den  28CD 
Augustij  1658. 

Post  cineres  quoq  COOL. 


N°  1661. 


Petite  dalle  bleue  se  trouvant  entre  la  première  et  la  deuxième  colonne , probable- 
ment de  la  grand'nef.  Au  centre  un  écu  armorié. 

Hier  leet  begravë  Olivier  va  IDEGHE, 
die  overleet  a.  x.ccc...  vi.  va 
Februario. 

N°  1662. 


Dans  la  grand'nef  devant  les  stalles  des  écbevius.  Pierre  bleue.  A droite  et  à gauche 
de  l'inscription  les  armoiries  du  défunt. 

Hier  liglit  begravë 
Joncheer  François 
van  BL’EGHOM,  in  zijnen 
tijt  gheweest  lutenant 
van  een  Compaignie  peerdë 
van  der  keijserlicke  Maegestijt  in 
Hongarijen,  welcke  versleghen  is  gheweest 
den  xii  van  Maerte  1617. 

Bidt  voor  de  ziele. 


N°  1663. 


Petite  pierre  tombale.  Emplacement  non  indiqué.  En  chef  un  éeu  armorié. 

i Jan  de  WINDT,  P J ANS 

overleef  dé  eerste  va  Meij  a en  xxx, 

en  Vinken  MUTS,  f3  Jas....,  de  eerste  September 
a.  x 

N°  1664. 

Situation  non  indiquée.  Épitaphe  sommée  des  armoiries  des  défunts. 

Sépulture  de  Marijn  WAEPENAERT,  esettier, 
fils  de  Marijn,  ausi  escuier,  en  son  vivant 
bailly  de  ce  lieu  et  autres,  et  administrateur 
des  biens  de  Monseigneur  le  Prince  d’ 

Isenghien,  qui  trespassa  le  24  Février 
1692,  aiant  eu  en  mariage  Dam:  Josiene 
de  WITTE,  fille  du  Sr  Jean,  décédée  â 
Moerbeek  en  1672. 

Priez  pour  leurs  âmes. 

WAEPENAERT  (annagramma)  PAEWENAERT. 

N°  1663. 

Blason  de  funérailles  de  messire  JEAN  de  LANNE.  Fond  d’or  et  bords  noirs. 
L’inscription  ne  mentionne  que  l’année  de  son  décès  (i)  : 

1631. 

N°  1666. 

Blason  mortuaire  de  dame  ANNE  LAUREYNS,  femme  de  messire  JEAN  de  LANNE  (i). 
Bords  noirs  et  cordelière.  L'inscription  en  caractères  blancs  comporte  : 

Anno  1648. 

17  Mardi. 


(i)  Voir  épitaphe  n°  1058. 
(4)  Ibidem. 


— -238  — 

N°  1667. 

Blason  parti  aux  armes  des  familles  vax  der  HAGHEX  {dargent,  à trois  hure s de 
sanglier  de  sable)  et  de  LANN'E.  Inscription  en  lettres  blanches  : 

Obiit 

an  no 
16  5-2 

xi  Augusti 

N°  1668. 

Dans  la  première  verrière  à côté  de  l'autel  dédié  aux  SS.  Antoine  et  Sébastien,  un 
écusson  armorié,  (b'azur,  à un  mouton,  au  chef  d'argent  chargé  de  trois  cœurs 
de  gueules). 


N°  1669. 

Dans  la  deuxième,  deux  écus  armoriés.  Le  lr  de  sable,  à un  cor  de  chasse , le  S* 
billettc  à une  bande  brochant  sur  le  tout. 

N®  1670. 

Dans  la  chapelle  de  la  Sainte-Vierge.  Deux  écussons  armoriés.  Le  premier  semblable 
à celui  blasouné  au  n°  16C8;  le  second  à une  rose  ou  quinte/euille  (?)  entourée  de 
neuf  billettes  posées  en  orle. 


VII. 


VRACENE. 


Voir  tome  VII,  p.  127. 

N°  1671. 

Epitaphe  sommée  de  deux  écussons  armoriés,  dont  le  second  a la  forme  d’un 
losange.  Emplacement  nou  indiqué. 

D.  0.  M. 

ac 

immortali  mémorisé 
I).  Marsii.ii  Bruno  CARACIOLI, 
familiæ  li Je  virtulis 
nobilissimi , 
qui , xl  annis  servitiis 
et  militis  et  Capitanei 
Régi  Catliolico 
in  Francio  Sabaudio 
Belgio  Pedemontio 
strenuissime  impensis , 
diem  clausit  ad  S‘  Paultim 
xvii  kal.  octob:  m.d.cxxx. 

Conjux  et  liberi  mœsli  p.p. 

R.  I.  P. 

N°  1672. 

Inscription  surmontée  des  armoiries  du  défunt.  Situation  non  désignée. 

Hier  leet  begraven  Gillis 
ZAMAN,  P Joris,  in  sijn 
leven  schepenen  deser 
prochie. 

Bidt  voor  de  ziele. 


“240 


N°  1073. 

Dans  la  monographie  de  Yracene,  par  de  Potter  et  Brocckacrt  (p.  32),  nous  trouvons 
encore  l’inscription  suivante  : 

Sépulture  de  feu  le  capitaine  Domenge  ROBERT, 

Lorrainois,  décédé  ici  le  1 Novembre  1040.  Priez 
Dieu  pour  son  âme. 

N°  1674. 

D'après  les  mêmes  auteurs  (p.  32),  il  se  trouvait  encore  dans  la  même  église  une 
épitaphe,  que  surmontaient  les  armoiries  des  défunts,  et  qui  était  rédigée 
comme  suit  : 

Sépulture  van  d'IIeer  Pieter  de  RYCKE,  in  syn 
leven  lieer  van  Sterrebeke,  oudt  stadthouder  der 
prochie  van  Vrachene  en  St.  Gillis,  en  bailliu  van 
lieer  viscomte  de  Vellebeque,  lieer  van  Raeschem 
....  overleden  den  21  April  1683.  En  de  eerbare 
Amelberg  v SNOECK , zyne  huysvrouwe,  overleden 
den  27  Octobcr  1663. 


VIII. 


VERREBROECK. 


Voir  tome  VII,  p.  155. 

N°  1675. 

Inscription  reproduite  par  de  Potter  et  Broeckaert , dans  leur  monographie  de 

Verrcbroeck , page  20. 

D.  0.  M. 

Phiuppus  VERHEVEN’  quondam  prima  philosophiæ 
palmà  clams,  medicinæ  doctor  anatomiæ,  ac 
Chirurgiæ  Professor  Regius,  editis  Anatomiæ 
voluminibus  etiam  posthumis,  totà  Europà  claris- 
siinus,  obscurum  iu  cœmeterio  Iocmn  delegit.  Obiit; 
victurus  semper,  animo  apttd  superos,  famà  apud 
mortales.  Anno  ætatis  61,  Doraini  MDCCX  die 
XXVIII  Januarii.  R.  I.  P. 


31. 


NIEUKERKEN 


IX. 


Voir  lome  VII,  p.  555. 


N"  1676. 


Dans  la  chapelle  de  la  S. -Vierge,  sc  trouvaient  quatre  pierres  sépulcrales  se  rap- 
portant à la  famille  de  JONCHE,  qui  avait  également  un  caveau  funéraire  en  eet 
endroit.  Sur  l'une  d'elles  se  lisait,  sous  les  armoiries  de  la  famille,  l'épitaphe 
suivante  : 


U.  O.  M. 
et 

piis  manibus 


Anto.ni  i»f.  JOXGHE,  liujtts  saoelli 
cl  D.  An.næ  in  hac  parœchia 


Balduini,  Domini  de  Walbourch, 
Beveren , etc.,  terræ  Wasianæ 
Arcliiscabini , tempore  Ducis  de  Bortion- 
ville  Archipraetoris, 
nee  non 

Marie  de  HAZE,  ejns  corijugis, 
ex  (|tte  tulit  hic  Baldunis  decent  proies 
quarum  masculini  scxtis  lucre 
Antonhs,  JlSTl’S,  Anthonivs, 
Melchier,  Giillielmis,  BaLDVINTS 
et  Theodoris; 
tæminini  vero 

Maria,  Isabeli.a , Catharina, 
Francisca  et  Joanna, 
porro,  obiil  constructor  anno 
1651  9a  Jan.,  lilius  anno  1675. 

14a  Kal:  Jan:  anno.... 
nepotes  et  neptes  hic  sepulti 
ordine, 

Francisca  anno  1665  1 1J  Kal: 


constructoris , 
ac  ejtisdem  lilii 


Feb. 


II.  I.  1». 


“243 


N°  1677. 

A côté  de  l'autel  de  la  S"-Vicrgc  se  trouvait  encastrée  dans  le  mur  une  pierre 
tombale  de  marbre  blanc  portant  en  chef  l’écu  armorié  des  de  LANFLYNCIII  et 
à dextre  et  à séucstrc  16  quartiers. 

1).  0.  M. 

Siste  gradum  viator 
et  cujus  cineres  lioc  saxuin 
tegat  paucis  agnosce: 
excuviæ  sunt  proenobilis 
Domini  Dni  Jovxxis  de 
LANFRANCHI  ex  Toparchis 
a Crubecke,  etc.,  diim 
viveret:  Syndici  R.  R. 

P.  P.  Recollectorum 
quorum 

needum  ædifîcata  in 
SH  Nicolai  ecclesia 
hic  humari  voluit; 
obiit  anno  M.  I).  CLXXXIX 
3 Februarii  ne  vero  totus 
interiret,  trinâ  ex  conjug: 

1).  Catharina  de  JONCHE, 
reliquit  sobola  quæ 
paternæ  virtutis  æmula 
hoc  ei  marmor  poni 
curavit;  abi  viator 
ac  Deum  precare  ut  terra 
tegat  terrain  molliter 
et  in  pace  quiescil  lideliter. 

R.  I.  P. 

Sur  une  petite  dalle  de  marbre  blanc , se  trouvant  probablement  au  pied  de  la 

précédente. 

Ostium  inonu- 
menti  præno- 
bilis  D.  D.  Joan- 
Nis  de  LANFRAN- 
CIII  ; terra 
tegit  terram. 


“244 


N°  1678. 

Emplacement  non  indiqué.  En  chef  les  armoiries  de  la  famille  de  JONCHE. 

Hier  licht  begraven  de 
eersaeme  Anna  van 
LAMBROUCK , huijsvrauwe 
van  Anthoni  de  JONGHE, 
sterft  den  4en  Januarij  1649. 

Bidt  voor  de  ziele. 


X. 


THIELRODE. 


Voir  tome  VII,  p.  387. 

N°  1679. 

Pierre  bleue  devant  l’entrée  du  chœur.  Elle  est  ornée  d'un  médaillon  portant  au 
centre  le  calice  avec  l'hostie. 

D.  O.  M. 

Monumentum  Re'u  Dni  Pauli  de  la 
FONTAINE  S.  T.  B.  F.,  Pastoris  Iitijus 
loci,  obiit  29a  Octobris  a0  1664. 

B.  I.  P. 

N°  1680. 

Dalle  bleue.  Même  situation  et  ordonnance  que  la  précédente. 

D.  O.  M. 

Hier  liglit  begraven  Heer  ende  Meester 
Geeraert  van  den  BOSCH,  Bacularius 
Formatus  in  der  Godtlieydt , Pastor 
in  Thilrode,  sterft  den  oen  Meert  16... 

Bidt  voor  de  ziele. 

N°  1681. 

Au  chœur.  Dalle  de  marbre  blanc  avec  lettres  noires.  En  chef  un  cartouche  portail 

le  calice  symbolique. 

D.  0.  M. 

Hic  jacet  Rcverendus  Dominas  Jacobus 
Franciscus  MARTINS,  Pastor  in  Thilrode 
per  triginta  annos,  ac  districtus  Wasiæ 
Deeantts. 

R.  I.  P. 


246 


N°  4682. 

Dalle  bleue.  Au  chœur,  sous  le  banc  de  communion.  En  chef  les  armoiries  des 
de  GH1STELLES  et  aux  côtés  les  quartiers  GHYSTELLE,  STAYELE,  SCHORE, 
WERCHIEN  (i),  van  ROYEN,  BOTTEREAU  (i),  KETELBOUTER  et  LIRE. 

I).  O.  M. 

Axtonii  dk  GHISTELLE, 

Et juïtæ  aurato,  Archiprætoris 
Iprensium , Archi-prætore , 
et  Catharine  vax  ROYEN, 

If.  S.  E. 

. . . . ar militia 

equilum  vice  tribunus  etc., 
obiit  vero  domi  etiam 
tum  celebs  vix  quadragenario 
major  terre  NVasiæ  vii  vir, 
et  Toparcha  de  Appclsvoor- 
de,  ix.  cal.  Feb.  anno 
salutis  MDCXXXIX, 
banc  nt  defunctis  inveniat 
precare. 

R.  I.  P. 

N°  4683. 

Dalle  bleue  sc  trouvant  au  chœur.  Inscription  sommée  d'un  cartouche  portant  au 
centre  le  calice  avec  l’hostie. 

I).  O.  M. 

Hier  leet  begraven  men  Heer  ende  Meester 
Joaxxes  Vax  DEX  BRANDE , P Jaxs,  in  sijn 
leven  Capelaen  van  Onse  Lieve  Yrauwe 
van  Thilrode,  overleden  den  8en  Meij  4663. 

Bidt  voor  de  ziele. 

N°  4684. 

Sur  l'autel  dédié  à la  Sainte-Vierge  les  armoiries  de  la  famille  van  HESE  ou 

H ESI  L S. 


(t)  Lisez  : de  Wcrchin. 
(i)  » de  Coutcrcau. 


247 


N°  1685. 

Sur  celui  dédié  à Saint-Sébastien,  celles  de  la  familie  SCHOORMAN.  Comme  brisure 
une  bordure  dcnticulée  de  sable  (gebriseert  met  een  boort  van  swerte  tanden). 

N°  1686. 

Dans  la  chapelle  dédiée  à S'-Sébaslien.  Pierre  bleue  ornée  d'un  médaillon  portant 
au  centre  le  calice  avec  l'hostie. 

1).  0.  M. 

Hier  licht  begraeven  H1'  Jacob  SLECHTEN, 

Pastor,  geboren  tot  Oplintele,  sterft  den 
8"  Augusti  1607,  ende  Maria,  dochter 
van  Wouter  SLECHTEN. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1687. 

Dans  la  grand'nef,  près  du  portail.  Pierre  sépulcrale  de  la  même  ordonnance  que 

la  précédente. 

D.  0.  M. 

Sépulture  van  den  eerweirdighen  Heer  ende 
Meester  Balduinus  de  BEER,  Pastor 
deser  Prochie  van  Thilrodc,  ten  tijde 
van  15  jaer  bedient  heeft  liet  ampt  van 
eenen  sorghvuldighen  Pastor,  gelijck  oock 
soo  blijekt  naer  sijne  doodt  eenen  grooten 
vader  der  arme,  soo  heeft  alhier  gefondeert 
voor  een  eeuwigh  jaergetijde,  soo  voor  den 
selven  als  voor  Joc  Marie  ende  Joc  Catharina 

de  BEEK,  sterft  den anno  1694. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1688. 

Emplacement  non  indiqué.  Armoiries  et  quartiers  distribués  comme  sur  la  dalle 
décrite  sous  le  n°  1682. 

Ü.  0.  M. 

Anthonio  de  GHYSTELLE , 

Toparchæ  de  Coelenberch, 
qui  rure  hoc  natus  pâtre 
Antiiomo,  Equitæ  aurato, 


«248 


lprensium  Archi-Praetore, 
adolescens  Hispaniaruni 

varias  urbes  vidit 

et  nierces  rebus  gerendis 
didicit  in  Aula  Begis  cui 
militavit  in  ltalia , ac  dein 
in  Germania , ubi  Deo 
regique  Bolicmo  et 
Belgii  principibus  fidus 
licereticorum  ac  rebellium 
perfida  manu  sperabilis 
avitæ  stirpis  llos  occidit, 
memoriam  servat  tem- 
plum  hoe  quo  Christo 
renatus  est  e\  leta 
regione  suis  dolenter 
denatus  anno  ætatis 
suæ  xxiii  chri  MDCX.... 

5 i....  ij  J nlij 
R.  I.  P. 

N°  1G89. 

Blason  de  funérailles  se  rapportant  à un  membre  de  la  famille  de  POTTELSBERGHE. 

Il  est  orné  des  quartiers  POTTELSBERGHE,  H A LA  BOSCH , BERCHEM, 

RUSSELAERE,  , GR1SPERRE,  BT  RI  DAN , YERHANNEMAN VYYTS, 

TRIST  (i),  B0URG01NE,  vas  ROYEN  el  Y1LAIN.  L'inscription  porte: 

Obiit  241  Martii 
1743. 


N°  4(390. 

Deuxième  blason  mortuaire  concernant  la  même  famille.  Egalement  orné  de  IG 
quartiers  savoir  : POTTELSBERGHE,  HALABOSCH,  RUFFELAERT,  GRISPERRE, 
YERHANNEMAN,  LA  U VYENS,  TRIST,  vas  ROYEN,  SCHOORMAN,  BROCCAERT, 
vas  PEENE,  GLORIBL'S , SCHOORMAN,  LOGHENHAGHEN , GUYSTELLE  et  vas 
ROYEN  (*).  Comme  inscription. 

Obiit 

15*  xbris 

1751. 


(i)  Ce  quartier  n'a  pas  été  blasonné  par  l'auteur  du  recueil. 

(t)  Les  quartiers  LAl'WENS,  TRIST,  BROCCAERT,  vas  PEENE,  GLORIBUS  cl 
LOGHENHAGHEN  non  blasonnés  par  l’auteur. 


-249 


N°  1691. 


Troisième  blason  mortuaire  se  rapportant  à la  même  famille.  Il  est  orné  des  mêmes 
quartiers  (t)  que  le  précédent , et  porte  pour  inscription  : 

Obiit 

27“  “bris 

1757. 

N°  1692. 

blason  de  funérailles.  Données  insuffisantes  pour  déterminer  la  famille  à laquelle 
il  appartient  (de  à trois  chevrons  de  ) L'inscription  porte  : 

Obiit 

12“  aug. 

1711. 

N°  1693. 

Blason  avec  cordelière  se  rapportant  probablement  à un  membre  de  la  famille 
SCHOORMAN.  Fond  brun  et  bords  blancs.  En  abime,  un  écusson  de  forme  ronde, 

parti  au  l* 1  de (t),  au  2<*  écartelé,  aux  lr  et  au  i<?  aux  armes  de  SCHOORMAN, 

aux  2e  et  au  3°  à celles  de  HESll'S;  comme  inscription  : 

Obiit 

13  mai  i 

1650. 

N°  1694. 

Dans  le  salon  du  château  de  Thielrode  (?).  Blason  funéraire  sur  fond  noir,  se 
rapportant  à un  membre  de  la  famille  i>e  GH1STELLE.  Inscription  en  lettres  d'or  : 

Obiit 

9 aug. 

1629. 


(t)  Ibidem. 

(i)  Quartier  non  blasonné  par  Fauteur. 

32. 


XI. 


MELSELE. 


Voir  tome  XII,  |>.  221. 

N"  1095. 

Au-dessus  des  stalles  réservées  aux  aumôniers.  Sur  un  tableau  représentant 

l'Ascension  du  Sauveur. 

1).  O.  M. 

Jor  Ectmcs  COENE,  Commissaris 
ordinaire  van  sijne  Maj”  volkeren 
van  oorloge,  etc., 
ende 

Mevrauwe  Isabella-Astuoma  i>k 
. ROP,  overleden  den  I len  Jttnij  1081. 

R.  I.  P. 

N°  1090. 

Épitaphe  surmontée  des  armoiries  des  défunts.  Sans  indication  d'emplacement. 

Sépulture 

van  d’heer  Jan  ZAMAN,  in 
sijn  leven  schepenen  descr 
procltie  ende  grellier  der 
procltic  van  Meleelc,  overleden 
den  8'‘n  Febrtiarii  1070,  ende 
van  Joc  Isabella  WIELANT, 
sijne  liuijsvrauwe,  overleden 
den  ...... 

mietsgaders  van  liaere  kinde- 
ren te  weten  : J veoius- 
Frakcisui's,  overleden  den 

ende  Mahia-Tiikkksia  , over- 
leden den  .... 

Bidt  voor  de  zielen. 


N°  i(»97. 


Sans  indication  d'emplacement.  Inscription  sommée  des  armoiries  du  défunt. 

Ad  pedes  cliarissiinorum  parentum  ac 
perdilecti  fratris  su i (ptondam  in  Consilio 
Flandriæ  Consiliarii  cnjits  epitapliium  hic 
e regione  erectinn  est  sepeliri  cupit , 

Rdus  adin:  D",,s  ac  Mr  Nicolals  de 
KOI*  S.  T.  B.  F.,  olim  per  tricnnium 
de  Exaerdc  nunc  liujus  Ecclesia:  Pastor, 
nec  non  Decanus  Christianitalis 
Districlus  Hulstensis,  qui  obiit  jJ 
9bris  1(59:2,  ætatis  54. 

H.  I.  P. 

N°  1698. 

Emplacement  non  indiqué.  En  chef  les  armoiries  de  la  famille  de  ROP.  Cette 
épitaphe  a été  incomplètement  reproduite  dans  les  Annales,  tome  XII,  p.  2G1. 

I).  O.  AI. 

Rust  plaetse  van  d’eerbaerc  Joc 
Emerentiana  ende  Françoise  de  ROP, 
susters  van  den  Eerw.  lieer  Pastor 
deser  prochie, 

Joe  Emerentiana  is  overleden  den  “i0" 

. Febr.  1689,  oudt  65  jaeren; 

Joe  Françoise  is  overleden  den  25*!u 
Me  ij  1708. 

Ende  Joe  Marie  WILLEMS,  sijne  sclioon- 
suster,  sterft  den  :22e11  Febrttarij  1595. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1699. 

Épitaphe  en  caractères  gothiques  reproduite  par  de  Potter  et  Brocckacrt  dans  leur 
monographie  de  Melselc,  page  43. 

Hier  ledit  begraven  ....  van  den  DORPE,  f.  Pieter, 
sterf  int  jaer  M.CCCC.  Hier  ledit  begraven 
jonckvrouwe  Marie  van  den  HOUTE,  fa  Gode- 
vaeuts,  vrouw  ....  van  den  DORPE.  Sy  start'  int 
jaer  M.CCCCLV,  den  XXX  dach  in  Maerte. 


— 2o2  — 

N°  1700. 

Blason  de  funérailles  de  messirc  JEAN-BAPTISTE  de  ROP.  Il  portait  l'inscription  : 

übiit 

26*  Junii 

1678. 

N°  1701. 

Blason  funeraire  du  très-révérend  NICOLAS  de  KOP,  respectivement  curé  de  Exaerde, 
de  Mclscle  et  doyen  du  district  de  Hulst  (i).  Comme  inscription  : 

Obiit 

1*  9bris 

1692. 

N°  1702. 

Blason  mortuaire  de  ADRIEN  de  ROP,  bailli  de  Weert  cl  écbevin  du  pays  et  comté 
de  Rornhem.  L’inscription  porte  : 

Obiit 

ôa  Martii 

1674. 

N°  1703. 

Blason  avec  cordelière  de  la  demoiselle  EMÉRENCE  de  ROP  (*).  Comme  inscription  : 

Obiit 

2a  Febr. 

1689. 

N°  1704. 

Même  blason  de  la  demoiselle  FRANÇOISE  de  ROP  (s).  L'inscription  porte  : 

Obiit 

25»  Mail 

1708. 


(i)  Voir  épitaphe  n°  1G97. 
(i)  Ibidem  n°  1698. 

(s)  Ibidem. 


N°  1705. 


Dans  le  sanctuaire  de  Gavcrland-lez-Melscle , se  trouvait  l'inscription  commémorative 
suivante.  Elle  était  surmontée  des  armoiries  de  la  famille  de  HOP. 

Turris  Daviimca. 

ü llos  Virginum  Maria , qttæ  ipsa 
quasi  myrrha  elecla  hune  meritorum 

tuoriiin  fragantiæ, cum 

preligere  dignata  es,  t nere  .... 

etiam  tibi  in  eo  piorum  miinus  

turriculam,  et  præsta  ut 

cum  grege  mihi  commisso,  in  odorem 
unguentorum  tuorum  tamquam  ad 
verum  salutis  portum  concurrentes, 
sperata  inde  solatia  reportennis  : 
sic  vovet 

Nicolaus  oe  KOI*,  quondam 
Exardiæ  mine  Iiujtis  parochiæ 
de  Melzele  Pastor,  qui  priraum 
hic  sacello  lapident  posuit  et 
superim  positorum  structurant 

direxit  per et  dedicavit 

anno  Domini  1675. 

N°  1706. 

Autre  inscription  dans  le  même  chapelle.  Également  sommée  d’un  écusson  aux 
aj'mes  de  la  famille  de  ItOP. 

Spéculum  justitiæ. 

O cœli  terræque  jubar 

quasi  auroræ  consurgens  serc  . . . 

a vertint  justitiæ  sont 

fac  ut  tuorum  qui 

tum  ut  radix 

e 

illustrati  ipsum  solum  qui  asto 
omnibus  omni  ....  contemplentur 
imitentur  ad  sequent 


254 


sic  vovet 

J O ANISES  BaPTISTA  DE  ROP  , «jUOllcl  

serenissimis  Principis  Archiduci  ... 
Lcopoldo,  nee  non  I).  Joanni  Austri  ... 

Belgii,  successive  gubernatoribus  ... 
....  cubiculis  mine  regiæ  suæ  ma  je  ... 

in  provinciali  Flandriæ  ... 

siliis  

anno  Domini  1675. 


XII. 


CRUYBEKE. 


Voir  fome  XII,  |>.  265. 

N°  1707. 

Pierre  tombale  sc  trouvant  au  bas  de  l’escalier  de  la  chaire  de  vérité.  Inscription 
surmontée  des  armes  du  défunt. 

Sépulture 

van  Jor  Philippe  van  ROYEN , 
in  sijn  leven  Capiteijn  van 
een  Compe  voet  volck 
Iioogh  Duijtse  natie  in  liet 
regiment  van  .M'Iieer 

Jo LEMANY,  rudder,  etc., 

in  den  dienst  van  sijne  Con: 

Ma:,  sterft  den  4e"  Junii  1654. 

Ridt  voor  de  siele. 

N°  1708. 

Épitaphe  dont  l’emplacement  n’est  pas  indiqué. 

IJ.  0.  M. 

Hier  liglit  begraven  Jouffrauw 
Anna  HEYNDRICX,  jonglie  dochter, 
omit  40  jaeren,  sterft  den  24<>n 
April  1761. 

Ridt  voor  de  ziele. 


— 256  — 

N°  1709. 

Blason  de  funérailles  appartenant  à un  membre  de  la  famille  VILAIN.  Le  chef  de 
l'éeu  est  brisé  d’un  lambcl  à trois  pendants.  Comme  inscription  : 

Obiit 

28  feb: 

1703. 

N°  1710. 

Blason  analogue  d'un  membre  de  la  même  famille.  Brisure  identique.  Inscription  : 

Obiit 

8 april 

1641. 

N°  1711. 

Troisième  blason  en  tont  semblable  aux  deux  précédents.  On  y lisait  : 

Obiit 

21®  8bris 

1755. 

N°  1712. 


Blason  funéraire  de  messire  PHILIPPE  van  ItOYEN,  capitaine  d’infanterie  au  service 
de  S.  M.  (i).  Comme  inscription  : 

Obiit 

4 jtmii 

1654. 


(0  Voir  épitaphe  n°  1707. 


XIII. 


CALLOO. 


Voir  tonic  XII,  p.  2K3. 

N°  1713. 

Pierre  bleue  se  trouvant  au  chœur.  Eu  chef  les  armoiries  du  défunt. 

Sépulture  Joneker  Jon  ans 
van  REYNEGOM,  in  sijn  leven 
Bailliu,  Dijckgraef  ende 
Penninck-meester  van  S'  Anne 
polder  ende  Kcltcnisse,  sterf 
den  2en  Jtinij  in  het  jaer  1040. 

R.  I.  P. 

N°  1714. 

Dalle  bleue  se  trouvant  sous  le  jubé  (onder  den  ocksael).  inscription  surmontée 
des  armoiries  du  défunt. 

D.  O.  M. 

ley  gist  le  Maistre  de  camp  don  Jean  de 
HERRERA,  gouverneur  du  fort  royal  de  S. 

Marie  et  son  district,  Surintendant  de  la 
riveir  de  Blocfjuersdijck , qui  mourut  le  15  de 
juin  de  l'an  1001. 

Prier  Dieu  pour  son  âme. 

N°  1713. 


Dalle  de  pierre  bleue  sc  trouvant  au  milieu  de  l'église.  En  tète  les  armoiries  du 

défunt. 

Cy  gist  Antiioine  de  RONCHEAUX, 
gentil  homme,  natif  de  Bourgogne, 
soldat  devant  Ostende,  Capitne  au 
Palatliinat,  lient,  gnal  d’artillerie 

5.1. 


258 


devant  Maestricht,  Serg"'  major 
devant  Breda,  Gouverneur  de  S* 
Marie,  où  il  mourut  le  28  d’avril 
l’an  1650. 

Requiescat  in  pace. 

N°  1716. 


Même  situation  que  la  précédente.  Dalle  bleue  ornée  en  chef  des  armoiries  des 

défunts. 

ley  reposent  Jean  Baptiste  et  Catherine 
de  SA  LM  Y B , enfans  de  noble  et  généreux 
seigneur  Charles  de  SALMYR,  Sr  Bontlieine 
et  de  Sowet,  Capitaine  d’une  compagnie 
libre  de  500  hommes,  Commandant 
aux  forts  de  la  Perle,  S1  Marie  et 
Blocquersdijck , et  aussy  à 250  hommes 
des  garnisons  ordinaires,  et  de  dame 
Piiilippote  FABKYS,  leur  mère,  l’un  mourut 
le  1 9bre,  et  l’autre  le  15  novembre  1625, 
et  Engelbektine  de  SALMYR,  qui  mourut  le 
29  décembre  l’an  susdit. 

Requiescant  in  pare. 

N"  1717. 

Épitaphe  sans  désignation  d'emplacement.  Elle  est  surmontée  de  trois  éeus  armorié 

Cy  gist  noble  cl  générai  Jean  de 
MASIAGE,  Cnpitain  pour  le  servies 
de  sa  Ma"',  Commandans  à Calloo, 
qui  fut  tué  devant  le  fort  de  la 
Croix  le  26  d’aoust  1640. 

Et  damoiselle  Anne  PAGESOU,  espousc, 
etc.,  en  seconde  nopces  de  noble  et 
généreux  Nicolas  COCHOUL,  aussi 
Capitaine  pour  sa  diette  Ma"', 
la  ipiclle  expira  le  29  d’avril  1642. 

Pries  Dieu  pour  leurs  âmes. 


— “259  — 

N°  1718. 

Au  chœur.  Blason  funéraire  portant  deux  écus  armoriés  de  forme  ronde.  Il  n'est 
pas  daté,  mais  porte  l'inscription  suivante  : 

Messire  Gaspar  Joseph  van  110RNE,  Chevalier 
etc.,  dame  Louise  Marie  Françoise  GANSACKER, 
sa  compagne. 


N°  1719. 

Blason  de  funérailles  d’un  membre  de  la  famille  SANCHEZ  de  CASTRO  Y TOLEDO  (■). 
il  est  entouré  des  quartiers  de  CASTRO,  de  TOLEDO,  BAYART,  de  SAULTY,  de 
HERTOGHE,  van  BOSSCHE,  ROELANTS,  van  POORTEN , de  YII.LERS,  BERINCX , 
ROELS,  CRUYNINGHE.  L’inscription  ne  mentionne  que  l’année  du  décès. 

Obiit 

an  no 

1638. 


(i)  L’arbre  généalogique  de  la  famille  de  CASTRO  , dressé  par  feu  Félix  van  Nacincn. 
(Annales,  tome  IX)  ne  mentionne  aucun  de  Castro  qui  soit  mort  à celte  date. 


XIV. 


BEVEREN. 


Voir  tonic  XII,  p.  551. 

N°  1720. 

Au  chœur.  Épitaphe  surmontée  des  armoiries  du  défunt.  Celles-ci  sont  sommées 
d'une  couronne  à huit  perles. 

Ü.  O.  M. 

Pvu.cs  BACLIONl,  insules 
hostiiim  et  sui  victor,  hic  jacct , 
virtutem  a prima  ætate  sequens , 
per  omnes  militiæ  gradus 
ad  tribunalum  legionis  liai,  evectus  est , 
bellis  Hispaniæ,  Italiæ,  Bclgii,  Burgundiæ,  clams, 
vim  Batavarum  ab  aggeribus  terra*  Wasiæ 
suo  solius  militiæ  bis  forteterque  repolit, 
nemini  nisi  hosti  gravis  aut  formidabilis, 
a voluptale  et  pecunia  alienus, 

Comilis  titulum  a rege  acccpit , 
vitam  non  tempore  sed  virtute  mensus, 
senex  non  senex , in  cwlibatu  obiit, 
anno  ælatis  Ixxvi,  militiæ  liv. 

10  baptista  restrianus  signifer 
...  cui  ojitiino  mœstissimus  p. 

H.  I.  P. 

N°  17-21. 

Dans  la  grandnef,  près  de  la  tour.  En  tête  les  armoiries  de  la  défunte  (i). 

Sépulture 

van  Joncvrauwc  Tiiomvsym:  SPRl’YTE, 

P .lor  LAUWEREYNS,  huijsvrauwe 
van  d'eer  LAUREYNS,  sterft  den  8 
Februarij  1(505. 

Bidt  vooiv  de  ziele. 


(i)  Insuffisamment  reproduites  pour  pouvoir  les  blasonner. 


261 


N°  1722. 

Dans  la  nef  gauche.  En  chef  les  armoiries  (les  défunts  (i).  Le  second  écu,  en  forme 
de  losange,  placé  sous  le  premier. 

Sépulture  van  don  edelen  Heerc 
Anthoine  m:s  KIENS,  dersle  bullue 
en  ontfanghire  van  d’vier  leden  s’Iants 
van  Vlanderen,  \an  prochie  van 
Borcht  en  Swijndreclit , sterft  den 
22011  Jan:  anno  1574, 
ende 

Joncvrauwe  Anna  van  POTTELSBERGHE, 
sijne  geschiede,  f*  WILLEMS,  sterft 
den  4<'',‘  Septembre  anno  1374. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1723. 

Emplacement  non  indiqué.  En  chef  les  armoiries  du  prélat  défunt;  repartis  à dcxlrc 
el  à sénestre,  les  quartiers  TRIEST,  van  der  OYEN,  BOURGOGNE  et  WAKEXE, 
van  ROVEN,  1IASEKE,  VILAIN  XII 1 1 et  OOSTENDE.  Quatre  quartiers  suclcmcnt 
sont  blasonnés  dans  le  manuscrit  (*). 

D.  0.  M. 

Antonius  TRIEST  7.  Epis- 
copus  Gand:  desideravit  quod 
mortale  linbuit , Itic  deponi. 

Sacerdos  dittn  ab  ara 
descendis,  te  obtestalur, 
ut  quod  defunclo  debes 
persolvas,  hoc  sacra 
aquà  asperge,  et  immortali 
æternam  pacem  apprecare 
et  vale. 

Hic  silus  est  Illustrissimus 
ac  Reverendissimus  Dominus 
Antonius  TRIEST,  3.  Brugen- 
sium  per  quinqticnnium , ac 
dein  7.  Gandensium  annis 


(i)  des  KIENS  : un  chevron  accompagné  de  trois  petits  chiens. 
(i)  Savoir  : TRIEST,  BOURGOGNE,  van  ROYEN  et  VI  LL  AIN. 


262 


(riginta  quinque  Episcopus, 
in  paslorali  officio  et  solli- 
citudine  vigilans  et  indefessus. 

In  Concilio  status  Régis  Calliolici 
tidelis  et  prudens,  erga  pauperes  in 
vita  et  in  morte  misericors  et  libcralis, 
erectis  ampleque  dotalis  verse  pietatis 
monte,  ad  gratis  mutuandum  indigentibus 
in  Ecciesias  ae  praesertim  liane  cathe- 
dralera  s.  Bavonis,  cujus  fabricam 
splendide  auxit  ac  ditavit,  munificus, 
tandem  meritis  plcnus,  ac  maturus 
cælo,  anno  setatis  81,  sacerdotii  55, 

Episcopatus  40,  obiit  die  28-*  maii 
1657.  Lector  bene  aniline  apprecare. 

R.  I.  P. 

N°  1724. 

Emplacement  non  indiqué.  Épitaphe  de  PHILIPPE,  prince  de  Chimai  cl  de  Croy, 
duc  d'Acrschot  (i).  Inscription  sommée  des  armoiries  de  la  maison  de  CKOY. 

J'y  parvien-dray  CROY. 

Den  xi  December  1595 
te  Venesien. 

Bidt  voor  sijn  sielc 

N°  1725. 

Épitaphe  surmontée  des  armoiries  du  défunt.  D’après  un  manuscrit  (lequel  consulté 

par  l’auteur  du  recueil. 

D.  O.  M. 

Hier  leet  begraven  edele  weerden 
en  discreten  Heerc  Willem  van 
POTTELSBERGHE , Scliiltknape , Bal- 
liti  van  den  lande  van  Beveren,  en 
Hooghschcpene  van  den  lande 
van  Waes,  binnen  sijnen  levene, 
sterft  anno  1551 , den  4en  Septembri. 

R.  I.  P. 

(i)  Qui  acheta  la  seigneurie  de  Beveren  en  lo7ô. 


265 


N°  1720. 


Blason  de  funérailles  de  mcssirc  PAUL  BAC1.10M  (i).  L’inscription  porie  : 

Obiit 

22  tneij 

1 65 1 . 


N°  1727. 


Blason  mortuaire  se  trouvant  au  chœur.  L’inscription  est  rédigée  comme  suit 


Obiit 

anno  1645 

^ 1 t 9bris  oN- 


N°  1728. 


Blason  mortuaire  de  CHARLES-EUGÈNE,  duc  d’Arenbcrg,  chevalier  de  la  Toison  d'or, 
grand-bailli  de  Rainant,  seigneur  de  Bcvercn,  etc.  Comme  inscription  : 

Obiit 

25  junii 

168t. 


N°  1729. 


Blason  analogue  se  rapportant  probablement  à PHILIPPE-FRANÇOIS,  duc  d'Arcnberg, 
seigneur  de  Bcvercn,  etc.,  frère  consanguin  du  précèdent,  mort  le  13  décembre 
107  4 («).  L’inscription  portait  : 

Obiit 

17  lObcr 

1674. 


(1)  Voir  épitaphe  n°  1720. 

(4)  D'après  de  Potter  et  Brocckacrt,  lievere n , p.  "il. 


— 264  — 


N®  1730. 


Ulason  funéraire  portant  les  armoiries  de (i).  L'écusson  est  sommé  du  chapeau 

ecclésiastique  et  entouré  d’un  cordon  à six  houppes.  L'inscription  porte  : 


Obiit 

23  8bris 

4733. 


N°  1731. 


Blason  portant  les  mêmes  armoiries  mais  sans  chapeau  ni  cordon.  Inscription  : 


Obiit 

3a  april  is 

1760. 

N"  1732. 


Blason  entouré  d'une  cordelière  et  portant  deux  écussons  accolés , le  second  de 

forme  ronde.  Inscription  : 

Obiit 

11»  jaü. 

1762. 


N-  1735. 


Dans  un  vitrail,  probablement  dans  l'église  paroissiale.  Inscription  surmontée  de 
deux  écussons,  dont  un  blasonné  aux  armes  des  TU1EST. 


Messire  Alexander  TBIST,  Chevalier, 
Baron  de  Auwegem,  Seigneur  de  Cour- 
tewalle,  Tyselens,  Capitaine  d’une 
compagnie  de  chevaus  quirassiers 
pour  le  service  de  sa  Majesté,  A°  1648. 


(i)  /t  un  oiseau  essorant  place  sur  une  terrasse. 


— 26o  — 


N°  1734.. 


Dans  une  autre  verrière  probablement  au  même  endroit.  En  chef  deux  écus  aux 
armes  des  TRIEST  et  BORLUT. 


Dese  venster  heeft  gegeven  den  polder 
van  Melsenbrouck , in  dien  tijde  leggers: 
mHer  Nicolaes  THIEST,  Heer  van  Auwc- 
gem,  etc.,  ende  Heer  Francis  BORLUT,  Ileere 
van  S,e  Denis  en  Botikelc,  etc.,  Marcus 
de  LEEU,  Sclinut , Pieter  van  de  VYVERE  en 
....es  PLEQUR , Jan  BEKE,  Jan  de  ...., 
Dijckschepenen , ende  Joos  ANNE....  nek- 
meester,  anno  1627. 

N°  1735. 


Eglise  du  couvent  des  G ui  1 iel  mi  les.  Au  choeur.  Épitaphe  sommee  des  armoiries  du 
défunt  cl  des  quartiers  BAILLES  COURT  et  ZAL' LTV.  Dans  le  bas  les  quartiers 
MOEYENVTLLE  et  LENOIR  MLLY. 


1).  O.  M. 

Robertcs  de  BAILLENCOURT  et  Dominus 
de  Forsevil,  Antigny,  la  Crocqz  etc. 
genere,  dignitate,  virtute  conspicuus 
genere. 

Ave  avorum  Gerardi  de  BAILLENCOURT  prestitis 
Roberto  dttei  belle  potissimum  Gallico 
strenuis  obsequiis  plus  sex  ab  bine  seculis 
claro  plus  duobtis  estjtiestris  ordine  heroiiscisque 
factis  Balduino  sub  Püilippo  bono,  Maximiliano , 
sub  audace  Burgundo  et  Garolo  V semper 
augusto,  hodieque  sub  Alberto  piis 
nepotutn  illustri  splendore 
virtute. 

Stienvici,  Groninghe,  Üorlanii,  Antv:  inultisque 
aliis  locis  strenue  susceptis  vulneribus  exeuiplum 
nobis  rcli(]uit 
dignitate. 


34. 


266 


Variis  honorum  gradibus  proprie  magis  quam 
alienæ  virtutis  merito  sublimatus  est,  ni.  s.  câp. 

Ostende  500  arth.  hanonib.  totide  prœfec.  and. 
die  clausit  Berch.  op  Zom.  2.  vulneribus 
a0  1623,  sep.  8,  Baillencourt  et  Uominus 
ejusdem  Iocis  libre  benne  300,  wal. 
trib.  et  g.  c.  S‘  Job. 
parenti  o|)timc  parental. 

H.  I.  P. 

N°  1736. 

Même  situation.  Inscription  surmontée  des  armoiries  du  défunt  et  des  quartiers 
STEEMIUYSE  (<),  van  deb  EYCKEN,  M...RT  et  STEEMIUYSE.  Au  bas  un  écu 
losange  aux  armes  des  STEEMIUYSE  et  van  der  IIAGEX. 

Sépulture 

van  Joncker  BOELANT  van  dek 
STEENI1UYSEN , sterft  den  .... 

• . ....  • 

ende 

van  Jouffrauwe  Catiiauine  van 
der  HAGEN,  sijne  huijsvrauwe , 
sterft  den  15  Jnlii  A0  1639, 
ende 

Jacqueline  en  Francouse,  hunne 
dochter,  sterft  den  10  November 
anno  1638. 

N°  1737. 

Dans  le  cloître  du  monastère  des  Guiliclmitcs.  Inscription  sommée  d'un  écu  armorié  («). 
cv  Carolus  COLINS,  Prior,  anno  1653. 

N°  1738. 

Même  situation  et  ordonnance.  Sommé  d'une  couronne  de  Deux  griffons  pour 

supports. 

Præïïob:  ac  genefos:  L):  Joannes-Franc: 

GOL'BAU,  Toparcha  de  Bevcren , Frisi, 

Bohval , Laloo,  etc. 

(i)  A trois  bandes  avec  un  lion  brochant  sur  le  tout. 

( i ) Une  bande  accostée  de  six  besants , trois  de  chaque  côté. 


-267 


N°  1739. 

Même  situation.  En  chef  un  écu  armorié  de  forme  ronde. 

Anno  1674. 

Nob:  D.  Margarita- 
Cecilia-Catuarina 
GEKAKDI,  conjux  du 
Dni  GOUBAU. 

N°  1740. 

Blason  de  funérailles  de  dame  CATHERINE  van  der  HAGEN , femme  de  messire 
ROLAND  van  der  STEENHUYSEN  (<)•  Comme  inscription  : 

. Obiit 

lo  Julii 

1639. 

N°  1741. 

Emplacement  non  indiqué.  Dans  le  haut  les  armoiries  des  YYTS.  D’après  un  manuscrit 
consulté  par  l’auteur  du  recueil. 

Dit  godtsuus  is  gliefondeert  bij 
den  edelen  Heer  loos  VYTS,  d'Her 
Nicolaes,  saliger  memorie,  Heere 
van  Walle  ende  van  Pamele  etc. 

N°  174-2. 

Dans  la  chapelle  castrale  du  seigneur  de  Auweghem.  Pierre  bleue.  Inscription 
entourée  des  armoiries  des  défunts  cl  des  quartiers  TRIEST,  YYTS,  LOYE.MDEGHE.M, 
SLANGHEN,  METKERCKE,  BLOM,  VARSSENAERE  et  BARBESAEN.  Les  cinq 
derniers  ne  sont  pas  blasonnés  dans  le  manuscrit. 

Sépulture 

van  edelen  Heere  Mer 
Claus  TRIEST,  Ruddere, 
tilius  Joos,  wijlent 
Hoochballiu  der  stede 
van  Gendt , die  over- 
leet  anno  1472, 


(i)  Voir  épitaphe  n°  1736. 


268 


ende 

van  Vrouwe  Cathelijne 
van  METKERCKE,  f« 
Jans,  sijn  gliesellcnede, 
overleet  den  22cn 
in  Lauwe,  int  jaer 
toOO. 

R.  I.  I». 


N°  1743. 


Dans  la  cliapcllc  dn  château  van  Welle , actuellement  hel  Geestelijk  llof.  Probablement 
dans  une  verrière.  Dans  le  haut  un  écusson  armorié  avec  une  devise  en  caractères 
grecs.  A dextre  les  quartiers  : DELGILANS,  d'AYALA,  de  MEN'SIER  et  COCQU1EL. 
A séncslrc  ceux  de  : SALCEDO,  de  WITTE , ESPARNE  et  RANST. 


4 


XV. 


BURCHT. 


Voir  tome  XII,  p.  367. 

N°  1744. 

Devant  le  banc  de  communion.  Inscription  sommée  de  deux  écussons  armoriés,  dont 
le  second  à la  forme  du  losange. 

Ci  gist  honorable  home  Charles 
van  MALE,  en  son  vivant  Bailly  de 
Burcht  et  Zwindrecht,  lequel 
trespassa  le  xii  jour  de  juing 
mil  cincq  cens  cincquante  sept. 

R.  I.  P. 

N°  1743. 

Dans  un  vitrail  au  chœur.  Inscription  précédée  des  armoiries  des  défunts. 

I).  JOANNES  VAN  HOVE, 

I).  Digna  de  DECKERE, 
ejus  conjucx, 

Toparchæ  de  Burght , 

Swindrecht  et  Berendrecht , 
crucis  et  crucifixi 
honorent 

pio  alTectu  posuere. 

M.D.CXXVI. 

N°  1746. 

blason  funéraire.  Écusson  insuffisamment  blasonné  (i)  pour  pouvoir  déterminer  la 
famille  à laquelle  il  appartient.  Comme  inscription  : 

Obiit 

5 9ber 

1630. 


(i)  Emmanche  à scncstre  d'or  et  de, 


XVI. 


BASEL. 


Voir  tome  XII,  p.  381. 

N°  1747. 

Dalle  en  pierre  bleue.  Sans  indication  d’emplacement.  En  chef  les  armoiries  du  défunt. 

D.  O.  M. 

Hic  jacet  jam  doeens  mori  suas 
ehristiane  docuit  vivere  hoc 
in  loco  ovcs  suas  Pastor  annis  46, 
verbo  et  exemplo  patiens,  Rd,,i 
Dominus  Tiif.odorus  van  BERCKEL , 
nobili  et  avita  quondam  Berckeliorum 
stirpe  orittndus,  Dominus  d’Armbode- 
gem,  obiit  1638  Janua:  27a,  ætatis 
78,  sacerdotii  49,  cura  pastoralis 
47,  mecedem  rogat  requiem , 
precare  viator. 

R.  I.  P. 

N°  1748. 

Dalle  de  marbre  blanc  avec  lettres  noires.  Emplacement  non  indiqué.  En  tête  les 

armoiries  du  défunt. 

D.  0.  M. 

Hic  jacet  R(,us  Adm:  ac  Nobilis 
Dominus  Matheus  de  PAPE,  S. T. B. F., 
primo  Overmcrc,  deinde  Teneramttn  dan*, 
ac  tandem  hujus  ecclesiæ  Pastor, 
fundato  hic  anniversario  perpetuo, 
relictisque  ecclesiæ  et  pauperibus , 
legatis  obiit  II  regiminis  anno 
languoribus  internis  consumptus 
anno  Domini  1695,  ætatis  55, 
pastoratus  25. 

R.  I.  P. 

(i)  Écartelé  : au  lr  et  tc  à une  tour  crénelée  et  ajourée;  au  2'  et  3e  emmanché 
en  pal. 


— 271  — 


N°  1749. 

Blason  mortuaire  insuffisament  reproduit  pour  déterminer  la  famille  à laquelle  il  se 

rapporte.  Inscription  : 

Obiit 

22  Junii 

1643. 

N°  1730. 


Blason  funéraire  sa  rapportant  à un  membre  de  la  famille  de  LANFRANCIIL  Il  porte 

comme  inscription  : 

Obiit 

23  Olter 

1643. 


N°  1731. 

Blason  de  funérailles  de  messire  SERVAIS  de  STEELANT,  seigneur  de  Wissekereke, 
etc,  L’inscription  ne  mentionue  que  l'année  de  son  décès. 

Obiit 

an  no 

1607. 


N°  1732. 


Autre  blason  mortuaire  dont  l’auteur  du  manuscrit  n'a  pas  reproduit  les  meubles 
de  l’écu.  11  porte  pour  inscription  : 

Obiit 

22*  Febr. 

1762. 


N°  1733. 

Cabinet  d’armes  d’un  membre  de  la  famille  de  STEELANT.  Il  est  orné  de  quatre 
quartiers  et  ne  porte  pour  inscription  que  la  devise  : 


Sic  cedere  pari. 


N°  1754. 


Probablement  au  chœur.  Dans  un  vitrail  <lu  côté  l'Évangile.  Inscription  sommée  dos 

armoiries  des  défunts  (i). 

I).  O.  M. 

llluslris:  ac  gencrosus  Doininns 
Dominas  Cakolcs  de  LAFRANCHI, 

Eques,  Toparcha  de  Cruybecke, 

Altena,  etc. 

et  nobilis  Domina  Anna-Theresia 
van  der  MEERE,  ejns  u\or, 
patroni  beneficiorum  hujus 
ecclesiæ,  ad  seternum  .... 

V.  . . . hoc voluerunt. 

1681. 

N°  17 55. 

Dans  le  vitrail  opposé.  Inscription  sommée  des  armoiries  des  défunts. 

D.  0.  M. 

Pia  memoria  illiistrissimi  viri 
Domini  Caroli  de  LAFRANCHI , 

Pisani,  Equitis,  Toparchæ  de 
Cruybeke,  Altena,  etc. 
et  prœnobilis  Doininæ  Annæ 
de  COSTERE,  ejus  conjugii,  qui 
beneficiorum  hujus  ecclesiæ 
patroni  , tandem  liumana  vana 
vanis  rclinquentes , e\  hoc  sæculo 
migraruut , in  requiem  lector 

precare. 

N°  1756. 

Dans  la  troisième  verrière  du  côté  de  l'Èpitrc,  se  trouvaient  deux  écus  armoriés. 

Le  lr  aux  armes  de  la  famille  o'HANINS;  le  2'1  à celles  des  PICKERE. 

N°  1757. 

Dans  la  deuxième  fenêtre,  du  côté  de  l’Évangile,  les  armoiries  de  la  famille  de 

STEBLANT. 


(i)  LANFRANCHl  blasonné  à l’italienne. 


— 275  — 
N°  1758. 


Verrière  à côté  de  la  précédente.  Inscription  sommée  des  armoiries  des  défunts. 


Jor  J a ex  GOUBAU,  llecrc  van  Gijseghcm 
ende  Mespelaer,  ende  Vie  Magdalexa 
VECQUEMANS,  sijn  huijsvrouw , 1652. 

N°  1759. 

Au  fond  de  l’église  (achter  in  de  kercke).  Dans  une  verrière  les  armoiries  de  la 

famille  van  STEELANT. 

N°  1760. 

Verrière  près  de  l’autel  de  la  Sainte-Vierge.  On  y voyait  un  écusson  aux  armes  de 
de  RECOURT  de  LICQl'ES,  avec  celles  de  ROBLES  brochant  sur  le  tout  (ij. 


(i)  Écusson  non  blasonné  dans  le  recueil.  D’après  une  annotation  manuscrite  de 

l'auteur. 


55. 


XVII. 


BELCELE. 


Voir  tome  XIII,  p.  145. 
N°  1761. 


Blason  de  funérailles  de  dame  MARIE-FERDINANDE  ou  QUESNOY,  femme  de 
JACQUES,  baron  des  MARES,  seigneur  de  Walle  et  haut-échcvin  (arcltiprœloris) 
du  pays  de  Waes,  etc.  L’inscription  porte  : 

Obiit 

1“  xbris 

1675. 

N°  1762. 


Blason  de  funérailles  de  JACQUES,  baron  des  MARES,  seigneur  de  Walle,  haut- 
éclievin  de  Waes,  etc.  Il  est  entouré  des  quartiers  des  MARES,  BAII.LOUL  dit 
BACQUELROT,  CUNCHY,  Y1CULAY,  ANBERLECHT,  BOXHORN,  SCHOONVLIET  et 
BERUTZ.  Comme  inscription  : 

Übiit 

anno  1678 

18"  Oclobris. 


XVIII. 


SINAY. 


Voir  tome  XIII,  p.  173. 
N°  1763. 


lîlason  funéraire  se  rapportant  probablement  à un  membre  de  la  famille 
Il  est  orné  d'une  cordelière  et  porte  deux  écus  ovales  accolés , dont  le 
seulement  a été  blasonné  par  l’auteur  du  manuscrit.  L'inscription  se 
mentionner  l'année  du  décès. 


Ubiit 

1733. 


ZAMAN. 
premier 
borne  à 


XIX. 

LOKEREN. 

Voir  tomes  XIII,  p.  291  et  XIV,  p.  325. 

1764. 

Emplacement  non  indiqué.  Inscription  sommée  d’un  petit  écu  armorié. 

I).  O.  M. 

Joannes-Baptista  de  SMET,  gehoortifçh 
van  Lokeren,  Lande  van  Waes,  S.  T.  L., 

Professor  van  de  Pliilosolie,  Pastoor 
van  de  Collegiale  Kcrcke  van  S.  Gudula, 

Canoninck  graduel  van  de  Metropolitane 
Kercke  van  Mechclen,  President  van 
liet  Bisschoppelijck  Seminarie  aldacr, 

Bisschop  van  Ypcren,  ende  als  Bisseliop 
van  Gendt  dede  sijn  inganck  binnen 
Gendt  in  ’t  jaer  1731,  ende  stierf  aldaer 
den  24en  September  1741. 

B.  I.  P. 

N°  1765. 

L’épitaphe  suivante  est  donnée  par  de  Potter  de  lirocchaert  dans  leur  monographie 
de  Lokeren  (p.  204).  Elle  a été  extraite  du  manuscrit  Gérard , mais  n'a  pas  été 
reproduite  dans  les  Annales. 

I).  O.  M.  Monumentum  reverendi  ac  amplissimi 
Domini  Dominici  van  LARE,  per  5 annos  in  Uyt- 
berglien  et  24  in  Lokeren  pastoris  vigilant is- 
simi  neenon  per  20  annos  district  us  Wasiæ 
decan.,  qui  obiit  5 Maii  1742,  ætatis  suæ  59, 
sacerdotii  34  quo  die  in  liæc  ecclesia  fundavit 
in  refrigcriuin  aniline  suæ  anniversarum  per- 
petuum. H.  I.  P. 


N°  1766. 


Comme  la  précédente. 

Hic  sit us  jacet  I).  Maximilianus-Alexander 
LAUREYNS,  ac  domella  Anna  d’HONT,  conjugum 
obiit  illo  IX  Novembris  1689,  il  le  vero  XV 
9b  ris  1700. 

Sic  pre  lector  æterna  in  pace  quiascant. 

N°  1767. 


Épitaphe  extraite  des  mêmes  auteurs.  Ils  l’ont  trouvée  dans  un  manuscrit  qu'ils  ne 
désignent  pas.  Cette  dalle  était  ornée  des  armoiries  de  ROMAIN  van  ZUYLEN  de 
SCHOUTHEETE  et  de  celles  de  sa  femme. 

Hier  liglit  nilier  ROOM,  ruddere,  die  erfach- 
tigli  Schout heete  was  van  Rokeren,  Dacke- 
nam,  Elverzcele  ende  Waesmunster,  ende  die 
starf  den  III  in  Lauwe  M.CCC.LXV. 

Hier  liglit  incvrauwe  Wvvi.ne  sRUCKEN,  mijns 
Heeren  ROOMS  wijf  was,  die  starf 

N°  1768. 


Même  source.  Dalle  de  pierre  bleue  devant  se  trouvée  contre  le  mur  extérieur  de 

l’église. 


D.  O.  M.  Hier  ligt  begraven  de  weledel  acht- 
bare Heer  Pieter-Frans  van  REMOORTERE,  ten 
tyde  van  liet  Oostenryksclie  landbestier  stad- 
houder en  schout  van  Rokeren  en  Dacknam; 

onder  het  Fransche  Keizerryk  meier  dezer 
beide  gemeenten  en  onder  Willem  In,  koning 
der  Nederlanden,  burgemeester  van  Rokeren 
en  Dacknam , ridder  van  den  Nederlandschen 
Reeuw,  lid  der  provintiale  Staten  van  Oost- 
Vlaanderen.  Geboren  te  Exaardc  den  25  Mei 
1752,  overleden  1c  Rokeren  den  21  Augus- 
tus 1821.  R.  R I>. 


N°  1769. 


Deux  blasons  île  funérailles  se  trouvaient  dans  la  chapelle  île  la  Sainte-Vierge.  Le 
premier,  avec  une  cordelière,  portait  deux  écussons  (i),  et  était  entouré  des 
quartiers  de  CLEKCQ,  SERECOR,  CI1IMAL  et  DUQUESNOY.  Comme  inscription  : 

Obiit 

23  maij 

1688. 

N°  1770. 

Le  second  était  celui  de  GILLIS  van  NIEULANDE.  Il  est  orué  d’une  cordelière  et 
des  quartiers  NIEULANDE,  van  HAYERE,  van  HAEGEN  et  l’ETEGEM.  L'inscription 
comportait  : 


d’Heer  Gillis 
van  NIEULANDE, 

9 J ans.  1614. 

N°  1771. 

Autres  blasons  d’obit  sans  indication  d'emplacement. 

Le  premier  concernait  un  membre  de  la  famille  van  der  SARE.  L’inscription  se 

bornait  au  mot  : 

Obiit 

N°  1772. 

Le  deuxième  concernait  un  membre  de  la  famille  de  CLERCQ.  Il  portait  pour 

inscription  : 

Obiit 

8 Febr. 

1760. 

N°  1773. 

Le  troisième  sc  rapportait  à la  même  famille.  Comme  inscription  : 

Obiit 

28  Jtinii 

1760. 


(<)  Le  lr  à une  fasoc  ondée  accompagnée  de  trois  bcsants;  le  2d  probablement 
aux  armes  île  de  CLERCQ. 


EXAERDE. 


Voir  tome  XIV,  p.  559. 

N°  1774. 

Dalle  de  marbre  blanc  se  trouvant  devant  le  maître-autel.  Inscription  surmontée  des 
armoiries  de  la  famille  STALÜfS,  et  entourée  des  quartiers  STAL1NS.  GHYS. 

DESCHAMPS  et  DIR1EEZ. 


D.  0.  M. 

Monumentum 
reverendi  admodum  ac 
nobilis  Domini 
Jacobi-Henrjci  STALIX'S . 
per  15  annos  Itujus 
parocbiæ  Pastoris 
vigilantissimi . qui 
obiit  5*  Februarii  1757, 
ætatis  suæ  56,  sacerdoli  55, 
quo  die  in  bac  ecclesia 
fundavit  in  refrigerittm 
animæ  suæ  perpetuum . 
nee  non  die  58*  Septembris 
obitus  nobilis  Domini  H en  r ici 
STALIXS,  et  55  Augusti  obitus 
Dont  une  C uiu  i h f- A >«;  f.  i.im 
DESCHAMPS,  in  refrigerium 
animarum  parent um  sitorum 
desuper  tres  missas  cum 
præfatis  tribus  De  profundis 
in  perpetuum  annue  decantandos. 

K.  I.  P. 


— -280  — 

N°  177o. 

Pierre  tombale  encastrée  dans  le  mur  du  côté  de  l'Èvangilc , probablement  au  cbœur. 
Inscription  sommée  des  armoiries  du  défunt,  et  entourée  de  10  quartiers,  dont 
8 de  LANGHALS  (t),  les  autres  de  ALAMMANI,  van  dck  GRACHT,  GRUUTHEERE, 
MANCHICOURT,  SCHOONVELDE,  QUI  WN,  NIEUWENHOVE  cl  POUCKE  (»)• 

L).  ü.  M. 

Illustri  gcncroso  nobilique  Dno 
Domino  Francisco  LANGHALS, 

Equiti , Baroni  d’Exaerde , 

Tojiarchæ  de  Olsene,  Denter- 
gliem,  Ussclgem,  Golthem, 

Audenacker,  l'otterie,  Gelubroeck , 

Swavenaerdc , etc., 
qui  post  brevam  æternam 
cupiens  assequi  vitam,  et 
per  pia  legata  pauperibus 
et  egenis  facta , animæ 
salutem  curare  testamento 
suo  anniversarium  perpetuum 
in  hoc  templo  fundavit , 
cum  ollicio  defunctorum 
missa  cum  diacono  et 
subdiacono  ac  distributione 
triginta  panum  pauperibus 
in  die  anniversarii  obitus 
sui,  i>ro  quibus  reditiun 
annuum  ac  perjietuum 
sex  librarum  Flandicarum 
reliquit  hypotecatum  dis- 
tribuendum  ut  habetur 
in  predicto  testamento, 
obiit  29a  Octobris  1G77. 
linie  bene  apprecare  lector 
ut  æterna  quantocuis 
requiescat  in  pace. * (*) 


(t)  Les  deux  premiers  timbrés  d'une  couronne  de  baron. 

(*)  Les  quartiers  MANCHICOURT  et  PO'lCKE  non  blasonnés  dans  le  manuscrit. 


-281 


N°  1776. 

Du  côté  de  l’Épitre,  probablement  au  chœur.  Épitaphe  surmontée  des  armoiries  des 
LANCHALS  et  entourée  des  quartiers  LAXCUALS,  QUEYLN , SCHOONVELDE, 
BAELDE,  MAüCHICOl'RT,  COORXHUSE,  VILLERS  et  COSTERE  (i). 

D.  0.  M. 

Xobilis  ac  generosus 
Dotninus  Dnus  Philippus 
LANCHALS,  Eques  auralas, 

Toparcha  d’OIsene,  Denter- 
gliem,  Potterie,  Gotthem, 
etc.,  qui  cum  variis  ac 
multis  eleetnosynis 
redilibus  annuis  et  finida- 
tionibus  monasteria 
ecclesiasque  dotasse! , 
ex  ergastulo  caruis 
creptus  est , in  viviis 
esse  desiit  a0  a natali 
Jestt  Ch  iis  ti  Salvatoris 
M.D.CXXXVIII,  iiii 
Sept,  ejus  conduntur 
hic  exuviæ  donec  suprema 
sonante  tuba  æternum 
corpus  induat 
æternum  ut  gaudeat 
tu  apprecare. 

N°  1777. 

Du  côté  de  l’Évangile,  probablement  au  chœur.  En  chef  les  armoiries  du  défunt; 
à dextre  et  à sénestre  les  quartiers  GRITTHEERE,  de  LUX  BONNE,  de  HEURXE, 
VAERNEWYCK , de  SCHIETERE,  VILAIN,  LANGLE  et  WL'LFSBERGHE,  et  en  pointe 
ceux  de  GRITTHEERE  et  R YM  (i). 

D.  0.  M. 

Hic  quiescit  nobilis  et 
generosus  Dominus  Dnus 
Philippus  de  GRITTHEERE, * (*) 

(i)  MAÜCHICOL'RT  non  blasonné  dans  le  manuscrit. 

(*)  Les  quartiers  de  HEl'RNE,  de  SCHIETERE,  LANGLE,  WL'LFSBERGHE  et 

RYM  non  blasonnés  dans  le  recueil. 


36. 


Exaerde , Swavenaerde , 

Oesselgliem,  etc.,  quondam 
Toporcha,  qui  mullis 
honoribus  mullis  item  in 
rem  publicam  meritis, 
magis  quam  ætate  gravis 
mori  desiit,  et  ubi  speramus 
f'elici  vita  viverc  cepit 
xii  mensis  Decembris 
anni  M.D.CXXI, 
quo  die  quod  annis  requirente 
in  bac  ecclesia  d’Exaerde 
sacrum  sibi  solemne  solvende 
cantari  curavit  perenni  reditu 
quem  liber  æcclêstæ  descriptum 
et  publico  instrumento  signa- 
. tum  conservât,  bene  apprecare 

viator  vale. 

N°  1778. 

Du  côté  de  l’Êpitre,  probablement  au  clnxur.  Epilaplic  surmontée  des  armoiries  de 
la  famille  LANCUALS  et  entourée  des  quartiers  LANCUALS , QUEVYN , SCHOON- 
VELDE,  BALDE,  MAUGHICOURT,  VILLEKS,  COERNHUS,  COSTERE,  GRUUTHEERE, 
SCHIETERE,  de  HEl'RNE,  LANGLE,  RYM,  CLAISSONS,  BROUXELLES  et 
LOCQUENGIM  (sic),  (i). 

D.  0.  M. 
et 

illustri  generoso  nobiliq.  viro 
ac  Domino  Maximiliaxo 
LANCUALS,  Equiti,  Baroni  de 
Exaerde,  Toparclia  de  Olsene, 

Dentcrgliem,  Ocsselgem,  Gottliem, 

Audenacker,  etc.,  qui  post  brevera 
æternum  cupiens  assequi  vilain, 
et  post  milita  pia  legata  pau- 
peribus  et  egenis  facta  animæ 
salutem  certo  curare  testamento 


(i)  Les  sept  derniers  quartiers  ainsi  qne  celui  de  MAl'CHlCOl’RT,  11e  sont  pas 
blasonnés  dans  le  manuscrit. 


283 


suo  perpetuum  sacrum  sabba- 
tinum  in  hoc  templo  ad  altare 
divæ  Virginis  cantando  ordinavit , 
cum  collecta  j)ro  defunctis. 
psalmum  psalmunque  dcfunc- 
torum,  cum  dicta  collecta  et 
aqua  benedicta  supra  sepulchrum, 
pro  quibus  rcditum  annuum 
ad  perpetuum  novem  librarum 
Flandre  cum  media  reliquil 
hipoticatam  camque  distribu- 
endam  pro  uli  testamento, 
insuper  alium  rcditum  trium 
similium  librarum  legavit  pro 
anniversario  etiam  ])erpetuo 
cclebrando  die  obitis  ipsius  tes- 
tatoris  cum  dicta  collecta , spalino 
et  aqua  benedicta  pretoria  vigiliis 
del’unct  : nocturna  laudibus  et  pa- 
num  dislributione  ut  habetur  in 
prefata  ordinatione , obiit  xix 
Augusti  anno  M.D.CL,  ætatis  suæ  L, 
liuic  bene  apprecare  lector  et  liane  dice 
virtutem  qui  post  mortem  metias  quod 
in  vita  seminaveris. 


N°  1779. 


Plaque  de  cuivre  devant  l’autel  de  la  Vierge.  Les  écussons,  jadis,  étaient  émaillés. 
Inscription  surmontée  d'un  écu  écartelé  aux  armes  des  VAERNEWYC  et  BORLITT, 
et  entourée  des  quartiers  VAERNEWYC, VAERNEWYC  et  BORLUUT. 

Hier  lieglit  begraven 
Jan  van  VAERNEWYC, 
erlaclilicli  Heere  was 
van  Exaerdc,  die  starf 
int  jaer  ons  Heeren 
als  men  screef  MCCCC 
endc 


“284 


N°  1780. 

Blason  de  funérailles  de  raessire  JACQUES-HENRI  STAL1NS,  mort  curé  de  Exaerde  (i). 

L’inscription  porte  : 

Obiit 

2J  Febr. 

1727. 

N°  1781. 

Blason  analogue  mais  insuffisamment  reproduit  pour  en  déterminer  la  famille  (*). 
L’écusson  est  sommé  d’une  couronne  de  Comme  inscription  : 

Obiit 

27  february 

1676. 


N»  1782. 


Blason  funéraire  demessire  DON.\T  MAXIMILIEN  FRANÇOIS  LANCHALS,  baron  d'Exaerde, 
seigneur  de  Olsenc,  Ousselgliem,  Denterghem,  Gotlicm,  Gculcbroeck , etc.  Ecusson 
ayant  pour  supports  un  griffon  et  un  lion.  Il  est  entouré  des  quartiers  LANCHALS, 
MA UCH1COURT,  CRITERE,  RYM , Min  GRACHT,  BERLO,  CRITERE,  RYM , 
ALLEMANAl , SCHOONVELDE,  QUEVYN , NIEl'WENHOYE,  ROBLES,  S*  QU1NTIN , 
LIDEKERKE  et  LA  BARRE  (s).  On  y lisait  : 

Obiit 

29  junii 

1727. 

N°  1785. 

Dans  la  même  église  se  trouvaient  encore  deux  cabinets  d'armes  appartenant  à des 
membres  de  la  même  famille. 

Le  premier,  qui  se  trouvait  du  côté  de  l'Épilrc,  probablement  au  chœur,  était 
celui  de  messire  MAXIMILIEN-ANTOINE  LANCHALS,  premier  baron  d'Exaerde, 
baut-écbcviu  du  pays  de  \Yaes,  etc.  Ce  cabinet  d'armes  portait  les  quartiers 
LANCHALS,  MAUCHICOURT,  CRITERE  et  RYM  (i)  ainsi  que  l'inscription  : 

Obiit  1650  19  augusti. 


(i)  Yoir  épitaphe  n°  1771. 

(i)  De  gueules,  à deux  bandes  d’argent  (?). 

(s)  Les  quartiers  LANCHALS,  CRITERE,  van  GRACHT,  SCHOONYELDE , Qt'EYYN 
et  NIEL’WENHOYE  seuls  blasonnés  dans  le  manuscrit. 

(v)  Le  2e  et  le  1e  quartier  non  blasonnés  dans  le  manuscrit. 


28o 


N°  1784. 


Le  second,  dont  remplacement  n’est  pas  indiqué,  ne  portait  aucune  inscription.  On 
y voyait  les  quartiers  L ANCRA LS,  SCHOEN  VELDE,  MAl’CIIICOURT  (i)  COORNHUSE. 

N°  178o. 

A côté  du  maître-autel.  Première  verrière  du  coté  de  l’Évangile.  On  y voyait  un 

écusson  armorié  de  la  famille (*)  et  entouré  des  quartiers  YAERNEWYCK,  LA 

MOTTE,  (s)  et  VILAIN. 

N°  1786. 

Même  endroit.  Verrière  en  face  de  la  précédente.  Écusson  appartenant  probablement 
à la  famille  VAERNEWVCK.  Les  lambrequins,  d'après  une  annotation  de  l'auteur, 
étaient  fourrés  d’or,  d’argent,  de  sable  et  de  gueules.  Ces  armoiries  étaient 
entourées  des  quartiers  GRITERE,  et  VAERNEWVCK  (4). 


(1)  Non  blasonné  dans  le  recueil. 

(î)  Cet  écusson  était  un  parti.  Le  2'1 * * 4  quartier  en  était  écartelé  aux  armes  des 

BELLEM  et  

(s)  Non  blasonné  ni  indiqué  dans  le  manuscrit. 

(4)  Les  lr  et  3e  quartiers  non  blasonnés  dans  le  recueil. 


XXI. 


DAKNAM. 


Voir  tome  XIV,  p.  577. 

N°  1787. 

Dalle  portant  au  centre  les  armoiries  des  de  NEVE.  En  chef,  à dcxtre  les  mêmes 
armoiries,  et  à sénestre  celles  des  ONDEKDERCH.  Inscription  s’étendant  sur  les 
côtés  de  la  pierre. 


Hier  liglit  begraven 

Jan  NEVE,  f5  Gillis,  die  sterft  int  jaer 

XIIII'  LXXXI  liglit  aglit 

van  ON'DEKBEHGII , f'  Joos,  s’ voorn:  Jans  w 
was,  die  sterft 


Ü» 


N»  1788. 

Inscription  sans  indication  d’emplacement. 
D.  O.  M. 

In  het  jaer  1348  is  binnen  de 
parochiale  kereke  van 
Dackenam  begraeven  den 
Bisschop  van  Doornijck,  ende 
den  Aerts-Bisschop  van  Toledo. 
H.  I.  P. 


XXII. 


SAINT-NICOLAS. 


Voir  tomes  XVI,  p.  51  et  XIX,  p.  37. 


ÉGLISE  PRIMAIRE. 


N°  1789. 

Au  chœur,  devant  le  maître-autel.  En  chef  les  armoiries  du  défunt. 

Hier  licht  begraven  Pieter  van 
EXAERDE,  P Jaspar,  die  sterft  de 
xvij  dach  in  Meerle  XVCXXXII 
ende 

Joufe  Laurine  de  HERTOGHE,  sijne 

glieselnede,  die 

e 

R.  I.  P. 


N°  1790. 


Au  chœur.  Dalle  de  marbre  blanc  avec  lettres  noires. 


II. 


I).  O.  M. 


ende  Pastor 

tot  Vinderlioute , overleden  den  8e" 
Meert  1659. 

Bidt  voor  de  ziele. 


— '288  — 

N°  1791. 

Même  situation  et  ordonnance. 

1).  O.  N. 

H 

. . . . . . 1676, 

en  Isabella  SCHAUTEET,  fa  Jan,  sterft 
den  6cn  Jan:  1752,  aut  88  jaeren. 

R.  I.  P. 

N°  1792. 

Dalle  de  marbre  blanc  avec  lettres  noires.  Probablement  même  situation. 

D.  O.  M. 

Sépulture  van  Jouflrauw  Joanna  C:  F: 

ROMBAUT,  wede  van  d’U.  P.  GAUWENBERGH, 
in  sij il  leven  Pensionaris  binnen  .Mechelen, 
aut  64  jaeren , overleden  den  9eu  8ber 
1748. 

Bidt  voor  de  ziele. 

N°  1793. 

Inscription  sur  l’autel  de  la  Sainte-Vierge  : 

Door  Z AMANS  sorgh 
Maria  ons  borgh. 


N°  1794. 

Dalle  en  pierre  bleue  devant  l'autel  de  la  Vierge.  En  chef  les  armoiries  du  défunt 
et  à droite  et  à gauche  les  quartiers  van  ui.ii  SADE,  de  GRAVE,  van  den  EEDE , 
DON  A ES , DAMAS,  van  CATS,  STOPPELAERE,  de  RYCKERE,  de  LAN'E,  de  NEVE, 
LAETHEM,  Qt'AREBBE,  HACCARTS,  CALOUW,  LAXDAS  et  le  PETIT  (i). 

A la  suite  de  l'épitaphe  de  JACQUES  van  deu  ELST  et  de  MARIE  van  SCHAYER- 
RECKE,  relevée  dans  les  Annales,  tome  XVI  n°  1353,  doit  être  ajouté  ce  qui 
suit  : 


Heer  ende  Mr  Gaspar  van 
der  ELST,  Priester,  licentiaet 

(i)  Les  quartiers  DAMAS,  van  CATS,  STOPPELAERE,  QUAREHBE,  IIACARTS, 
CALOUW  et  LAN'DAS  non  blusounés  dans  le  manuscrit. 


— 289  — 


in  de  rechten , die  overleet 
den  9e“  Junij  1650; 
d Heer  Jacques  van  der  ELST, 
comijs  van  den  lande  van 
Waes,  Schepenen  ende  Greffier 
van  S,e  Nicolacs,  die  over- 
leet den  9cn  Januarij  1652; 
Joe  Marie  van  der  ELST, 
Vrauwe  van  MEULENACKERS , 
weduwe  van  d’IIeer  Jan 
van  SCHAVERBECKE , die 
overleet  den  5eu  Septem- 
ber 1675. 

Biet  voor  de  sielen. 


N°  1795. 


Dalle  bleue  se  trouvant  dans  Ia  chapelle  de  la  Vierge.  Inscription  surmontée  des 
armoiries  du  défunt.  Comme  elle  a été  incomplètement  relevée  dans  les  Annales, 
(lome  XVI,  p.  55),  nous  la  reproduisons  ici. 


Sépulture 

van  wijl  en  t d’Heer  Jan  RAMONT, 
fs  Joos,  in  sijnen  leven  Heere  van 
Clippelhoven  en  Ilooftscliepenen 
van  den  lande  van  Waes, 
sterft  den  25eu  April  1688, 
ende  van  Joe  Eugenia-Francisca 
MELIS,  P d'Heer  Pieter,  sijne 
huijsvrauwe,  sterft  den  6e,‘ 

7 lire  1681 , ende  van  Joutfrauwe 
Maria-Anna  MELIS,  geestelijcke 
dochter,  fa  d’Heer  Pieter, 
overleden  den  2on  Octobre  1709. 

Bidt  voor  de  zielen. 


37. 


“290 


N°  17913. 

Autre  dalle  dans  la  même  chapelle,  à droite,  entre  le  premier  et  le  deuxième 
pilier.  Inscription  surmontée  des  armoiries  des  défunts,  et  entourée  des  quartiers 
WARMERE,  BELLESAGE,  WERQUIGNEUL , ROTSELAER,  STEELANT.  van  ROYEN, 
HERTOG  HE  et  BERGHEM  (i). 

Hier  licht  begraven  edelen  ende 
weerde  Jor  Jacques  de  WARNIERE, 
in  sijn  leven  Hooftschepenen 
van  den  lande  van  Waes,  die 
sterft  den  27cn  J ni  ij  1(330, 
ende 

Vratiwe  Anna  van  STEELANT, 
sijne  liuijsvrauwe , sterft  den 
12pn  Meij  1632. 

N°  1797. 

Petite  dalle  à côté  de  la  précédente.  En  chef  les  armoiries  du  défunt. 

Servasius  de  WARNIERE, 
fdius  Jacobi,  obiit  pa 
Octobris  1396. 

R.  I.  I». 

N°  1798. 

Dans  la  même  chapelle.  Épitaphe  sommée  des  armoiries  du  défunt  («). 

Sepulchrum 

consultissimi  Domini  Dni 
Francisci  COLMAN,  tilii  Joannis, 
in  Consilio  Flandriæ  Advocatus, 
qui  obiit  26:1  Martii  anno  1669, 
ætatis  79. 

Et 

consultissimi  Domini  Joannis 
Antiionii  COLMAN,  filins  Pétri, 
qui  obiit  7"  Junii  1720. 

R.  I.  P. 


(i)  WERQUIGNEUL  non  blasonné  dans  le  manuscrit, 
(i)  D'or,  à cinq  roses  tiyees  et  placées  3,  2. 


“291 


N°  1799. 


Même  emplacement.  Dalle  hlcuc.  En  haut  un  cartouche  avec  le  calice  symbolique. 


Die  apprecare  viator 
animæ  Rev:  Rev:  ac  ampl. 

Dni  Pétri  BUYST,  Congé:  Oral: 
D.  J.  24  annis  Præpositi  et 
li uj us  paroc:  29  annis  Pastoris 
vigilanlissimi , obiit  Mecliliniæ 
4*  Jnlii  1743,  ætatis  suæ  69 
annorum , ut  æterna  (pianto  ciis. 

R.  1.  P. 

N°  1800. 


Dans  la  chapelle  susdite.  Inscription  surmontée  des  armoiries  du  défunt. 

D.  ü.  M. 

Hier  leet  begraven  Gillis  ZAMAN, 

P Joris,  in  sijn  leven  Schepenen 
descr  prochie,  overleden  den 

Bidt  voor  de  ziele. 

N°  1801. 

Emplacement  non  indiqué.  Dans  le  haut  les  armoiries  du  défunt. 

Hier  licht  begraven  Jaspar 
van  EXAERDE,  fs  Jacobs,  die 
sterf'  anno  XV'XX  den 
xxvi  dach  in  xber. 

Hier  licht  begraven  Joc 
Margrite  van  der  MOERE, 

Jaspars  wijf  was 
R.  1.  P. 


— 292  — 


N®  1802. 

Sans  indication  d'emplacement.  Épitaphe  sommee  des  armoiries  du  défunt  (d'argent 
au  enq  de  sable),  et  entourée  des  quartiers  le  COCQ,  LESTORET,  GORTEKE, 
GRIMBERGE,  MATERNE  dit  WYTS,  BORRE,  HOLLEBEKE  et  STEENSTRAETE  (t). 

Cy  gisl  noble  homme  Pierre  le 
COCQ,  Escnier,  en  son  vivant  Sr 
de  Wulvergliê,  Groenhove,  etc., 

Conseiller  ordinaire  de  sa  Ma,é 
au  Conseil  en  Flandres,  le  quel 
trespassa  le  IG  du  mois  d’Avril 
en  Fan  1595.  Et  Ma1®  Catherine 
de  WYTS,  en  son  vivant  Dame  de 
Waerde,  sa  feme,  la  quelle  tres- 
passa  le  5 jour  du  mois  d’Avril 
en  Fan  1577. 

Pries  Dieu  pour  leurs  âmes. 

N°  1803. 

Dalle  bleue.  Situation  non  indiquée. 

1).  O.  M. 

Sépulture  van  d'Ilcer  Jan  VERSLUYS,  P Jan,  in 
sijn  leven  Greffier  van  de  heerelijck lieden  van 
den  Beversclien,  binnen  Sinte  Nicolaes,  Belcelc 
ende  Waesinunster,  sterft  den  30cn  xber  1684. 

Bidt  voor  de  /iele. 

N®  1804. 

Emplacement  non  indiqué.  Pierre  bleue.  Inscription  surmontée  de  deux  écussons  (<). 
Elle  a été  incomplètement  rendue  dans  les  Annales  (lome  XVI , n°  1387). 

D.  0.  M.  . 

Sépulture  van  den  eersaemen  Sr  Paesschen 
COLE,  P J ans,  in  sijn  leven  Armn,rc  deser  prochie, 
sterft  den  lon  Meij  1641 , ende  van  JoufTrauw 
Amelberga  van  MFLLEM,  f1  Niclaes,  sijnc 
huijsvrauw , sterft  den  1®“  van  Meerte  1G25, 

(i)  Les  quartiers  le  COCQ,  GR1MBERGHE  et  MATERNE  dit  WYTS  sont  seuls 
blasonnés  dans  le  manuscrit. 

(t)  Non  blasounés  dans  le  manuscrit.  Mention  écrite  que  le  premier  écu  portait  un 
lion. 


m 


cn  M">  Jan  MERTENS,  P Jans,  Adv'  van 
den  Raede  in  Vlaendercn , sterft  den  Ie" 
xber  1706,  ende  Jou  lira  uw  Marie  COLE, 
overleden  den  29  Aug:  1720,  out  82  jaeren. 
Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1805. 


Emplacement  non  indiqué.  Dalle  bleue  avec  lettres  noires.  A ajouter  ce  qui  suit  à 
l'épitaphe  donnée  dans  les  Annales  (tome  XVI,  p.  50,  n°  1370): 

ende 

JoufTrauw  Anna-Françoise  van  REMOORTERE, 

P Martinus,  sijne  liuijsvrauwe , oudt  62 
jaeren,  sterft  den  16e"  Meert  1752. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1806. 


Sans  indication  d’emplacement.  Dalle  de  marbre  blanc  avec  lettres  incrustées  noires. 


1).  O.  M. 

Joos  VERBAUWEN,  oudt  82  jaeren,  sterft 
den  20cn  Junius  1717,  ende  Elizabeth  de 
SWERT,  sijne  liuijsvrauwe , oudt  88  jaeren, 
sterft  den  8en  xber  1608. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1807. 

Emplacement  non  indiqué. 

1).  O.  M. 

Sépulture  van  den  eersacmen  Pieter  van 
WAUVVE,  P Gillis,  jonckman,  oudt  27 
jaeren,  geboren  tot  Thcmselic,  overleden 
den  3e"  Aiigusli  1676. 

Bidt  voor  de  ziele. 


204 


N°  1808. 

Pierre  bleue  dont  la  situation  n est  pas  indiquée. 

II.  O.  M. 

Scptillitre  van  den  eersaemen  Pieter  YER- 
STRAETEN,  P Pieter,  in  sijn  leven  Schepenen 
ende  Aermmeester  descr  prochie,  sterft 
den  9en  Jttlij  1710,  ende  Jottlfrauw  Joanna 
VER. ..EN,  f'  Pieter,  sijne  huijsvrauwe , 
sterft  den  3en  Meert  1710,  ende  den 
eersaemen  VERSTRAETEN  (i),  f*  J vas,  in  sijn 
leven  Aermmeester  ende  Schepenen  deser 
prochie,  oudt  74  jaeren,  sterft  den  8eu 
Februarij  1751. 

Ridt  voor  de  zielen. 

N°  1809. 

Sans  désignation  d’emplacement. 

1).  0.  M. 


ende  Ei.izabeth  HOOFT,  geeslelijcke 
dochter,  oudt  50  jaeren,  sterft  den  lcu 
J un  ij  1737. 

Ridt  voor  de  zielen. 

N°  1810. 

Dalle  bleue  avec  lettres  noires.  Situation  non  indiquée.  Incomplètement  reproduite 
dans  les  Annales  (tome  XVI , n°  1372). 

1).  O.  M. 

Sépulture  van  de  eersaeme  Joulfrauw 
Antiio.nette  de  KEYSER , f‘  Joavms  , 
gehort igh  van  Kttylenborgh,  sterft 
subitelijck  in  den  ouderdom  van  06 
jaeren  den  lcn  Augustus  1753,  ende  de 


(i)  Prénom  omis  dans  le  manuscrit. 


“295 


eersaeme  Jouflrauw  Anna  de  KEYSER , 
f3  Joannes,  hacre  sustcr,  sterft  den 
10on  Januarij  1737. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1811. 

Emplacement  non  indiqué.  Pierre  bleue  portant  les  armoiries  des  van  GOET11EM  et 
SNOUCK.  Inscription  partiellement  reproduite  dans  les  Annales  (tome  XVI,  p.  51, 
n°  1373).  A la  suite  du  nom  de  ANDREAS  van  GOETHEM  ajouter  ce  qui  suit  : 


liaerlieden  sone,  Alferis  geweest  van  eene 
companie  Waelcn  onder  het  regument  van 
den  Prince  Berges , ten  dienste  van  sijnc 
Koninck:  Maj1,  sterft  den  7en  Februarij 
1690,  oudt  52  jaeren. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1812. 

Dalle  bleue  sans  aucune  indication  d'emplacement. 

D.  0.  M. 

Sépulture  van  Sr  Gillis  de  MAERE,  f* 

Jans,  in  sijn  leven  Acrininccster  ende 
Schepenen  descr  parochie,  oudt  86  jaeren, 
overleden  den  6en  Meij  1734,  ende  van 
JoutTrauw  Jldoca  YERGAUVVEN,  f3  Nicolaes, 
sijne  huijsvrauwe  van  tweede  huwelijck , 
oudt  80  jaeren,  overleden  den  10e" 

Julij  1734. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1813. 

Situation  et  nature  de  la  dalle  non  indiquées. 

Ü.  O.  M. 

Sépulture  van  Mijnheer  Franciscus  YARENDONCQ, 
in  sijn  leven  Greffier  descr  prochie,  sterft  den 

ende 

van  Joc  Isabella  BRUGGEMANS,  sijne  huijsvratiw, 
sterft  den  12l'n  7ber  1756,  oudt  45  jaeren. 

B.  1.  P. 


— 296  — 

N°  1814. 

Épitaphe  surmontée  de  deux  écus  armoriés:  ZAMAN  et  van  IIOORENBECKE.  L'auteur 
du  recueil,  après  l’avoir  inscrite  parmi  celles  de  la  paroisse  de  Melsclc,  ajoute 
en  note  que  cette  pierre  se  trouvait  à S'-Nicolas. 

Sépulture 

van  d’ileer  Jouis  ZAMAN,  in  sijn 
leven  Sergeant-majoor  van  ’t  oost 
quartier  van  den  lande  van  Waes , 

Capiteijn  ende  Schepenen  deser 
prochie,  sterft  den  24e"  October 
1654,  en  Joe  Cornelia  van 
IIOORENBECKE,  sijn  huijsvrouwe, 
overleden  den  7en  Januarii  1680. 

ZAMAN  


. . . ois  ZAMAN 

. . . . overleden  den  12°"  April 

1652  overleden  den 

2'“  December  1650. 

Ende  . . . . t’  ZAMAN,  over- 
leden den  9en  April  1677. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1815. 

Dans  la  chapelle  de  la  S,e-Yierge  se  trouvaient  1-2  blasons  de  funérailles  se  rapportant 
tous  il  la  famille  van  der  SA  RE  (t). 

Le  premier  portail  pour  inscription  : 

Obiil 

27  Sep. 

1656  (*). 


(i)  Voir  : Esquisse  historique  et  géneogra ph ique  de  ta  noble  maison  van  der  Sare 
du  pays  de  Waes,  aujourd'hui  éteinte , par  le  chevalier  de  Sehouthectc  de  Tcrvarent 
(Annales,  tome  1,  p.  311  et  ss).  Nous  nous  sommes  servi  de  ce  travail  pour 
identifier  la  plupart  des  blasons  mortuaires  se  rapportant  à celte  famille. 

(i)  GUILLAUME  van  der  SARE,  époux  de  dame  ANTOINETTE  DAMAS,  successive- 
ment grefiier  et  haut-échevin  du  pays  de  Waes , décéda , d'après  l'auteur  précité , le 
27  Octobre  IGoG.  Peut-être  l'auteur  du  manuscrit  a-t-il  commis  une  erreur  de  date; 
ce  blason,  dans  cette  hypothèse,  pourrait  bien  appartenir  ii  ce  personnage. 


297 


N°  18  Ki. 

Sur  le  deuxième  on  lisait  : 


übiit 

10  ma  ij 

1681. 


N°  1817. 

Le  troisième  (.)  était  celui  de  dame  ANTOINETTE  DAMAS,  femme  de  GUILLAUME 
VAX  DER  SAKE,  écuyer  et  successivement  greffier  et  liaut-échevin  du  pays  de  Waes 
Il  portait  l’inscription  : 

Obiit 

6 jan. 

1669. 

N°  1818. 


Sur  le  quatrième  (s)  on  lisait  : 

Obiit 

2 xbris 

1660. 


N°  1819. 


Le  cinquième  MU  celui  de  JACQUES-FERDINAND  v«  deb  SARE,  époux  de  dame 
ISABELLE-CORNELIE  GILIS  n’HUJOEL,  écuyer,  seigneur  de  Maneghem,  successive 
ment  haut-échevin  et  grand-bailli  de  Waes.  Ce  blason  portait  pour  inscription  : 


Obiit 

meij 

174o. 


N°  1820. 


Le  sixième  blason  était  celui  de  PIERRE  van  der  .SARE , seigneur  de 
sciller  et  receveur-général  héréditaire  du  pays  de  Waes,  mort  sans 
y lisait  : 


Vryssel,  con- 
alliance.  On 


Obiit 

25  xbris 

1754. 


(i)  Un  parti  aux  armes  de  van  der  SARE  et  DAMAS. 

(0  Un  parti,  au  premier  aux  armes  de  van  der  SARE,  au  second  de 
chevron  de  gueules  accompagné  de  trois  cœurs  de  

5H. 


— 298  — 


N°  1821. 


I.c  septième  (i)  sc  rapportait  à dame  JEANNE-MARGUERITE  de  HANEFFE,  femme 
en  secondes  noces  de  GUILLAUME-FRANÇOIS  van  der  SAKE,  écuyer,  seigneur 
d'Eeckliove  et  de  Terelst,  haut-échevin  de  Waes.  Ce  blason  portait  pour 
inscription  : 


Obiit 

5 xber 

1678. 

N°  1822. 

Le  huitième  était  celui  de  dame  MARIE  van  der  SARE,  femme  en  premières  noces 
de  WERNER  van  der  GRACHT,  seigneur  de  Yreinde  et  liaul-cclievin  de  Waes,  et 
en  seconde  noces  de  JEAN  BAPTISTE  de  MEI.LELO,  seigneur  de  Huldcnbcrglie. 
L'inscription  de  ce  blason  portait  : 


Obiit 

25  Sep. 

1712. 


N"  1825. 


L>’  neuvième  appartenait  à PIERRE-DOMINIQUE  van  der  SARE,  lils  de  GUILLAUME 
et  d'ANTOINETTE  DAMAS,  pensionnaire  et  haut-écbcvin  du  pays  de  Waes,  mort 
sans  alliance  (*)■  Comme  inscription  : 


Obiit 

19  Julij 

1687. 

N°  1824. 

Le  dixième  blason  était  celui  de  MARIE  ItERNARRE  vvn  der  SARE,  tille  de  JEAN- 
BAPTISTE  et  de  JOSSINE  KERREMANS.  Elle  mourut  tille  dévote  à Sant-Nicolas. 
Comme  inscription  : 


Obiit 

10  Sep. 

1720. 


(i)  Un  parti  aux  armoiries  des  deux  familles. 

( i ) Un  écartelé.  Le  I1'  et  le  P'  quartier  non  blasonnés  par  l'auteur  du  manuscrit. 

Au  2 et  au  3 les  armes  des  DAMAS.  Brochant  sur  le  tout,  un  écusson  de  à 

une  fasce  ondée  de  accompagnée  de  trois  besants  de  


299 


N°  1825. 


Le  onzième  (i)  appartenait  à dame  JOSS1NE  KERREMANS,  femme  de  JEAN-BAPTISTE 
\a>  der  SAKE,  receveur-général  du  pays  de  Waes.  Ce  blason  portait  comme 
inscription  : 


Oltiit 

10  Meert 

1704. 

N°  1826. 

Enfin  sur  le  douzième  se  lisait  comme  inscription  : 

übiit 

27  Jttlij 

1630. 

N°  1827. 


Au  chœur  de  l'église  se  trouvaient  également  I i blasons  de  funérailles.  Un  seul , 
celui  de  CHARLES-PHILIPPE  de  HEUTOGHE,  époux  de  dame  ISABELLE  deVILLERS, 
a été  complètement  reproduit  dans  les  Annales.  Les  quatorze  autres  sont  : 

Le  premier  de  la  dame  ISABELLE  de  YILLERS  prénommée.  Il  portait  pour  inscription  : 

Obiit 

25  7 bris 

1659. 

N°  1828. 

Le  deuxième  concernait  FRANÇOIS-CHRISTOPHE  SANCHEZ  de  CASTRO  Y TOLEDO, 
haul-échcvin  du  pays  de  Waes,  et  époux  de  dame  ISABKLLE-ALBERTINE  de 
HERTOGHE  (s).  Comme  inscription  : 


Obiit 

10  8bris 

1682. 


(i)  Un  parti  aux  armes  des  deux  familles. 

(■»)  Pour  l'indentification  des  blasons  de  la  famille  de  CASTRO,  nous  nous  servons 
de  l’arbre  généalogique  de  cette  famille,  dressé  par  feu  notre  confrère  Félix  \an 
Nacmen  (Annales , tome  IX). 


500 


N°  1829. 

Le  troisième  se  rapportait  à un  membre  de  la  famille  de  HERTOGHE.  Il  portait 

pour  inscription  : 

Obiit 

7 Sep. 

1644. 

N°  1830. 

Le  quatrième  blason,  entouré  d'une  cordelière  (0>  était  celui  de  dame  ANNE- 
JACQUELINE  van  COPPENOLLE,  femme  de  FRANÇOIS-JOSEPH  SANCHEZ  de  CASTRO 
Y TOLEDO,  seigneur  de  Pu) velde,  cornette  aux  cuirassiers  espagnols  et  haut- 
échcvin  du  pays  de  Waes.  Comme  inscription  : 

Obiit 

24  ap. 

1711. 

N°  1831. 

Le  cinquième  appartenait  à un  membre  de  la  famille  de  HERTOGHE.  On  lisait  sur 

ce  blason  : 

Obiit 

1 1 ap. 

1668. 

N°  1832. 

Le  sixième  était  celui  de  FRANÇOIS-JOSEPH  SANCHEZ  de  CASTRO  Y TOLEDO, 
époux  de  dame  ANNE-JACQllELINE  van  COPPENOLLE.  seigneur  de  Puyvclde,  etc., 
mort  à Bruxelles  et  inhumé  dans  l’église  de  N.-D.  de  la  Chapelle  (i).  Sur  ce 
blason  figuraient  les  IG  quartiers  suivants  : de  CASTRO,  de  LOSANO,  SANCHEZ, 
de  CARMONA,  LOPES,  de  TOLEDO,  RAYART,  de  SAULTY,  de  HERTOGHE,  vaii 
BOSSCHE,  ROELANTS,  van  POORTEN,  de  VILLERS,  BERINCX,  ROELS  et 
CRUYNINGHE.  Comme  inscription  : 


Obiit 

22"  Jttnii 

1733. * (*) 


(i)  Un  parti  aux  armes  des  deux  familles. 

(*)  L’arbre  généalogique  de  cette  famiUc  indique  le  21  juin  comme  date  de  décès. 


— 301  — 
N°  1835. 


Le  septième  appartenait  à un  membre  de  la  même  famille.  Il  était  entouré  d’une 
cordelière  et  portait  également  les  16  quartiers  énumérés  sous  le  n°  précédent. 
Il  pourrait  bien  être  celui  de  la  demoiselle  THÉRÈSE-PHILIPPINE  SANCHEZ  de 
CASTRO  Y TOLEDO,  Hile  de  JACQUES  et  de  ANTOINETTE  CLAIRE  de  HERTOGHE. 
Elle  était  fille  dévote  et  mourut,  suivant  l’arbre  généalogique  de  celte  famille,  le 
20  janvier  1748.  Ce  blason  portait  pour  inscription  : 

Obiit 

20a  J an: 

1 746. 

N°  1834. 

Le  huitième  était  celui  de  LOUIS-ANTOINE  van  der  SARE,  fils  de  JEAN-BAPTISTE 
et  de  JOSSINE  KERREMANS,  époux  de  dame  WILHELMINE-LIÉYINE-FRANÇOISE 
CHARLES  (i).  Il  mourut  sans  postérité.  Sur  son  blason  se  lisait  : 

Obiit 

17“  Fëb: 

1721. 


N"  1833. 

Le  neuvième  blason  était  un  parti  aux  armes  de  van  uer  SARE  et  van  STEELANT. 
II  portait  pour  inscription  : 


Obiit 

12a  Maij 

1632. 


N°  1856. 


Le  dixième  appartenait  it  un  membre  de  la  famille  van  SCHAVERBEKE,  et  portait  : 

Obiit 

4a  Meert 

1697. 


(i)  Il  est  à remarquer  que  ce  blason , suivant  l'auteur  du  manuscrit , était  écartelé, 
au  1 et  au  -4  aux  armes  de  van  der  SARE,  et  au  2 et  3 à celle  de  DAMAS. 


302 


N°  1857. 

Le  onzième  était  un  parti  aux  armes  des  familles  van  SCHAVERDERE  et  van  der 

ELST.  Comme  inscription  : 

Obiit 

13“  8bris 

1683. 

N°  1838. 


Le  douzième  était  entouré  d'une  cordelière  et  appartenait  probablement  à la 
demoiselle  AMELBERGE  van  EXAERDE,  fille  de  PIERRE,  morte  le  31  octobre 
1396  (t).  Il  portait  seulement  comme  inscription  : 

Obiit 

11“  8bris. 


N°  1839. 


Le  treizième,  également  entouré  d'une  cordelière,  était  celui  de  daine  JEANNE  van 
EXAERDE,  fille  de  PIERRE,  femme  de  JEAN  YMAN,  grellier  et  receveur d'Eecloo  0). 
Comme  inscription  : 


Obiit 

21“  9bris 

1600. 

N°  1840. 

En  d'autres  endroits  de  l’églises  non  indiqué,  par  l’auteur  du  manuscrit,  se  trouvaient 
encore  20  blasons  de  funérailles;  savoir  : 

Un  blason  avec  cordelière  cl  parti  aux  armes  de  de  MEULENAERE  et  ZAMAN.  Comme 

inscription  : 

Obiit 

7“  Fcbf: 

1760. 


(i)  Annales,  tome  XVI.  Inscriptions  de  l’église  primaire  de  S'-Nieolas,  épitaphe 
n»  1393. 

(i)  Ibidem.  Épitaphe  n°  1391. 


4 


303 


N°  1841. 

Blason  aux  armes  des  archiducs  ALBEKT  cl  ISABELLE  (i),  avec  l’inscription  : 

Obiit 

7“  J un. 

1497. 

N°  1842. 

Blason  avec  cordelière  et  parti  aux  armes  des  familles et  GOETILVLS.  Inscription  : 

Obiit 

2U  Meert 

1742. 

N°  1843. 

Blason  funéraire  de  messire  JEAN  vas  LANDEGIIE.V1 , chevalier,  haut-échcvin  du  pays 
de  NVacs  (*).  Comme  inscription  : 

Obiit 

18  xbris 

1743. 

N°  1844. 

Autre  blason  se  rapportant  à un  membre  de  la  même  famille.  Inscription  : 

Obiit 

29  Meert 

1730. 

N°  1843. 

Blason  avec  cordelière  appartenant  probablement  à dame  CATHÉUINE-JLDOCA 
SNOL'CK,  femme  du  chevalier  JEAN  van  LANDEGIIEM,  précité.  11  portail  les 
écussons  accolés  de  ces  deux  familles.  On  y lisait  : 

Obiit 

27  aprilis 

1739. 


(i)  Annotation  manuscrite  de  l’auteur.  Ne  saurait  être  en  rapport  avec  la  date 
figurant  sur  ce  blason. 

(s)  Annales.  Tome  XVI.  Inscription  de  S'-Nicolas. 


30  4 


N°  1846. 

Blason  avec  cordelière  se  rapportant  à un  membre  de  la  famille  HA  MONT.  Il  portait 
deux  écussons  accolés  ; celui  de  la  femme  insuffisamment  blasonné  pour  pouvoir 
en  déterminer  la  famille.  Comme  inscription  : 

Obiit 

17  Tbris 

1 1 o2. 

N°  1847. 

Blason  mortuaire  concernant  un  membre  de  la  famille  de  MEULEXAERE.  On  y lisait  : 

Obiit 

7“  Jan. 

1762. 

N°  1848. 

Blason  se  rapportant  probablement  à un  membre  de  la  famille  VARENDONCQ,  avec 

cette  inscription  : 

Obiit 

3“  aug. 

1762. 


N°  1849. 

Blason  funéraire  de  messire  JEAN-PIERRE  ZAMAN,  seigneur  de  Ten  Berghen  et 
Solacker,  baut-écbcvin  (archiscabinis)  du  pays  de  'Yaes  (i)-  L'inscription  portait  : 

Obiit 

12  Meert 

1728. 


N°  1830. 

Blason  mortuaire  de  messire  PIERRE  ZAMAN , époux  de  dame  ANTOINETTE- 
JACQUELINE  van  der  BEKE  (t).  On  y lisait  : 

Obiit 

12*  Meert 

1737. 


(i)  Annales.  Tome  XVI.  Inscriptions  de  S'-Nicolas. 
(<)  Ibidem,  n°  1310. 


305 


N°  1851. 

Autre  blason  sc  rapportant  à un  membre  de  la  même  famille,  avec  cette  inscription  : 

Obiit 

I3a  aug: 

1758. 

N°  1852. 

Blason  funéraire  de  messire  JOSSE  (JL'DOCI)  vas  CAUTEREN.  11  portait  pour 

inscription  : 

Obiit 

28  9bris 

1642. 

N°  1853. 

Blason  appartenant  à messire  JACQUES  SERVAIS  SNOUCK,  seigneur  de  Esschc  et 
Hainme  (i).  Comme  inscription  : 

Obiit 

20  Aprilis 

1723. 


N°  1854. 

Blason  mortuaire  de  messire  JACQUES  de  WARNIÈRE,  haut-échevin  de  Waes  (i). 

On  y lisait  : 

Obiit 

27  Juli 

1630. 

N°  1855. 

Blason  entouré  d'une  cordelière,  de  dame  ANNE  vas  STEELANT , femme  de  messire 
JACQUES  de  WARNIÈRE,  précité  (s).  Le  blason  est  parti  aux  armes  des  deux 
familles  et  porte  pour  inscription  : 


Obiit 

12a  maii 

1632. 

(i)  Voir  Annales,  tome  XVI.  Inscriptions  de  S* l-Nicolas,  épitaphe  n°  1.JG3. 
(i)  Epitaphe  n°  179G. 

(i)  Ibidem. 


39. 


— 306  — 
N°  1856. 


Autre  blason  aux  armes  de  la  famille  '/.AMAN.  L'inscription  ne  porte  que  l'année 

du  décès  : 


Obi  il 
anno 
1672. 


N»  1857. 


Blason  aux  armes  de  famille  de  MEULENARE,  ave»  l’inscription  : 


Obiit 

18“  8bris 

1747. 


N°  1858. 


Blason  mortuaire  avec  cordelière,  se  rapportant  à un  membre  de  la  famille  ZA.MAN. 

Inscription  : 


Obiit 

5»  Junii 

1763. 


N°  1855». 


Enfin  un  blason  analogue  concernant  un  membre  de  la  famille  CHARLES.  Il  était 
entouré  de  10  quartiers,  dont  deux  seulement,  ceux  de  CHARLES  et  van  der  NOOT, 
ont  été  reproduits  par  l'auteur  du  recueil.  On  y lisait  : 


Obiit 

27a  Hartii 


1 755. 


507 


N°  1860. 


La  plupart  clos  verrières  de  l’église  étaient  ornées  des  armoiries  de  leurs  donateurs. 
En  dehors  de  celles  dont  il  a déjà  été  fait  mention  dans  les  Annales  (■) , on 
remarquait  encore  des  écussons  armoriés  et  des  inscriptions  dans  les  fenêtres 
suivantes  : 

Verrière  au-dessus  du  portail  principal  (lijkdcur).  Inscription  surmontée  de  deux 
écussons,  dont  un  seul  est  blasonné.  Cette  inscription  est  probablement  celle  qui 
fut  posée  en  1712,  après  que  le  vitrail  en  question  eut  été  brisé  une  seconde  fois 
par  la  grêle. 


Æ.  M. 

Phil:  Arcltid:  Aust:  Corn: 
Flandriæ,  vij  J un.  1407, 
hic.  a tri  b:  ord:  Wasiæ, 
in  dn:  inaug:  h.  (en:  pr° 
pos  incendio  cv.  r.  f.  t. 
S.  P.  U.  W. 

N°  1861. 


Dans  la  chapelle  de  la  Sainte-Vierge.  Deuxième  verrière.  Un  écusson  aux  armes 
de  la  famille  van  dkk  SARE,  et  un  autre,  de  forme  losangée,  à celles  de  DAMAS. 
Comme  inscription,  le  millésime  : 


1657. 


N°  1862. 


Dans  la  troisième , deux  écus  aux  armes  de  la  famille  UAMONT,  et  deux  autres , 

partis  aux  armes  de  la  même  famille  et  à celles  de  l'n  de  ces  derniers 

était  lesangé;  l’autre  était  de  forme  ronde.  Deux  millésimes  comme  inscription; 
savoir  : 


1637.  1713. 


(i)  En  dehors  de  celles  figurant  dans  1 ’Épilaphier,  voir  également  au  tome  1 des  Annales, 
p.  143,  la  description  de  celui  de  JEAN  YSEBRANT.  ( Recherches  nouvelles  sur  le 
monument  cl  la  famille  de  Jean  Ysebrant  etc.  par  le  chev.  de  Schoulheete). 


308 


N°  1863. 


Dans  la  quatrième,  les  armoiries  <le  la  famille  Z AM  AN.  répétées  à trois  reprises. 
Sous  le  premier  écusson  le  millésime  1657,  et  sous  le  deuxième  celte  inscription  : 


Nu  herstelt 
1722. 


Dans  la  même  verrière  également  un  écusson  de  forme  ronde , portant  l'effigie  de  la 
Mère  de  Dieu.  En  dessous  l'invocation  : 

Sancta  Dei  Genitrix , 
ora  pro  nobis. 

1657. 

N°  1864. 

Dans  la  chapelle  du  Saint-Nom  de  Jésus,  cinquième  fenêtre.  Dans  écussons  losangés 
et  accolés;  le  lr  aux  armes  de  l'abbaye  de  ROOSENBERG;  le  2*1  à celles  de 

l’abbesse  Entre  les  deux  une  crosse  abbatiale.  Dans  la  même  verrière  un 

autre  écu  aux  armes  de  la  famille  ZAMAN. 

N°  1865. 

Dans  la  sixième,  un  écusson  armorié  et  sommé  du  cri  BYSTERVELDE  DÏSTERVELDE ! 
et  un  autre,  en  forme  de  losange,  surmonté  de  celui  de  CASANT  CASANT! 

N»  1866. 

Dans  la  huitième,  près  des  orgues  (aen  tien  doxael) , deux  écussons,  dont  le  second 
losangé,  aux  armes  de  la  famille  de  I1ERTOGI1E. 

N°  1867. 

Dans  la  verrière  au-dessus  de  la  sacristie,  du  côté  de  l'autel  de  la  Vierge,  un 
écusson  aux  armes  de  la  famille  TRIEST,  avee  cette  inscription  : 

16  Confidenter  57. 

N°  1868. 

Dans  la  verrière  au-dessus  de  la  sacristie , derrière  l'autel  de  Saint-Nicolas , deux 
écussons,  de  forme  ronde,  aux  armes  des  van  CAITEREN.  Le  premier  était 
sommé  d'un  chapeau  écelésiasliquc  cl  entouré  d'un  cordon  à six  houppes  ; en 
dessous,  sur  un  listel,  la  de\isc;  CAUTE  ET  REGIE.  Sous  le  second  on  lisait  : 


Restaurait  familia. 
Anno  1712. 


309 


N°  1869. 

Dans  la  première  verrière  près  du  même  autel.  Inscription  entouré  de  six  écus 
armoriés.  (Le  2e  aux  armes  des  ZAMAN,  le  4e  à celles  des  van  hkii  SARL , 
le  5e  à celles  des  BAERT). 


In  DeI 

et  nICoLaI 
gLorIaM  reposUIt. 

^[1118  J^li  ^lai 

w. 

N°  1870. 

Chapelle  de  Saint-Sébastien.  Deuxième  verrière.  Un  éeu  aux  armes  de  la  famille 
van  der  ELST,  et  un  autre  en  forme  de  losange  parti  à celles  de  la  même 
famille  et  à celles  des  van  SCHAVERBEKE. 

N°  1871. 

Dans  la  troisième,  deux  écussons  de  forme  ronde,  le  lr  portant  la  lettre  B,  le  2'1 
probablement  les  armes  de  la  famille  d'AREXBERG,  ou  bien  de  van  der  DONCK. 

N°  1872. 

Dans  la  quatrième,  un  écu  aux  armes  des  van  SCHAVERBEKE,  et  un  autre  parti 
à celles  de  la  même  famille  et  à celles  des  van  der  ELST. 

N°  1875. 

Dans  la  cinquième,  qui  primitivement  avait  été  donnée  par  GUILLAUME  de  CASTILLE, 
abbé  de  Baudcloo,  se  trouvaient  deux  écussons  : le  lr,  de  forme  ronde,  aux 
armes  de  JERUSALEM,  le  2'1  à celles  de  la  famille  RAMONT. 

ÉGLISE  DES  RÉCOLLETS. 


N°  1874. 

Dans  l’église  des  pères  Récollets.  Au  chœur.  Sur  une  entrée  de  caveau  : 

Ostium 
monument  i 
familiæ 
de  RAMONT. 


310 


N°  1875. 

Sur  l'autel  dédié  à la  Sainte-Vierge,  les  écussons  armoriés  des  familles  df.  BOON’EM 
el  van  SCHAVERBEKE.  Ils  sont  accolés , ont  la  forme  ovale  et  sont  sommés  d'une 
couronne  de  baron. 


N°  1876. 

Sur  celui  dédié  à saint  François  d'Assise , un  écusson  aux  armes  de  la  famille 
RA  MONT  et  un  autre,  de  forme  ovale,  à celles  de  

N°  1877. 

Première  verrière  à droite.  Dans  le  haut  deux  écussons  placés  verticalement;  le  lr 
non  blasonné;  le  2'1  au  navet  feuille  de  WAES.  A dextre,  placés  dans  le  même 
sens,  cinq  écussons  aux  armes  des  familles  de  BOONEM  (sommés  d'une  couronne 
de  baron),  van  der  SARE,  de  CLERGQ,  CHARLES  et  u’HANLNS.  A sénestre,  cinq 
autres,  aux  armes  des  familles  van  SCHAVERBEKE,  van  der  SARE,  de  JONCHE, 
de  CASTRO  cl  RAMONT.  Dans  le  bas , celte  inscription  : 

S.  I».  Q. 

W. 

N°  1878. 

Deuxième  verrière  à droite.  Elle  ne  porte  que  deux  écussons;  le  lr  aux  armes  de 
la  famille  de  JONCHE;  le  2'*,  de  forme  ovale,  est  parti  aux  armes  de  la  même 
famille  et  à celles  de  (i). 


N°  1876. 

Troisième  verrière  à droite.  Elle  est  ornée  de  six  écus  armoriés  placés  sur  les  côtés. 
Le  lr  porte  les  armes  de  la  famille  van  SCHAVERBEKE;  le  üe  celles  des  ZAMAN 
et  le  (Ie  celles  des  BAERT.  Les  autres  sont  insuffisamment  reproduits  pour  pouvoir 
déterminer  les  familles  intéressées.  Dans  la  partie  inférieure,  celte  inscription  : 

M,u*  S“  Ni1"* 

W. 

16  96. 

N°  1880. 

La  quatrième  portail  un  écusson  aux  armes  de  messire  FERDINAND-PHILIPPE 
baron  de  BOONEM,  seigneur  de  Wcrve,  Bcvcrcourl,  etc.  grand  bailli  du  pays  de 
Waes ; et  un  autre,  de  forme  ovale,  aux  armes  de  dame  


(i)  Écu  à cinq  écailles  placées  en  croix. 


N°  1881. 


Premier  vitrail  à gauche.  Inscription  surmontée  des  armes  de  Mgr.  PHIL1PPE-ERARD 
van  dkr  NOOT,  évêque  de  Garni. 

Illustrissimus  ac  R"  Domhuis  Piiillippus-Erardus 
van  DER  NOOT,  Dei  cl  apostolicæ  sedis  gratta  Episcopus 
Gandavensis,  Cornes  de  Everghem , Toparcha  teritorii  Sli 
Bavonis,  etc.  liane  ccclesiam  consecravit  anno  Domini 
169(5  14"  Octobris. 

N°  1885. 


l.a  troisième  verrière  du  même  côté  portait  les  armoiries  des  ZAMAN. 


N°  1885. 

La  quatrième , deux  écussons  aux  armes  de  la  famille  RAMONT 
forme  ovale,  à celles  des  familles  

N°  1884. 


et  deux  autres,  de 


La  cinquième  portait  également  un  écu  aux  armes  de  la  même  famille,  mais  en 
forme  de  losange.  D’autres  écussons  s’y  trouvaient  encore,  mais  ils  sont  indéchif- 
frables dans  le  manuscrit. 


N°  1885. 

Dans  la  sixième.  Inscription  sommée  des  armoiries  des  donateurs.  Ce  vitrail  lut 
restauré  plus-tard  par  le  baron  de  RRl’YNE. 

Messire  Léonard-François,  Baron 
de  GRUUTERE,  Seig1’  d’Ydegliem,  et  de 
Catharine-Jacobe  LAURIN,  Dame  de 
Varetnbecke , la  Haye,  ter  Elst,  etc.  sa  compagne. 

N°  1886. 

Dans  la  septième,  les  armoiries  des  ZAMAN.  Ce  vitrail  fut  restauré  plus-tard  aux 

frais  du  greffier  BAERT  et  de  sa  femme  YARENDONCK.  Deux  écussons 

ovales  aux  armes  de  ces  derniers  y furent  placés  dans  la  suite. 


N°  1887 


Dans  le  même  sanctuaire  sc  trouvaient  treize  blasons  de  funérailles. 

Le  premier  appartenait  à un  membre  de  la  famille  de  ItOONEM.  L'écusson  en  était 
sommé  d’une  couronne  de  baron.  Comme  inscription  : 

Obiit 

Febr: 

1713. 

N°  1888. 

Le  deuxième  concernait  la  même  famille.  Il  était  entouré  d'une  cordelière,  portait 
un  écu  losangé,  parti  aux  armes  de  de  BOONEM  et  van  SCIIAYERBEKE , et 
était  sommé  d une  couronne  de  baron.  On  y lisait  : 

Obiit 

4 9bris 

1713. 

N°  1889. 

Le  troisième  était  celui  d’un  membre  de  la  famille  de  JON’GHE,  et  portait  pour 

inscription  : 

Obiit 

3 Murtii 

1714. 

N°  1890. 

Le  quatrième,  entouré  d’une  cordelière,  portait  deux  écussons  accolés  et  sommés 
d'une  couronne  de  baron.  Le  premier  était  aux  armes  de  van  der  NOOT.  le 
second,  de  forme  ovale,  à celles  de  de  JONCHE.  Sans  autre  mention  que  le 
mot  : 


Obiit. 

N°  1891. 

Le  cinquième  présentait  un  écusson  sommé  d'une  couronne  de  baron  et  portant  les 
armoiries  de  van  der  NOOT.  On  y lisait  seulement  le  mot  : 


Obiit. 


N°  189*2. 


Lo  sixième  présentait  los  armoiries,  sommées  d’une  couronne  de  baron,  de  la 
famille  de  BOONE.M.  Comme  inscription  : 

Obiit 

12a  Febr. 

1728. 

N»  1893. 

Le  septième  concernait  un  membre  de  la  famille  de  JONCHE.  11  portait  l'inscription  : 

Obiit 

28a  Maii. 

1750. 

N°  1894. 

Le  huitième  blason  concernait  la  même  famille.  Comme  inscription  : 

Obiit 

12a  Martii 

1757. 

N°  1895. 

Le  neuvième,  avec  cordelière,  était  parti  aux  armes  des  familles  et  de 

JONCHE  (?).  Pour  inscription  l'année  du  décès  seule  : 


Obiit 

1756. 

N°  1896 


Le  dixième  portait  un  écusson  (à  3 coqs)  avec  l’inscription  : 


Obiit 

21a  Febr. 

1760. 


40. 


— 314  — 

N°  1897. 

Le  onzième  appartenait  à un  membre  de  la  famille  KAMONT.  Il  portait  pour  inscription  : 

Obiit 

23“  7l»ris. 

1720. 


N"  1898. 


Le  douzième,  entouré  d’une  cordelière,  concernait  également  un  membre  de  la 

même  famille.  L’écusson  en  était  parti  aux  armes  de  ItAMONT  et  Comme 

inscription  : 


Obiit 

2”  J un. 

1722. 

N°  1899. 


Le  dernier,  également  entouré  d’une  cordelière , était  un  parti  portant , nu  lr  quartier 
les  armoiries  de  de  JONCHE  (!) , au  second  celle  de  LAN  FRANCHI  (?).  On  y lisait  : 

Obiit 

o"  Kebr. 

1733. 


N°  1900. 


Presque  toutes  les  fenêtres  du  cloître  étaient  ornées  d’écussons  aux  armes  de 

leurs  donateurs  respectifs. 

La  lre  portail  un  éeu  aux  armes  de  la  famille  de  JONCHE. 

N°  1901. 

La  •21',  les  armoiries  de  JEAN  -FRANÇOIS  SANCHEZ  de  CASTRO  V TOLEDO,  bourge- 
mestre  et  receveur-général  de  la  châtellenie  d’Audcnardc,  et  de  ROBERTINE- 
FRANÇOISE  KALLET,  dame  de  Bcrlaymont,  sa  femme. 


N°  1902. 


La  t«-,  deux  écus  aux  armes  des  ZAMAN  et  van  der  ELST. 


— 315  — 
N°  1903. 


Li  3',  deux  aux  armes  des  de  BOONEM  et  van  SGHAVËRBEKE.  Le  premier  était 
sommé  d'une  couronne  de  baron. 

N°  1904. 

La  Cr,  deux  aux  armes  des  familles  van  SCHAVERBEKE  et  van  de»  ELST. 

N°  1905. 


Dans  la  7e,  les  armoiries  du  baron  FERDINAND-PHILIPPE  de  BOONEM,  déjà  cité, 

avec  l'inscription  suivante  : 

Dono  illtismi  ac  nobilis"1*  Domini  Fermnandi- 
Philippi  van  BÜNEiVI , Toparcliæ  de  Werve,  etc.,  etc. 
inclyti  (itiondain  franconatus  Brugensis  senato- 
ris,  suinini  nttnc  ac  hære  ditarii  anno  1695. 

N°  1906. 

Dans  la  81',  un  écusson  aux  armes  de  la  famille  van  der  SARE  cl  un  autre  inconnu 

à l’auteur  du  manuscrit. 

N°  1907. 

Dans  la  9U,  ceux  des  familles  CHARLES  et  de  PAPE. 

N°  190N. 

Dans  la  10^,  les  armoiries  de  FRANÇOIS-JOSEPH  SANCHEZ  de  CASTRO  Y TOLEÜO, 
seigneur  de  Puyvclde , haut-échcvin  de  Waes,  et  de  sa  femme  ANNE-JACQUELINE 
van  COPPENOLLE. 


N°  1009. 


Dans  la  llr,  un  écu  aux  armes  des  d’HANINS,  et  un  autre  d’une  famille  inconnue 

à l’auteur  du  recueil. 

N"  1910. 


La  I2'  portait  les  écus  armoriés  des  familles  ZAMAN  et  van  der  BEKE. 


516 


N°  1911. 

La  13e  n'était  ornée  que  des  armoiries  de  la  famille  CARRENA. 

N°  1912. 

La  14'  à celles  de  JACQUES  de  GRAVE. 

N°  1915. 

La  13e  était  ornée  d’une  effigie  de  sainte  Elisabeth. 

N"  1914. 

La  16'  portait  l’écusson  armorié  du  greffier  SEGHERS. 

N°  191 o. 

La  18'  fut  donnée  par  un  nommé  LATEER. 

N°  1916. 

La  20e  par  un  curé  de  Vcrrebrocck. 

N°  1917. 

Dans  la  22e  se  voyaient  les  armoiries  des  familles  UAERT  et  YARENDONCK. 

N°  1918. 

Dans  la  23e,  celles  des  familles  van  der  REKE  et  van  de  PERRE. 

N 0 1919. 

Dans  la  24e,  celles  de  la  famille  R AMONT,  et  d’une  autre  inconnue  à l’auteur  du 

manuscrit. 

N°  1920. 

Dans  une  autre  verrière,  au  meme  endroit,  se  lisait,  sous  un  écusson  parti  aux 
armes  des  familles  re  BOONEM  cl  , l’inscription  suivante  : 

Totius  Wasiæ  prœloris  æterna  mra  ol»  sin- 
gularem  erga  ordineni  a liée  t uni  plurimosque 
pro  conventu  lioc  oxantlatos  laboris  incino- 
ria  dignissimi  anno  1695. 


CHATEAU  DE  PADDESCHOOT. 


N°  1921. 


Sur  la  porte  d’entrée  du  château  (op  de  poorte  vaut  hof  van  Paddeschoot),  la  devise  : 
Trahit  sua  queinquc  voluptas. 

N°  1922. 

Au-dessus  de  la  porte  d’entrée  de  l'habitation  (hoven  de  denre  vaut  huys),  l’écusson 
armorié  de  la  famille  van  TURNHOUT  (■).  Ces  armoiries  y furent  placées  en  I7:2i, 
en  remplacement  de  celles  de  la  famille  de  I1ERTOGHE,  sous  lesquelles  s’était 
trouvé  le  millésime  : 


11)2(5. 


CHATEAU  DE  WALBOURG. 


N°  1923. 

Au-dessus  de  la  porte  d’entrée  ( hoven  de  voorpoorte),  les  armoiries  de  la  famille 
van  WAELWYCK,  avec  cette  inscription  : 

G.  D.  WALWYC  force  n’est  droit. 

N°  1924. 


Au-dessus  de  la  porte  d’entrée  de  l’habitation  (hoven  de  denre  vaut  huys),  un  écusson 
aux  armes  de  la  famille  TOURNOX  (î)  : d’azur,  à trois  tours  ajourées  et  crénelées 
d'or.  Cimier  : une  tour  entre  deux  demi-vols.  Supports  : deux  tigres.  En-dessous 
cette  inscription  : 


Qtiod  majores  noslri  nobis  peperere 
hoc  digne  studiat  fovere  posteritas. 


(i)  l.a  seigneurie  de  Paddeschoot  entra  en  possession  de  la  famille  van  Turnhout 
en  1080. 

(i)  Walbourg  entra  en  possession  de  la  famille  Tournoi),  en  1583.  Consulter  : 
Note  concernât  lu  famille  Ysebrant , par  le  chevalier  de  Schoutheelc.  (Annales, 
tome  1 , p.  9u). 


— 518  — 

N°  1925. 

Dans  le  salon,  sur  le  trumeau  de  la  cheminée  (op  de  schouw-leest) , les  armoiries 
des  familles  TOURNON  et  IIALL’T  (i). 


N®  1926. 


Quatre  fenêtres  du  même  appartement  étaient  décorées  de  cartouches  ou  médaillons 
portant  des  écussons  armoriés,  mais  non  timbrés  de  leurs  casques,  de  plusieurs 
familles  nobles  (Alle  desc  wapens  in  de  vensters  sgn  sonder  helm  in  een  quarte! 
ofte  stecnwerck  gestelt). 

Dans  la  première,  les  écussons  des  familles  TOl'RNON  et  HALUT,  avec  la  devise  : 
Selon  fortune  Tournon,  1571. 

N"  1927. 

Dans  la  deuxième,  ceux  des  familles  Nl'YTS  (i)  et  (s). 

N®  1928. 

Dans  la  troisième,  ceux  des  familles  SCHILDERS  cl  RACX. 

N®  1929. 

Dans  la  quatrième,  ceux  de  LONGIN  et  TOURNON,  avec  le  millésime  : 

1572. 


N"  1930. 


Les  verrières  de  la  chapelle  du  château  étaient  également  décorées  des  armoiries 
de  la  famille  van  WAELWYCK.  Cimier  : un  fer  île  moulin  entre  deux  demi-vols. 
Supports  : deux  tigres.  En  dessous  la  devise  : 

Force  n’est  droit. 


(i)  HALl'T  : D'azur,  à une  fasce  d'or  accompagnée  en  chef  d'une  /lèche  d'argent 
placée  en  bande  la  pointe  vers  le  haut.  (D'après  le  manuscrit). 

(*)  Dans  le  manuscrit  : d'uznr,  à une  fasce  d'or  accompagnée  de  trois  cloches 
d'argent. 

Gérard  Yscbrand,  un  des  premiers  propriétaires  de  Walbourg,  épousa,  en  1.724, 
Calhérinc  Nuyts.  Celle-ci  portait,  suivant  le  chevalier  de  Schoulheete , d'azur,  à trois 
cloches  d'argent,  (yole  sur  la  familie  Ysjbrant , etc.). 

(s)  Dans  le  manuscrit  : d'argent  à une  bande  f reliée. 


iV  1931. 


Dans  la  voûte  d'un  autre  appartement  (in  'I  welfsel  van  een  cabinet),  les  armoiries, 
timbrées  d’un  casque,  de  la  même  famille.  Elles  sont  entourées  des  quartiers 
\\.\EL\\\OK,  SCHELDER,  WALBOl’RS  et  RAEG  (<);  en  dessous  l'inscription  : 

<1.  D.  WAELWYC 
Force  n’est  droit. 
looO. 


(i)  Lire  : HACK. 


XXIII. 


HAESDONCK. 


N°  \ 93 luis. 

Dans  les  rinceaux  d’une  verrière  \in  'I  opperste  van  de  venster),  au 
de  l’Épitre.  Deux  écussons,  dont  un  aux  armes  de  la  famille 
second,  non  reproduit,  par  l'auteur,  portait  d’après  lui  : d'argent, 
gueules  accompagne  en  pointe  d'une  feuille  de  trèfle  de  


chœur  du  côté 
BORLUUT;  le 
au  chevro n de 


(La  suite  au  prochain  volume). 


PROCES-VERBAUX 


ASSEMBLÉE  GÉNÉRALE  PUBLIQUE  DU  25  JUIN  1906. 

Présents:  MM.  Willemsen,  Van  Hooflf,  De  Bock,  Annaert,  De  Cork, 
Van  Haelst,  De  Ryck,  Heyndrickx,  Reynaert,  Van  Naemen,  Geerts, 
Verwilghen  Jos.,  Meskens,  Slurm  Ch.,  De  Windt,  Belpaire,  Segers, 
Dilis,  Casteel  Jos.,  VTan  Haver  Em.,  Verwilghen  Stan.,  De  Meerleer, 
Janssens  Xavier,  Verwilghen  A. 

En  outre  plus  de  trois  cents  personnes  se  pressaient  dans  la  salle. 

Au  cours  de  cette  assemblée  il  nous  fut  donné  d’entendre  une  confé- 
rence sur  « La  cuisine  et  ses  ustensiles,  autrefois  et  aujourd’hui;  » 
par  Mr  Van  lloolf,  Vice-Président  de  la  Société. 

L’orateur  retraça,  dans  ses  grandes  lignes,  l’histoire  de  la  cuisine 
chez  les  différents  peuples  et  aux  différentes  époques.  Quelles  étaient  les 
boissons  qu’on  buvait  et  quels  les  aliments  servis  à table;  comment  on 
préparait  ces  aliments;  la  nature  de  la  vaisselle  utilisée  pendant  les 
repas;  le  chaufTage  des  places  où  se  donnaient  les  diners;  l’ornemen- 
tation parfois  luxueuse  de  ces  places  et  de  la  table;  tels  furent  les 
principaux  points  examinés  par  lui,  Mr  Van  lloolf  nous  lit  successi- 
vement connaître  ce  qu’était  tout  cela  chez  les  peuples  anciens, 

spécialement  chez  les  Romains,  au  Moyen-Age,  à la  Renaissance;  et 
termina  par  un  aperçu  général  sur  la  cuisine  dans  les  temps 

modernes.  En  parlant  de  la  Renaissance  il  trouva  l’occasion  d’indiquer 
les  coutumes  suivies  dans  les  repas  en  Flandre  au  XVIe  siècle  et  les 
principaux  aliments  qui  étaient  consommés  à cette  époque  par  ses 
habitants. 

Une  seconde  conférence  fut  donnée  par  M'  De  Bock , également 

Vice- Président  de  la  Société.  Mr  De  Bock  parla  de  « La  gilde  de 
S'  Sébastien  de  Sinay  aux  XVIIe  et  XVIIIe  siècles  ». 

S’appuyant  sur  les  archives  de  cette  ancienne  gilde  Mr  De  Bock 
nous  expliqua  la  constitution  d’une  gilde  semblable  et  nous  en  décrivit 


41. 


toute  la  vie.  Le  but  que  les  gildes  de  S‘  Sébastien  voulaient  attein- 
dre, les  statuts  qui  réglaient  leur  activité,  les  membres  qui  les  diri- 
geaient et  leurs  fonctions  respectives,  leurs  principaux  employés, 
leurs  vie  propre,  comprenant  les  réunions  des  membres,  la  partici- 
pation aux  cérémonies  religieuses,  les  l'êtes  et  les  concours  organisés 
par  elles,  constituaient  les  différentes  parties  de  sa  conférence. 

Une  exposition  remarquable  d’anciens  ustensiles  de  cuisine,  de  la 
collection  particulière  de  M1'  Van  Hoolf;  puis  une  autre  des  trésors 
de  toutes  les  gildes  de  S'  Sébastien  du  Pays  de  Waes,  contribuaient 
largement  à augmenter  l’intérêt  de  ces  deux  conférences. 

Après  la  lecture  du  « Rapport  sur  la  situation  et  les  travaux  du 
Cercle  pendant  l’exercice  de  1905 — 1906  »,  on  procéda  à l’élection  de 
trois  membres  de  la  Direction  en  remplacement  de  MM.  Willemsen, 
Revnaert  et  De  Decker.  Les  membres  sortants  furent  réélus. 

LE  SECRÉTAIRE  , LE  PRÉSIDENT, 

JOS.  *REYNAERT.  G.  WILLEMSEN. 


ASSEMBLÉE  GÉNÉRALE  DU  18  OCTOBRE  1906. 

Présents  : MM.  Willemsen,  Van  Hoolf,  De  Bock , Annaert , De 
Decker,  De  Ryck,  Dilis,  De  Windt,  De  Maessclialck , Van  Goey,  De 
Decker  Paul,  Revnaert,  Meskens , Van  Haver  E. 

M'  De  Cock  se  fait  excuser. 

Dans  son  discours  de  rentrée,  le  premier  point  de  l’ordre  du  jour, 
M'  Willemsen,  Président,  traite  de  la  nécessité  de  faire  agrandir  le 
Musée  du  Cercle.  Il  fait  ressortir  comment  les  collections,  actuel- 
lement exposées,  sont  à l’étroit;  comment  d’autres,  très  intéres- 
santes cependant,  ne  peuvent  l’être  faute  de  place;  enfin  comment 
une  meilleure  et  plus  rationelle  exposition  permettrait  aux  visiteurs 
du  Musée  de  tirer  plus  de  profit  de  leur  visite.  La  conclusion 
s’impose  donc  évidente  : il  faut  faire  de  nouvelles  instances  auprès 
des  autorités  communales  pour  obtenir  l'agrandissement  du  Musée.  • 

Au  discours  de  rentrée  de  Mr  le  Président  suit  une  étude  de  Mr 
De  Decker  sur  l’exercice  de  la  médecine  au  XVIIe  siècle.  L’orateur 
dans  cette  étude,  examine  un  carnet  de  remèdes  datant  de  ce  siècle. 

Après  en  avoir  décrit  la  composition,  l’ordonnance  extérieure,  après 
avoir  déterminé  la  position  sociale  de  son  auteur,  M‘  De  Decker  nous 
en  donne  une  idée,  en  citant  de  nombreux  extraits  de  son  contenu. 


323 


Il  fait  voir  comment  à coté  d'ordonnances  de  médecine  vraiment 
scientifiques  le  carnet  en  contient  autres  qui  sont  absolument  ridi- 
cules ou  superstitieuses. 

Mr  Dilis  nous  parle  ensuite  de  la  découverte  récente  d’une  chronique 
Wasienne,  signée  des  initiales  d’un  membre  de  la  famille  de  Castro. 
En  premier  lieu  Mr  Dilis  décrit  la  nouvelle  chronique  et  en  donne 
l’analyse.  La  chronique  date  de  la  tin  du  XVIII®  siècle. 

Son  contenu  est  identique  à la  chronique  déjà  connue  de  de  Castro. 
Elle  est  coupée  par  une  serie  d’épitaphes  de  Waesmunster,  de  l’ab- 
baye de  Rosenberg;  contient  des  notices  sur  des  personnages  alliés  à 
la  famille  de  Castro,  des  notes  sur  les  paroisses  du  Pays  de  Waes 
et  donne  à la  lin  trois  pièces  se  rapportant  à S1  Nicolas.  Mr  Dilis 
termine  son  travail  par  l’examen  de  la  question  : qui  fut  l'auteur  de 
la  chronique? 

Pour  terminer  la  séance,  Mr  Willemsen,  nous  entretient  d’une  émeute 
causée,  par  la  cherté  du  beurre,  à S!  Nicolas,  en  1787.  L’empereur 
Joseph  avait  voulu  introduire  certaines  réformes  dans  l’empire.  Ces 
réformes  excitèrent  un  vif  mécontentement  dans  les  Flandres.  Ainsi , 
vers  la  tin  de  1787,  diveres  pamphlets,  dirigés  contre  les  autorités 
civiles,  furent  affichés  à S1  Nicolas.  Des  billets  adressés  aux  échevins 
de  la  heure  fixèrent  le  maximum  du  prix  pour  la  livre  de  beurre. 
Comme  les  fermiers  n’observaient  pas  les  ordonnances  promulguées 
a ce  sujet  des  troubles  se  produisirent  à S1  Nicolas.  Le  Chef-Collège 
fut  même  obligé  de  demander  des  secours  pour  y faire  face.  M1  le 
Président  montre  (pie  de  ces  faits  se  dégagent  deux  conclusions; 
d’abord,  la  répugnance  des  S‘  Nicolasiens  pour  le  service  militaire; 
ensuite  l’ingérence  de  l’autorité  dans  la  fixation  du  prix  des  denrées 
alimentaires. 

LE  SECRÉTAIRE,  LE  PRÉSIDENT, 

JOS.  REYNAERT.  C.  WILLEMSEN. 

ASSEMBLÉE  GÉNÉRALE  DU  21  MARS  1907. 

Présents  : MM.  Willemsen,  Van  Hooff,  Van  den  Gheyn,  Reynaert, 
De  Ryck , De  Decker,  Dilis,  Behaegel,  Jos.  Gasteel,  Jos.  Noens,  Jos. 
De  Decker,  Meskens,  Wauters,  Major  Lebacq,  Léon  Meert,  Hcyn- 
drickx,  De  Maesschalck. 

Mr  De  Bock  se  fait  excuser. 


3-24 


Avant  In  lecture  des  travaux  indiqués  à l’ordre  du  jour  on  procède 
à la  nomination  d’un  délégué  du  Cercle  au  Congrès  de  Dunkerque  et 
et  à celui  de  Gand.  Monsieur  Willemsen,  Président  est  désigné  pour 
remplir  ces  fonctions. 

Après  diverses  communications,  qui  ont  rapport  au  Congrès  de  Gand 
données  par  Mr  le  Chanoine  vanden  Gheyn,  Mr  Reynaert  donne 
lecture  de  son  travail.  « Quelques  notes  sur  l’esprit  religieux  et  la 
charité  au  temps  jadis.  » L’auteur  analyse  rapidement  trois  anciens 
régistres  manuscrits,  dont  deux,  un  « Rentboeck  » et  un  « Memo- 
riael , » concernent  l’église  de  Hainme  et  le  troisième  l’ancien 
monastère  des  Guilielmites  à Beveren.  Il  résulte  de  plusieurs  passages 
extraits  de  ces  régistres  que  l’esprit  religieux  et  le  charité  des  popu- 
lations de  ces  parages  étaient  très  développés  et  se  traduisaient  par 
des  dons  généreux  de  toute  nature. 

Mr  Dilis  nous  parle  ensuite  de  ses  nouvelles  recherches  touchant  la 
chronique  de  de  Castro,  publiée,  il  y a quelques  années  par  le 
Cercle.  Cette  publication , dit-il , a été  faite  sur  une  simple  copie. 
En  effet  il  vient  de  rencontrer  le  manuscrit  original  en  possession  de 
M‘  Robert  Schoorman,  conservateur  adjoint  des  archives  de  l’État  à 
Gand.  Heureusement  du  premier  examen  fait  par  Mr  Dilis  il  résulte 
que  cette  méprise  n’aura  pas  de  suites  fâcheuses  pour  la  publication 
du  Cercle.  Le  haut-échevin  Fr.-Jos.  de  Castro,  qui  vécut  au  XVIIIe 
siècle,  jtasse  pour  être  l’auteur  de  cette  chronique.  .Mr  Dilis  expose 
pourquoi  il  n’est  pas  convaincu  du  bien-fondé  de  cette  attribution. 

Mr  Willemsen,  Président,  analyse  un  décret  émanant  de  l’Évêque 
Triest  de  Gand  et  datant  de  1622,  où  l’observance  du  dimanche  et 
des  jours  de  fête  est  minitieusement  réglementée  : tenue  de  marchés, 
foires,  ouverture  de  cabarets  et  de  magasins  ou  boutiques,  travaux 
industriels  ou  agricoles  pressants,  leçons  de  danse  même,  tout  y est 
prévu.  Comme  sanction  pénale  le  décret  parlait  d’amendes  pécuniaires 
corrections  arbitraires. 

Cn  second  décret,  sur  la  même  matière,  fut  promulgué  en  1624. 

Malgré  l’opposition,  sur  certains  points,  du  Conseil  de  Flandre,  le 
gouvernement  de  l’époque  sanctionna  purement  et  simplement  les 
prescriptions  épiscopales.  Plus  tard  cependant  elles  subirent  diverses 
modifications.  Mr  Willemsen  en  cite  quelques  unes  â la  lin  de  son 
étude. 


I.K  SECRÉTAIRE , 

JOS.  REYNAEKT. 


LE  PRÉSIDENT, 

G.  WILLEMSEN. 


INHOUD 


TABLE 


N0T1CIËN  EN  VERHANDELINGEN.  — NOTICES  ET  DISSERTATIONS. 


PAGES 

Leden  van  den  Kring  van  liet  jaar  1906 — 1907  5 

Verslag  over  den  toestand  en  de  werkzaamheden  van  den  Oudheidkundigen 

Kring  van  het  Land  van  Waas 12 

La  Cuisine  et  ses  Ustensiles,  autrefois  et  aujourd’hui , par  Mr  Hector  Van  IIoofL  21! 
Onze  St.  Sebastiaansgilde  in  de  XVIIe  en  XVIIIe  eeuwen,  door  Mr  Clement 

De  Bock 33 

Désordres  causés  par  la  cherté  du  beurre  a St.  Nicolas  en  1787,  par  Mr  G. 

Willemsen 91 

Un  Ëpitaphicr  Wasicn  inédit,  par  Mr  Emile  Dilis 99 

Een  Reincdieboekje  uit  de  XVIIe  eeuw,  door  Mr  Theodoor  De  Decker.  . . . 109 

Une  Nouvelle  Chronique  du  Pays  de  Waes,  par  Mr  Emile  Dilis 113 

De  Lokersehc  Burgerwacht  in  1830,  door  Mr  Maurice  Van  Dammc 137 

Épitaphier  AVasien,  par  Mr  Emile  Dilis 197 

Procès-Verbaux  . » 321 


FIN  DU  TOME  XXV. 


ANNALEN 


VAN  DEN 

OUDHEIDKUNDIGEN  KRING 

VAN  HET  LAND  VAN  WAAS. 


D.  26. 


ANNALES 


CERCLE  ARCHÉOLOGIQUE 
DU  PAYS  DE  WAES. 


T.  26. 


In  alle  zijne  uitgaven,  is  de  Kring  in  geenen  deele  verantwoordelijk  voor  de 
denkwijze  door  de  schrijvers  uitgedrukt.  (,\rl.  31  der  statuten). 


Dans  toutes  ses  publications,  le  Cercle  n'est  nullement  responsable  des  opinions 
émises  par  les  auteurs.  (Art.  31  des  statuts). 


ST.  N I COLAS  TEMSCHE 


P ILOKEREN 


MST£. 


ANNALEN 


OUDHEIDKUNDIGEN  KRING 


CERCLE  ARCHEOLOGIQUE 


OU  PAYS  DE  WAES. 


SAINT-NICOLAS 


TYPOGRAPHIE  DE  i.  EDOU. 


ERHEYÈ1 


,CAT0R 


Leden  van  den  Oudheidkundigen  Kring  van  het  Land  van  Waas 


VOOR  HET  JAAR  1907 — 1908. 


BESTURENDE  COMMISSIE. 

MM.  G.  Willemsen , doctor  in  de  rechten  en  griffier  der  Handelsrecht- 
bank  te  Sint-Nikolaas,  Voorzitter. 

H.  Van  HoolT,  nijveraar  te  Lokeren,  Ondervoorzitter. 

C.  De  Bock-Bauwens , notaris  te  Sinay,  Ondervoorzitter. 

Jos.  Reynaert,  professor  van  wijsbegeerte  in  liet  Klein  Seminarie 
te  Sint-Nikolaas,  Sekretaris. 

K.  Heyndrickx , doctor  in  de  rechten  en  gemeentesecretaris  te 
Sint-Nikolaas , Penningmeester. 

A.  De  Cock , grondeigenaar  te  Sint-Nikolaas,  Bewaarder  der 
archieven  en  Bibliothekaris. 

J.  De  Ryck , geneesheer  te  Sint-Nikolaas,  Lid  der  Commissie. 

P . Annaert , rustend  pastoor  te  Stekene,  Lid  der  Commissie. 

Th.  De  Decker,  vrederechter  te  Temschc,  Lid  der  Commissie. 

V V an  Ilaelst,  vrederechter  te  Beveren,  Lid  der  Commissie. 

Jh.  Van  Naemen,  zoon,  eigenaar  te  Sint-Nikolaas,  Lid  der 
Commissie. 


EERELEDEN. 

Louis  de  Pauw,  algemeene  bewaarder  der  verzamelingen  der 
Vrije  Hoogeschool  van  Brussel. 

Z.  E.  II.  Kanunnik  G.  van  Caster,  oudheidkundige  te  Mechelen. 
Ih.  Morel  de  Westgaver,  grondeigenaar  te  Oostacker. 

Z.  E.  11.  Kanunnik  G.  van  den  Gheyn,  oudheidkundige  te  tient. 


6 


LEDEN. 

MM.  Z.  D.  II.  M*r  A.  Stillcmans,  Bisschop  van  Gent. 

Z.  D.  II.  M«r  de  Prins  K.  van  Arenberg,  te  Brussel. 

Ein.  Meert , vrederechter  te  Sint-Nikolaas. 

Mevrouw  Gr.  De  Puysselaer-Laenen , boekdrukker  te  Sint-Nikolaas. 

MM.  J.  Geerts,  ingenieur  principaal  te  Gent. 

J.  Verwilghen-Hijde,  commissaris  der  arrondissementen  Sint-Nikolaas 
,en  Üendermonde  te  Sint-Nikolaas. 

Al.  Van  Bogaert,  pastoor  te  Wichelen. 

Al.  Antheunis,  bestuurder  van  het  spinhuis  te  Sint-Nikolaas. 

Ed.  Prisse  de  Limburg-Stirum , ingenieur  te  Schaarbeek,  Brussel. 
Edgar  Vercruyssc,  nijveraar  te  Antwerpen. 

Mejufvrouw  Elisa  Percy,  grondeigenares  Ie  Sint-Nikolaas. 

MM.  St.  Vcrwilghen , advokaat  te  Sint-Nikolaas. 

A.  Blomme,  voorzitter  der  Rechtbank  van  eersten  aanleg  te 
Dendermonde. 

Graal’  Thierry  de  Limburg-Stirum  de  Thiennes,  grondeigenaar  te 
Brussel , Senator. 

Jh.  Van  Naemen-Maertens,  burgemeester  en  volksvertegenwoordiger  • 
te  Sint-Nikolaas. 

Burggraaf  S.  Vilain  XIII1,  burgemeester  en  grondeigenaar  te  Basel. 
Burggraaf  J ul . Le  Boucq  de  Bcaudignies,  grondeigenaar  te  Gruybeke. 

J.  Nobels-Janssens,  nijveraar  te  Sint-Nikolaas. 

Ein.  Geerts,  notaris  en  schepen  Ie  Sint-Nikolaas. 

Th.  Libbrechl-Van  Naemen,  advokaat  te  Gent. 

A.  Vandenbroeck-Vogelvanger,  grondeigenaar  te  Sint-Nikolaas. 

Leo  Braeckman,  grondeigenaar  te  Temsche. 

H.  Haemdonck,  notaris  en  burgemeester  te  Sint-Gillis  (Waas). 

Jules  van  Pottelsberghe  de  la  Potterie,  grondeigenaar  te  Brugge. 
Graaf  El.  de  Brouehoven  de  Bcrgeyck,  senator  te  Beveren. 

G.-A.  Van  Nccke,  pastoor-deken  te  Sint-Nikolaas. 

P.  De  Meerleer,  pastoor  van  U.  L.  V.  kerk  te  Sint-Nikolaas. 
Anatole  Reynacrt , geneesheer  en  schepen  Ie  Sint-Nikolaas. 

Baron  E.  Prisse,  grondeigenaar  te  Luik. 

Franz  Bcllemans,  doctor  in  de  rechten  te  Sint-Nikolaas. 

L.  Smet- Verdunnen,  grondeigenaar  te  Sint-Nikolaas. 

Heyndrickx-De  Valcke,  gemeenteraadslid  te  Sint-Nikolaas. 

II.  Scghers,  geneesheer  en  schepen  te  Sinay. 

EL  Verdurmen-Bocklandt,  voorzitter  van  den  Werkrcchtcrsraad  en 
grondeigenaar  te  Sint-Nikolaas. 


/ 


MM.  J.  Lammens,  senator  te  Gent. 

Jh.  Stoop-Poodts , grondeigenaar  te  Sint-Nikolaas. 

Aimé  Boëyé,  advokaat  en  gemeenteraadslid  te  Sint-Nikolaas. 

A.  Andries,  nijveraar  te  Temsche. 

Ridder  Em.  de  Neve  de  Roden,  Imrgemcesler  en  grondeigenaar 
te  Waasmunster. 

Ant.  Janssens,  grondeigenaar  te  Sint-Nikolaas. 

Edm.  Dlianens,  advokaat  en  majoor-bevelliebbcr  der  Burgerwacht 
te  Sint-Nikolaas. 

Jh.  Waulers,  provinciaal  raadslid  en  burgemeester  te  Temsche. 
Ad.  Deckers,  geneesheer  en  burgemeester  te  Melsele. 

Aug.  Raemdonck,  volksvertegenwoordiger  te  Lokeren. 

G.  van  Winckel , notaris  en  provinciaal  raadslid  te  Stekene. 

A.  Roelens,  burgemeester  en  geneesheer  te  Rupelmonde. 

Leo  De  Ryck , geneesheer  te  Temsche. 

Alt.  De  Schryver,  bestierder  der  zusters  van  het  hospitaal  te 
Sint-Nikolaas. 

Burggraaf  Am.  de  Ghellinck  Vaernewyck , burgemeester  en  grond- 
eigenaar te  Elseghem. 

A.  Verwilghen-Vandenbroeck , advokaat,  lid  van  de  bestendige 
afvaardiging  van  den  provincialen  raad  van  Oost-Vlaanderen 
te  Sint-Nikolaas. 

J.  Van  Wtberghe,  grondeigenaar  te  Sint-Nikolaas. 

M.  De  Sinedl,  geneesheer  en  schepen  te  Sint-Nikolaas. 

Luciaan  Reychler,  nijveraar  te  Sint-Nikolaas. 

Mejufvrouw  Lucia  Van  Naemen , grondeigenares  te  Sint-Nikolaas. 

MM.  Jh.  Raemdonck,  grondeigenaar  te  Lokeren. 

Prosper  Thuysbaert , notaris  en  burgemeester  te  Lokeren. 

E.  Mertens-Erix , burgemeester  en  senator  te  Cruybeke. 

Ern.  Van  Haelst,  notaris  en  burgemeester  te  Zwijndrecht. 

Graaf  de  Rergeyck-Moretus , grondeigenaar  te  Antwerpen. 
Burggraaf  Georges  Vilain  XIIII,  grondeigenaar  te  Basel. 

Victor  Vandenbroeck , nijveraar  te  Sint-Nikolaas. 

Em.  De  Clecne-Stoop,  burgemeester  te  Nieukerken. 

Fl.  Meskens,  letterkundige  te  Sint-Nikolaas. 

J.  Van  Mieghem,  eere-griffier  te  Sint-Nikolaas. 

Gaston  Lescornez,  fabrikant  te  Sint-Nikolaas. 

Florent  Cooreman,  advokaat  te  Sint-Nikolaas. 

Georges  Martcns,  griffier  van  het  Vredegerecht  te  Sint-Gillis-Waas. 
August  Sloor,  kunstschilder  te  Temsche. 


8 


MM.  Henri  Henderickx , nijveraar  te  Sint-Nikolaas. 

Karei  Mabille,  grondeigenaar  te  Sint-Nikolaas. 

Henri  Puylaert,  notarisklerk  te  Sint-Nikolaas. 

Allons  Poppe,  schepen  en  grondeigenaar  te  Sint-Nikolaas. 

Lucien  Keynaerts,  nijveraar  te  Terasche. 

Van  de  Walle,  pastoor  te  Cleyt. 

Mevrouw  Van  Damme-L)e  Wilde,  grondeigenares  te  Belcele. 

MM.  Joseph  Horenbandt , bestuurder  der  Teeken-Akademie  te  Sint- 
Nikolaas. 

Henri  Dhanens-Nobels,  handelaar  te  Sint-Nikolaas. 

Edmond  Van  den  Berghe,  onderpastoor  der  Primaire  kerk  te 
Sint-Nikolaas. 

Ach.  Behaegel-Denys,  nijveraar  te  Brussel. 

Fl.  Van  der  Poorten,  onderpastoor  der  Primaire  kerk  te  Sint- 
Nikolaas. 

Denis  De  Mulder,  directeur  te  Melle,  Vogelboek. 

Joseph  Van  Goey,  kandidaat-notaris  te  Melsele. 

Raymond  De  Groote,  superior  van  het  Klein  Seminarie  te  Sint- 
Nikolaas. 

Jos.  Casleel,  nijveraar  en  gemeenteraadslid  te  Sint-Nikolaas. 
Albert  Maillet,  advokaat  te  Sint-Nikolaas. 

Xaveer  Janssens,  advokaat  te  Sint-Nikolaas. 

Pierre  Janssens,  nijveraar  te  Sint-Nikolaas. 

Paul  De  Decker,  geneesheer  en  gemeenteraadslid  te  Sint-Nikolaas. 
Emiel  Van  Haver,  boekdrukker  te  Sint-Nikolaas. 
de  Browne  de  Tiège , grondeigenaar  te  Beveren-Waas. 

Van  Geeteruyen-Van  Brussel , geneesheer  te  Lokeren. 

Joseph  Nocns,  bijzondere  te  Sint-Nikolaas. 

Em.  Dilis , koopman  te  Antwerpen. 

Arthur  Wauters,  secretaris  van  het  gemeentemuseum  te  Lokeren. 
Jos.  Veile,  boekhouder  te  Antwerpen. 

Edmond  Van  jlcr  Schucren,  gemeentesecretaris  te  Haasdonek. 
Victor  Lapage,  bestuurder  der  Steenbakkerijen  van  Thielrode  te 
Temsche. 

Léon  Meert,  nijveraar  te  Sint-Nikolaas. 

Ch.  Strybol-Vercruyssen , boekdrukker  te  Sint-Nikolaas. 

E.  11.  de  Sutter,  bestuurder  der  scholen  te  Temsche. 

Jos.  Criez,  hulpgriflier  der  Handelsrechtbank  te  Sint-Nikolaas. 
Raymond  De  Groodt,  koopman  te  Cruybeke,  Bakkersveer. 

Henri  De  Windt , bijzondere  te  Sint-Nikolaas. 


— 9 


MM.  Joseph  Belpaire-De  Decker,  koopman  te  Sint-Nikolaas. 

Fernand  Van  Goethem,  bouwkundige  te  Antwerpen. 

Maurice  Van  Dammc,  nijveraar  en  schepen  te  Lokeren. 

Hubert  De  Pesseroey,  advokaat  te  Lokeren. 

Félix  Willemsen,  verzekeraar  te  Sint-Nikolaas. 

Ein.  Van  Raemdonck , landbouwingenieur  te  Temsche. 

Leon  Diederickx,  apotheker  te  Sint-Nikolaas. 

Fr.  Thienpont-Van  Schooten,  grondeigenaar  te  Sint-Nikolaas. 

Aug.  Seghers-Lados,  brouwer  te  Sint-Nikolaas. 

Joseph  De  Baer,  brouwer  te  Sint-Nikolaas. 

Clement  Goossens,  burgemeester  te  Vracene. 

Henri  De  Schepper,  grondeigenaar  te  Sint-Nikolaas. 

Joseph  Goossens,  notaris  te  Calloo. 

Robert  Schoorman,  adjunct  rijksarchivaris  te  Gent. 

Paul  Verdunnen,  koopman  te  Sint-Nikolaas. 

Jan  De  Winter,  burgemeester  te  Oppuers. 

Em.  Heirman,  zoon,  grellier  van  het  vredegerecht  te  Lokeren. 

I.  Vydt,  brouwer  te  Stekene. 

Edg.  De  Waele,  bijzondere  te  Sinay. 

Pierre  De  Maesschalck,  greffier  van  het  vredegerecht  te  Sint-Nikolaas. 
Félix  Janssens,  advocaat  te  Gent. 

Louis  Herbert,  nijveraar  te  Lokeren. 

Aug.  Van  Raemdonck , advocaat  te  Temsche. 

E.  H.  de  Gerlache,  priester  te  Sint-Nikolaas. 

Auguste  Lyssens,  Notaris  te  Lokeren. 

Joseph  van  Winckel , advocaat  te  Lokeren. 

Alphonse  Hanssens,  koopman  te  Sint-Nikolaas. 

Ed.  Thys,  wisselagent  te  Sint-Nikolaas. 

Braun,  agent  der  Nationale  Bank  te  Sint-Nikolaas. 

Robert  Poppe,  advokaat  te  Sint-Nikolaas. 

Het  Plaatselijk  Bestuur  der  stad  Lokeren. 

Het  Plaatselijk  Bestuur  der  gemeente  Rupelmonde. 

Het  Plaatselijk  Bestuur  der  gemeente  Thielrode. 

Het  Plaatselijk  Bestuur  der  gemeente  Nieukerken. 

Het  Plaatselijk  Bestuur  der  gemeente  Doel. 

Het  Plaatselijk  Bestuur  der  gemeente  Bevercn. 

Het  Plaatselijk  Bestuur  der  gemeente  Belcele. 

Het  Plaatselijk  Bestuur  der  gemeente  Temsche. 

Het  Plaatselijk  Bestuur  der  gemeente  Verrebroeck. 

Het  Plaatselijk  Bestuur  der  gemeente  Haasdonck. 


4. 


10 


Het  Plaatselijk 
Het  Plaatselijk 
Het  Plaatselijk 


Bestuur  der  gemeente  Cruybeke. 
Bestuur  der  gemeente  Yracene. 
Bestuur  der  gemeente  Elversele. 


VERSLAG. 

1906—1907. 

RAPPORT. 


VERSLAG 


OVER  DEN  TOESTAND  EN  DE  WERKZAAMHEDEN  VAN  DEN  OUDHEIDKUNDIGEN  KRING 
VAN  HET  LAND  VAN  WAAS,  GEDURENDE  HET  JAAR  190B — 1907. 


Mijne  IIeeren, 

Over  weinige  jaren  had  onze  Kring  eene  tentoonstelling  voorbereid 
van  oude  zilveren  en  gouden  voorwerpen.  Die  tentoonstelling  was  zoo 
belangrijk  als  schoon.  Zij  gelukte  buitengewoon  wel  en  werd  veel 
bezocht.  Aangemoedigd  door  dien  goeden  uitslag  hebben  wij  verleden 
jaar,  al  was  het  ook  op  kleineren  voet,  eene  nieuwe  tentoonstelling 
gehouden.  Zij  was  dubbel.  Het  eerste  deel  bevatte  alles  wat  met  onze 
oude  schuttersgilden  in  betrek  staat.  Breuken,  eerepijlen,  eercvogels, 
banieren,  ambtsgewaden,  handschriften  over  het  slichten  en  de 
bestandregelen  van  die  gilden , in  een  woord  alles  wat  met  hun  leven 
en  hunne  werkzaamheden  verbonden  is  en  tol  heden  gelukkiglijk  in 
het  Land  van  Waas  bewaard  bleef,  mochten  wij  daar  verzamelen. 
Door  de  tentoongestelde  voorwerpen  en  door  de  voordracht  van  31'' 
De  Bock,  Ondervoorzitter,  over  de  S‘  Sebastiaans  gilde  van  Sinay 
konden  wij  ons  een  klaar  en  volmaakt  gedacht  vormen  van  die  oude 
schuttersgilden,  welke  van  ouds  zoo  bloeiend  en  zoo  talrijk  waren  in 
onze  streek.  Gansch  een  deel  van  het  leven  onzer  voorvaderen  werd 
ons  vóór  de  oogen  gesteld. 

liet  tweede  deel  der  tentoonstelling  was  eene  verzameling  van  voor- 
werpen in  betrek  met  de  keuken  in  vroegere  tijden.  Die  voorwerpen, 
voortkomende  uit  de  verzameling  van  oudheden  van  3Ir  Van  lloolf, 
Ondervoorzitter,  waren  ook  van  het  grootste  belang.  Vooral  het 
Herboringstijdvak  en  de  Aloderne  tijden  waren  er  onder  vertegen- 
woordigd. Dank  aan  die  tentoonstelling,  dank  aan  de  voordracht  door 
3Ir  Van  lloolf  gegeven  over  de  keuken  en  het  keukengerief  in  de  ver- 
schillige  tijdstippen  der  geschiedenis  leerden  wij  van  nabij  dat  be- 
langrijk deel  van  ’s  inensclien  leven  kennen  in  zijne  ontwikkeling  en 
veranderingen  van  spijzen  en  van  voorwerpen  gebruikt  om  ze  tc 
bereiden. 


RAPPORT 


SLR  LA  SITUATION  ET  LES  TRAVAUX  DU  CERCLE  ARCHÉOLOGIQUE  DU  PAYS  DE  WAAS, 
DURANT  L’ANNÉE  190C — 1907. 


Messieurs  , 

Il  y a peu  d’années  noire  Cercle  organisa  une  exposition  d'orfè- 
vreries et  d’argenteries  anciennes.  Cette  exposition  était  aussi  inté- 
ressante que  belle.  Elle  eut  un  plein  succès.  Encouragés  par  ce  succès 
nous  avons  organisé  l’année  dernière  une  nouvelle  exposition.  Elle 
avait  deux  parties.  La  première  contenait  tout  ce  qui  est  en  rapport 
avec  nos  vieilles  gildes  de  S1  Sébastien.  Colliers,  (lèches  et  oiseaux 
d'honneur,  bannières,  costumes,  documents  touchant  la  fondation  et 
le  règlement  de  ces  gildes,  en  un  mot  tout  ce  qui  a trait  à leur 
vie  tant  intérieure  qu’extérieure  et  ce  qui  a été  jusqu’à  présent  con- 
servé au  Pays  de  Waas  fut  rassemblé  par  nous.  Les  objets  exposés, 
ainsi  qu’une  conférence  faite  par  Mr  De  Bock,  Vice-Président,  sur  la 
gilde  de  S1  Sébastien  de  Sinai , nous  donnèrent  une  idée  claire  et 
complète  de  ces  vieilles  sociétés,  si  nombreuses  et  si  prospères  depuis 
longtemps  dans  notre  région.  Toute  une  partie  de  la  vie  de  nos 
ancêtres  nous  fut  mise  sous  les  yeux. 

La  seconde  partie  de  l’exposition  était  constituée  par  une  collection 
d’anciens  ustensiles  de  cuisine.  Ces  objets,  provenant  des  collections 
particulières  de  Mr  Van  HoolT,  Vice-Président,  étaient  également  du 
plus  haut  intérêt.  Ils  appartenaient  pour  la  plus  grande  partie  à la 
Renaissance  et  aux  Temps  Modernes.  Grâce  à cette  exposition,  grâce 
aussi  à une  conférence  de  Mr  Van  HoolT  sur  la  cuisine  et  les  usten- 
siles de  cuisine  aux  diverses  époques  de  l'histoire,  nous  avons  appris 
à connaître  cette  importante  partie  de  la  vie  humaine  dans  son 
développement  et  ses  changements  de  mets  et  d’ustensiles  destinés  à 
les  préparer. 


14 


Mei  recht,  M.  H.,  mogen  wij  op  die  dubbele  tentoonstelling  steunen 
in  het  verslag  over  de  werkzaamheden  van  onzen  Kring.  Immers  met 
ze  te  bereiden  handelden  wij  getrouw  volgens  de  natuur  van  onzen 
Kring,  bereikten  wij  volmaakt  het  veelvuldig  doel  dat  wij  beoogen. 
Hetgeen  overbleef  uit  vervlogenc  tijden , van  verdwenen  beschavingen 
aan  allen  doen  kennen , door  allen  doen  waardeeren  en  bijzonder  met 
de  grootste  zorg  doen  bewaren  door  hen  die  het  bezitten , is  onze 
plicht,  is  ons  streven  en  ook  onze  wensch.  Nu,  om  dat  doel  te 
bekomen  is  er  een  beter,  een  geschikter  middel  dan  de  tentoonstel- 
lingen van  oudheden?  Wij  denken  van  neen.  Daarom  was  het  dat  wij 
reeds  twee  zulke  tentoonstellingen  hielden.  Daarom  ook  zullen  wij  in 
de  toekomst  indien  eene  gepaste  gelegenheid  zich  voordoet  en  wij 
over  de  noodige  middelen  kunnen  beschikken,  trachten  nog  andere 
tentoonstellingen  te  houden. 

Na  het  vermelden  der  tentoonstelling  waarmede  wij  het  jaar 
1905—1906  sloten  en  het  verloopen  jaar  openden  gaan  wij  over  tot 
de  gewone  punten  van  ons  verslag. 

§ 2.  UITGEGEVEN  DRUKWERKEN. 

Wij  deden  dit  jaar  het  XXVe  deel  onzer  Annalen  drukken.  In  dit 
deel  verschenen  de  volgende  mededcelingen  : 1°  Verslag  over  den 
toestand  en  de  werkzaamheden  van  den  Oudheidkundigen  Kring  van 
het  Land  van  Waas,  gedurende  het  jaar  1905 — 1906;  2°  « Keuken 
en  keukengerief  eertijds  en  nu,  » door  Mr  Van  lloolf,  Ondervoorzitter  ; 
5°  « Onze  S‘  Sebastiaansgilde  in  de  XVIIe  en  XVIIIe  eeuwen,  » door 
M'  De  Bock,  Ondervoorzitter;  4°  « Onlusten  veroorzaakt  door  de 
duurte  van  de  boter  te  Sint-Nicolaas,  in  1787,  » door  Mr  Willemsen, 
Voorzitter;  5°  « Eene  onuitgegevene  verzameling  van  Waasschc  graf- 
schriften, » door  Mr  Em.  Dilis;  6°  « Een  Remediebockje  uit  de  XVIIe 
eeuw,  » door  Mr  Theodoor  De  Decker;  7°  « Eene  nieuwe  Kronijk  van 
het  Land  van  Waas,  » door  Mr  Em.  Dilis;  8°  « De  Lokersche  Bur- 
gerwacht in  1830,  » door  M'  Maurice  Van  Dainme;  9°  « Verzameling 
van  Waasschc  grafschriften,  » door  M'  Em.  Dilis. 

De  verscheidenheid  der  studiëen  in  dit  XXVe  deel  onzer  Annalen 
verschenen  bewijst  dat  wij  voortdurend  de  grootste  zorg  besteden  aan 
onze  uitgaven.  Hier  mogen  wij  de  algemcenc  naamlijst  niet  vergeten 
van  de  bibliotheek  van  onzen  Kring.  Zij  werd  opgemaakt  door  M' 
De  Cock , onzen  Boekbewaarder,  vormt  een  lijvig  boekdeel  en  zal 
voorzeker  grootc  diensten  bewijzen  aan  onze  leden  voor  hunne 
studiëen  en  opzoekingen. 


15 


Nous  pouvons  à bon  droit,  Messieurs,  insister  sur  cette  double 
exposition  dans  le  rapport  sur  les  travaux  de  notre  Cercle.  En  effet 
en  les  organisant  nous  avons  agi  conformément  à la  nature  de  notre 
Cercle  et  obtenu  les  fins  que  nous  sommes  toujours  proposés  d’at- 
teindre. C’est  notre  devoir,  notre  but  et  notre  désir,  de  faire  con- 

naître à tous,  de  faire  apprécier  par  tous  et  surtout  de  faire  garder 
avec  soin  par  ceux  qui  possèdent  ces  trésors,  tout  ce  qui  dans  notre 
région  a pu  être  conservé  d’époques  passées,  de  civilisations  dis- 

parues. Or,  pour  atteindre  ces  buts  est-il  donc  moyen  plus  efficace 
que  celui  des  expositions  d’antiquités  ? Nous  ne  le  pensons  pas.  Voilà 
pourquoi  nous  avons  déjà  organisé  deux  expositions  semblables.  Voilà 
pourquoi  nous  en  organiserons  d’autres  encore  dans  l’avenir,  si  les 
circonstances  nous  sont  favorables  et  si  nous  disposons  de  ressources 
suffisantes. 

Passons  maintenant  aux  points  ordinaires  de  notre  rapport. 

§ 2.  PUBLICATIONS. 

Nous  avons  publié  cette  année  la  XXVe  partie  de  nos  Annales. 

Elle  contient  les  travaux  suivants  : 1°  Rapport  sur  la  situation  et  les 
travaux  du  Cercle  Archéologique  du  Pays  de  Waas,  durant  l'année 
1905 — 1906;  2°  « La  cuisine  et  les  ustensiles  de  cuisine,  jadis  et 
aujourd’hui,  » par  Mr  Van  Hooff,  Vice-Président;  5°  « La  gilde  de 
S1  Sébastien  de  Sinai,  aux  XVIIe  et  XVIIIe  siècles,  » par  Mr  De  Bock, 
Vice-Président;  4°  « Troubles  à S‘  Nicolas,  en  1787,  causés  par  la 
cherté  du  beurre,  » par  Mr  Willemsen,  Président;  5°  « Une  collection 
inédite  d’épitaphes  wasiennes,  » par  Mr  Em.  Dilis ; 6°  « Un  carnet  de 
médecines  du  XVIIIe  siècle,  » par  Mr  Théodore  De  Decker;  7°  « Une 
nouvelle  Chronique  du  Pays  de  Waas,  » par  Mr  Em.  Dilis;  8°  « La 
Carde  Civique  de  Lokeren  en  1830,  » par  Mr  Maurice  Van  Damme; 
9°  « Épitaphier  Wasien , » par  Mr  Em.  Dilis. 

La  variété  des  études  publiées  dans  celte  XXVe  partie  de  nos 
Annales  prouve  que  nous  continuons  à donner  les  soins  les  plus 

grands  à nos  publications.  Nous  ne  pouvons  pas  oublier  non  plus  de 
mentionner  ici  le  catalogue  général  de  notre  bibliothèque.  Il  est 
l’œuvre  de  Mr  De  Cock,  notre  Bibliothécaire  et  rendra  certainement 
les  plus  grands  services  à nos  membres. 


IG 


§ 3.  VERWISSELINGEN. 


Dit  jaar  hebben  wij  weder  onze  Annalen  met  de  uitgaven  van 
menigvuldige  maatschappijen  verwisseld.  Omdat  liet  te  lang  zou  zijn 
zullen  wij  die  maatschappijen  niet  opsommen.  Daarbij  zij  werden 
reeds  in  vroegere  verslagen  vermeld. 


In  de  vergadering  van  heden  moeten  de  Ileeren  Van  HoofF,  Onder- 
voorzitter, De  Cock , Bibliothecaris,  De  Ryck,  lid,  herkozen  worden. 

Toekomende  jaar  is  het  de  beurt  van  de  Ileeren  De  Bock , Onder- 
voorzitter, Heyndrickx,  Schatbewaarder,  Annaert,  Van  Haelst,  Van 
Naemen,  leden. 


De  gewone  toelagen  van  Staat,  Provincie  en  Stad  hebben  wij  ook 
dit  jaar  verkregen.  De  Stad  verleent  ons  200  fr.,  de  Provincie  300  fr., 
en  de  Staat  500  fr.  De  Staat  heeft  ons  bovendien  een  buitengewoon 
hulpgeld  van  300  fr.  toegekend  voor  het  drukken  van  de  algemeene 
naamlijst  onzer  bibliotheek  en  de  stad  een  van  200  fr.  voor  de 
tentoonstelling  van  verleden  jaar.  Het  is  onze  plicht  al  die  overheden 
voor  hunne  hulp  te  bedanken  en  wij  verzekeren  hun  dat  wij  steeds 
alles  in  het  werk  zullen  stellen  om  er  waardig  van  te  blijven. 

Onze  geldelijke  toestand  voor  het  verloopen  jaar  is  de  volgende  : 


§ 4.  BESTUURLIJKE  ZAKEN. 


§ 5.  GELDMIDDELEN. 


Ontvangsten. 


Overschot  van  verleden  jaar 
Bijdrage  der  leden 

Toelaag  der  stad  voor  de  tentoonstelling  van  1906 
Gewone  toelaag  der  Stad 
Toelaag  der  Provincie 
Toelaag  van  den  Staat 

Toelaag  van  den  Staat  voor  de  uitgaaf  van  den  Kataloog 


fr.  238,24 
» 1500,00 
» 200,00 
» 200,00 
# 300,00 

» 500,00 


der  Boekerij 


D 


300,00 


fr.  3238,24 


§ 3.  ECHANGES. 


Nous  avons  également  cette  année  échangé  nos  Annales  avec  les 
publications  d’un  grand  nombre  de  sociétés  savantes.  Les  mentionner 
toutes  serait  beaucoup  trop  long.  D’ailleurs  elles  le  furent  déjà  dans 
nos  autres  rapports. 

§ 4.  AFFAIRES  ADMINISTRATIVES. 

Dans  l’assemblée  d'aujourd’hui  MM.  Van  HoofT,  Vice-Président , De 
Cock , Bibliothécaire,  De  Ryck,  membre  doivent  être  réélus. 

L’année  prochaine  MM.  De  Bock,  Vice-Président,  Heyndriekx, 
Trésorier,  Annaert,  Van  Haelst,  Van  Naeraen,  seront  soumis  à la 
réélection. 


§ o.  RESSOURCES  FINANCIÈRES. 

L'Etat,  la  Province,  la  Ville  nous  ont  accordé  cette  année  encore 
leurs  subsides  ordinaires.  La  Ville  nous  donne  200  fr.,  la  Province 
300  fr.,  et  l'État  500  fr.  Nous  avons  reçu  en  outre  de  l’État  un 
subside  extraordinaire  de  300  fr.,  pour  l'impression  du  catalogue 
général  de  notre  bibliothèque  et  un  autre  de  200  fr.,  de  la  Ville 
pour  l’exposition  de  l’année  dernière.  Il  est  de  notre  devoir  de 
remercier  ces  diverses  autorités.  Nous  leur  promettons  également  de 
faire  toujours  ce  qui  est  en  nous  pour  rester  dignes  de  leur  aide. 

Exposons  maintenant  notre  situation  financière  : 

Recettes. 


Boni  de  1903 — 1906  fr>  238,24 

Rétributions  des  membres  ,,  1500,00 

Subside  de  la  Ville  pour  l’exposition  de  1906  » 200,00 

Subside  ordinaire  de  la  Ville  » 200,00 

Subside  ordinaire  de  la  Province  » 500,00 

Subside  ordinaire  de  l’État  ,,  500,00 

Subside  de  l’État  pour  la  publication  du  catalogue  de  la 
Bibliothèque.  » 300,00 

fr.  3238,24 


— 18  — 

I ilgavtn. 


Jaarwedde  der  weduwe  Van  Damme 

fr. 

80,00 

Tentoonstelling  1906 

)) 

32,56 

Bestuurkosten 

» 

173,12 

Boekerij  (onderhoud  en  aankoopen) 

1) 

159,50 

Onderhoud  van  ’t  museum 

)) 

127,00 

Drukkosten  der  Annalen 

)> 

1700,48 

Drukkosten  van  den  Kataloog 

)) 

1891,40 

fr. 

4164,07 

Ontvangsten  fr.  3238,21 

Uitgaven  Ir.  4164,07 

Te  kort  fr.  925,83 

§ 6.  BIJZONDERSTE  GIFTEN. 

1°  Maat,  in  geel  koper,  van  eenen  klompmaker,  XVIIIe  eeuw.  — 
Gilt  van  Mr  Désiré  De  Blcyser,  te  Sint-Nikolaas. 

2"  Bronzen  muntstuk  van  liet  hertogdom  Juliers,  1783.  — Gift  van 
M”  Edm.  Van  der  Scluiercn,  gemeentesecretaris,  te  Haasdonck. 

5°  Verscheidene  oude  boeken.  — (lilt  van  Mr  Georges  De  Kyck,  te 
Sint-Nikolaas. 

4"  Twee  kaarssnuiters,  XVIIIe  eeuw.  — Gift  van  Mr  Alph.  llanssens, 
te  Sint-Nikolaas. 

5°  Slot  van  eene  geldkas,  XVI IIe  eeuw.  — Gift  van  Mr  Snyers. 

gemeente-ontvanger,  te  Stekcne. 

6°  Grootc  ijzeren  mortier  met  stamper,  XVIIe  eeuw.  — Gift  van 
Mr  Florimond  Van  Baemdonck,  te  Sint-Nikolaas. 

7°  Kleedingstukken , klarinet  enz.,  van  Adam  Furslenberger,  muzikant 
aan  liet  regiment  van  Lorreinen,  einde  XVIIIe  eeuw.  — Gift  van 
M'  Florimond  Ituys,  Ie  Sint-Nikolaas. 


UK  SECRKTAIUS, 

JOS.  REYNAEKT. 


UK  VOOKZITTKR, 

G.  WTLLEMSEN. 


19 


Dépenses. 


Appointements  de  Mme  Van  Damme 

fr. 

80,00 

Exposition  de  1903 

» 

32,56 

Frais  d’ Administration 

» 

173,12 

Bibliothèque  (entretien  et  achats) 

)) 

159,50 

Entretien  du  Musée 

)) 

127,00 

Impression  des  Annales 

)) 

1700,48 

Impression  du  Catalogue 

)) 

1891,40 

fr. 

4164,07 

liécapitulation. 


Recettes  fr.  3238,24 
Dépenses  fr.  4164,07 

Mali  fr.  923,85 


§ 6.  PRINCIPAUX  DONS. 

1°  Mesure  de  sabotier  en  laiton;  XVIIIe  siècle.  — Don  de  Mr  Désiré 
De  Bleyser  à Saint-Nicolas. 

2°  Pièce  en  bronze  du  duché  de  Juliers;  1783.  — Don  de  M'  Edm. 
Van  der  Scluieren,  secrétaire  communal  à Haesdonck. 

3°  Collection  de  vieux  livres.  — Don  de  Mr  Georges  De  Ryck , à 
Saint-Nicolas. 

4°  Deux  paires  de  mouchettes;  XVIIIe  siècle.  — Don  de  Mr  Alpli. 
Hanssens,  à Saint-Nicolas. 

3°  Serrure  de  colfre  fort;  XVIIIe  siècle.  — Don  de  Mr  Snyers, 
receveur  communal,  à Stekene. 

6°  Grand  mortier  en  fer  et  pilon;  XVIIe  siècle.  — Don  de  Mr 
Florimond  Van  Raemdonck,  à Saint-Nicolas. 

7°  Epaulettes,  clarinette,  congés  et  documents  ayant  appartenu  à 
Adam  Furstenberger,  musicien  au  régiment  de  Lorraine;  fin  XVIIIe 
siècle.  — Don  de  Mr  Florimond  Ruys,  à Saint-Nicolas. 


LE  SECRÉTAIRE, 

JOS.  REYNAERT. 


LE  PRÉSIDENT, 

G.  WILLEMSEN. 


E F I T A P H I E R ff  ASIEN 


COMPLÉMENT 

RÉDIGÉ 

A L’AIDE  DU  MANUSCRIT 

DF, 

JACQUES-ANTOINE  SANCHEZ  DE  CASTRO  Y TOLEDO, 

PRÊTRE  A WAESMUNSTER. 

Suite;  voir  tome  XXV. 


XXIV. 

ELVERSELE. 

N°  1932. 

Au  chœur.  Dalle  en  pierre  bleue.  Inscription  sommée  des  armoiries  du  défunt. 

O.  0.  M. 

Hier  leijt  begraven  Jonckheer 
Pauwf.ls  BANCHY,  Heere  van  den 
Vijvere,  in  sijnen  leven  Capiteijn 
van  een  Compe  van  300  man- 
nen, Coniandant  op  de  forten 
van  Ordam,  ende  daer  naer 
van  de  Perle,  in  dienste  van 
hare  doorluchtige  Hoogheden , 
overledt  den  7eu  Maij  1613, 

Bidt  Godt  voor  de  siele. 


-2-2  

N“  1955. 

Au  chœur.  Dalle  bleue.  En  chef  l'écu  armorié  des  de  NEVE. 

Sépulture 

van  den  edelen  Joncklieer  Cornélius 
de  NEVE,  P Joos,  die  sterft  int  jaer 
des  Heeren  1608  den  oe“  September, 
ende 

van  den  eerweerdighen  Heere  Baudewyn 
he  NEVE,  Priester,  sijnen  sone,  die 
overleet . den  15en  Octobris  anno  1652, 
ende 

van  Joe  Elisabeth  SERGEERTS, 
huijsvrouwe  van  Jor  Cornélius, 
die  sterft  den  8en  December 
1659. 

Bidt  voor  de  sielen. 

N°  1954. 

Dalle  bleue  sc  trouvant  au  chœur.  Inscription  en  letires  incrustées  de  marbre  blanc. 

I).  0.  M. 

Sépulture 

van  d'Heer  Petrus-Judocus  van  BUGAERT, 
f*  Andries,  in  sijn  leven  Bailliu  van  de 
Heerelijckhede  van  Sombeke,  Prins  van  de 
Confrerien  van  bel  llooghvveirdigli , van  de 
H.  Margareta,  ende  van  den  H.  Rochus,  tôt 
Sombeke,  mitsgaeders  Schepenen,  Kerckmees- 
ler  ende  Arm-meester  deser  proohic,  sterft 
den  2 P0  Junii  1728, 
ende 

Joullrouw  Amelberga  SCHELFAL’T,  sijne  littijs- 
vrauwe,  sterft  den  10en  November  1756, 
ende 

den  eersaemen  Joawes-Bartiiolom.eis 
van  BOGAERT,  sijnen  broeder,  sterft 
jonghman,  den  5e“  April  1755. 

Bidt  voor  de  zielen. 


— 53  - 

N°  1953. 

Sur  une  entrée  de  caveau.  Devant  la  chapelle  de  la  Vierge. 

Monumcntum 
D.  I).  Joannes 

DE  NEVE. 

N°  1930. 

Dans  la  chapelle  de  la  S,e-Vicrgc.  Dalle  encastrée  dans  le  mur.  Inscription  surmontée 
des  armoiries  du  défunt  et  entourée  des  quartiers  de  NEVE,  LAETIIEM,  SANDERS 
et  HEETVELDE  (i). 

Hier  licht  begraven 
4or  Jan  de  NEVE, 

Schiltknape,  Heere 
van  den  Vijvere,  Capiteijn 
en  Lieutenant  general 
van  steden  en  casselerijen 
van  Tournchcin,  Anderwijck 
ende  landt  van  Bredenarde, 
ende  Hoochshepenen  van  den 
lande  van  Waes,  overleden 
den  53e"  September  1038, 
ende 

Joncv®  Jouana  STERCK , 
sijne  Imijsvrauw,  Vrauwe 
van  Vijvere,  overlect  den 
7e"  December  1047. 

R.  I.  I>. 

N°  1957. 

Dalle  bleue  se  trouvant  dans  la  chapelle  dédiée  à S1- Biaise. 

D.  O.  M. 

Sépulture  van  d’Heer  Adrianus  SCHELFHAUT, 
in  sijn  leven  Prins  van  de  Confrérie  van  den 
Soeten  Naem  Jesu,  mitsgaeders  Schepenen, 


(i)  Cette  épitaphe  est  reproduite  dans  la  monographie  de  Elvcrscle,  p.  23,  par  de 
Potier  et  Broeckaert,  mais  avec  une  grande  variante  dans  les  dates  de  décès. 


Kcrckmeester  ende  Arm-Meester  deser 
Prochie,  sterft  den  19'’"  Mei j anno  1722, 
ende 

Jouffrouw  Maria  SCHELFHÀUT 
sijne  luiijsvrauwe , sterft  den  9en  April  1761, 
oudt  sijnde  83  jaeren , 
mitsgacders  hunne  kinderen  : 
Joulfrouw  Maria-Fr ancisca  SCHELFHAUT, 
sterft  den  2öen  Augustus  1738,  oudt  sijnde  48 
jaeren 


Bidt  voor  de  zielen. 

N“  1938. 

Emplacement  non  indiqué.  Épitaphe  précédée  d’un  écusson  losange  et  parti , portant 
au  lr  les  armes  de  van  SCHAYERBEKE.  Le  second  quartier  non  hlasonné  dans 
le  manuscrit. 


D.  0.  M. 

Moinuncntum 

D*  Margaritæ  WIELANT,  viduæ  Dni 
Joa.vnis  van  SCHAVEBBEKE,  obiit 
pridie  kal:  juny  M.D.CLXV, 
peracta  83  ætatis  anno, 
anniversaria  perpétua  hic  et  in 
Elversele  fundavit  et  distributionem 
panis  pauperibus  viator  <pii  intueris 
imilare  et  defunctæ  requiem  apprecare. 

N°  1939. 

Épitaphe  sans  indication  d’emplacement. 

D.  0.  M. 

Sépulture 

van  den  ecrw:  Heer  Joannes-Baptista 
de  BE1R,  S.  T.  B.  F.,  in  syn  leven  Pastor 
deser  prochie,  sterft  den  20cn  Meij  1703. 
B.  I.  P. 


AO 

Y.)  


N°  1940. 

Sans  indication  d’emplacement. 

D.  0.  M. 

Sépulture 

van  den  eerw:  Heer  Joignes  van  der  HAEGHEN, 
S.  T.  B.  F.,  oudt  69  jaeren,  in  sijn  leven  Pastor 
van  Painelen,  binnen  Audenaerde,  den  tijdt 
van  12  jaeren,  ende  daer  naer  Pastor  deser 
prochie,  den  tijdt  van  23  jaeren,  overleden 
den  29  Junij  1704. 

R.  I.  P. 

N»  1941. 

Situation  non  indiquée. 

D.  ü.  M. 

Rust-plaetse 

van  den  eerw:  Heer  Petris  WATERSCHOUT, 
Onderpastor  geweest  descr  prochie  van 
Elverzele  den  tijdt  van  7 jaeren,  ende 
Pastor  der  selvc  58  jaeren,  oudt  sijnde 
70,  sterft  den  13en  Meert  1743. 

R.  I.  P. 

N°  1942. 

Emplacement  non  indiqué. 

D.  O.  M. 

Sépulture 

van  den  eerw:  Heer  Nicolaus  BRISOMUS, 

S.  T.  B.  F.,  15  jaeren  Pastor  geweest  tot 
Loo-Cliristi , ende  54  jaeren  tot  Elverzele, 
is  overleden  den  4eu  Januarij  1667. 

R.  I.  P. 

N°  1943. 

Epitaphe  sans  désignation  d’emplacement. 

D.  O.  M. 

Hier  liglit  begraven  den  eerw:  Heer  ende 
Mr  Lucas  VERCAUWEN,  Pastor  deser  prochie 
15  jaeren,  overleden  den  oen  Junij  1674. 

R.  I.  P. 


t. 


— 56  — 


N°  1944. 

Sans  indication  d'emplacement. 

L).  0.  M. 

Sépulture  van  den  eersaemen  J veums  van 
HOVE,  f*  Gillis,  geweest  Kerk-  onde  Annr 
deser  prochie,  in  liomvelijck  geweest  35 
jaeren,  sterft  den  18“  April  1759,  oudt  83 
jaeren , ende  de  eersaeme  Catiiarina 
WALMAN,  f*  Joos,  sijne  huijsvraiiwe,  sterft 

den 

ende  hunne  kinderen  : Joanna-Cathariva, 

sterft  den 

Pktri  s-Ji  noci  s,  sterft  den  , 

Elizabeth  , sterft  den  , 

Maria- Anna , sterft  den.  , 

Bidt  voor  de  zielen. 

N®  1943. 

Situation  non  indiquée. 

L).  O.  M. 

Scputure  van  Maria  de  GKOOTE,  jonghe 
dochter,  overleden  den  13,B  April  1705. 

R.  1.  P. 

N®  1946. 

Saus  désignation  d'emplacement. 

D.  O.  M. 

Hier  licht  begraeven  den  eersaemen  Petris 
WALMAN , in  syn  leven  Schepenen  van 
Sombeke  ende  Aermeesler  deser  prochie, 
oudt  73  jaeren,  sterft  den  59,B  Augustus 
1738,  ende  de  eersaeme  Maria  VÖLCKERICK, 
sijne  wettighe  huijsvrauw,  oudt  ....  jaeren. 

sterft  den 

ende  hunne  kinderen  : Joannes  WALMAN, 

JiDOcis  WALMAN,  ..... 

Maria-Anma  WALMAN,  .... 

Bidt  voor  de  zielen. 


N"  1947. 


Emplacement  non  désigné. 

I).  0.  M. 

Sépulture 

van  Ciiristiakn  VERHAEGHEN,  jongliman 
ende  Coopman,  Fondateur  van  de 
wekelijcke  misse  van  Requiem , 
sterft  den  I6cn  Januarij  1695. 

Bidt  voor  de  ziele. 


N°  1948. 


Au  chœur  de  l’église  se  trouvaient  suspendus  six  blasons  de  funérailles. 

Le  premier  appartenait  probablement  à un  membre  de  la  famille  BANCIIY.  Il  était 
parti  et  portait  au  premier  d’azur  à une  croix  ancrée  d'or,  qui  est  BANCIIY;  au 
second , d'azur  à un  sautoir  alezé  d’argent.  Comme  inscription  : 

Obiit 

12  xbre 
1650. 

• N°  1949. 

Le  deuxième  concernait  également  la  même  famille.  Il  portait  l'inscription  : 

Obiit 

3 xbris 

1653. 

N°  1950. 

Le  troisième  était  un  écartelé.  Au  lr  un  semé  de  fleurs  de  lys;  aux  2e  et  3e  un  lion; 
au  contr’écarlelé ; aux  Ir  et  4°  un  semé  de  fleurs  de  lys;  aux  2e  et  3e  trois 
bandes.  Inscription  : 

Obiit 

13  aug. 

1650. 

N"  1952. 

Le  quatrième  se  rapportait  à un  membre  de  la  famille  de  NEVE.  Comme  inscription  : 

Obiit 

"bris 


29 


1638. 


—  *  *28  — 


N°  195*2. 

Le  cinquième  était  celui  de  messire  PAUL  BANCRY,  seigneur  de  Vyver,  etc.  (i). 

L'inscription  portait  : 

Obiit 

8 may 

1615. 

N°  1955. 

Le  sixième  a été  insuffisamment  blasonné  par  l'auteur  du  manuscrit  pour  pouvoir 

déterminer  la  famille  à laquelle  il  appartient  {de à 3 chevrons  de ).  Comme 

inscription  : 


Obiit 

20  meij. 

1716. 

N°  1954. 


Autre  blason  avec  cordelière  mais  sans  indication  d'emplacement.  Incomplètement 
blasonné  par  l'auteur  (i).  Comme  inscription  : 

Obiit 

I*  Febf. 

1761. 

N°  1955. 


Sur  une  verrière,  dans  la  chapelle  dédiée  à la  Sainte-Vierge.  Un  écusson,  en  forme 

de  losange,  parti  aux  armes  des  familles (s)  et  BRAEM.  En-dessous  le  nom 

du  donateur  : 


Basilks  BRAEM. 

Sous  uu  second  écusson  portant  les  armes  des  BRAEM , l'inscription  : 
Gouvaert  BRAEM. 


(i)  Voir  épitaphe  nn  1B32. 

(i)  Le  premier  quartier  du  parti  porte  de , « 3 chevron  de Le  second  quartier 

est  vierge  de  toute  indication.  f 

(*)  A trois  cœurs. 


XXV. 


WAESMUNSTER. 


N°  1956. 

Au  chœur,  du  côté  de  l’Evangile.  Dalle  de  inarbre  blanc  avec  lettres  noires. 
Épitaphe  surmontée  des  armoiries  des  WAVERAXS  et  COCQUYT. 

1).  O.  M. 

Ossa  et  cincres  l)ni  Jacobi, 

F‘  Dni  a M*  Pf.tbi  de 
WAVERANS,  ex  Dola  Petronella 
HOOFT,  obiit  5a  martii  1727, 
ætat:  82,  et  conjtigis  Do1*1 
Annæ  Franciscæ,  P Dnas 
Franciscæ  COCQUYT,  ex  I)ola 
Elizabeth  HOUWEEL  DAVESSCHOOT, 
obiit  8a  Jafi.  1722,  ætat:  83, 
parentum  U:  0:  Jacobi 
Norberti  de  WAVERANS,  lutjus 
parochiæ  46  an:  Pastori, 
obiit  26a  januarii  1761,  1761,  ætat:  75. 

R.  I.  P. 

# 

N°  1957. 


Au  chœur,  du  côté  de  l’Épitrc.  Dalle  de  marbre  blanc  avec  lettres  de  marbre  noir 
En  chef  les  armoiries  de  la  défunte. 

1).  O.  M. 

Ossa  et  cineres  Dolæ  Annæ 
ClIRISTINÆ  DE  WAVERANS, 
clevotæ  f*1  Dni  Henrici,  Toparchæ 
de  Liswalle,  etc.,  obiit  2a  9bris 
1755,  ætatis  71. 

Requiescat  in  pace. 


30 


N°  1938. 


Au  chœur.  Dalle  de  marbre  blanc  avec  lettres  noires.  En  chef  les  armoiries  de  la  défunte. 

icy  giet  noble  demoiselle 
Jenne  PASCHAL,  dit  Spontin, 
la  (juelle  a demeuré  53  ans 
ché  monsieur  le  Conte  de 
Hasselt , en  qualité  de 
demoiselle,  et  morut  le 
8 de  7bre  1680. 

Priez  pour  son  àme. 

N"  1959. 


Même  situation.  Dalle  ordonnée  comme  la  précédente. 

Hier  liglit  begraven  d’Her  Jan 
van  SCHAVERBECKE,  f»  Jans, 
overleet  Schepene  descr 
prochie,  den  jjcn  October  1639, 
oudt  33  jacren. 

Bidt  voor  de  ziele. 

N°  1960. 

Devant  le  maître-autel.  Pierre  bleue  ornée  dans  le  haut  des  armoiries  du  défunt  (i). 

Hic  jacct  mutus  qui  stetit  eloquens 

R, lus  U.  ae  M.  Henricus  CAERDOCK , 

S.  T.  B.  F.,  7 annis  in  Schelderode 
et  Melsen,  15  in  Waesraunster  ut 

Pastor  docuit.  Hune  pa^citc  precibus 
ut  qui  ad  alla  clevandus  in  terris 
ad  altiora  elevetur  in  cœlis. 

Obiit  26a  junii  1678,  ætatis  anno  45. 

R.  I.  P. 


(i)  .4  un  chevron  accompagné  en  chef  de  deux  étoiles  et  en  pointe  d'une  billette 
componée. 


51 


N°  1961. 


Dalle  de  marbre  blanc,  devant  les  degrés  du  maître-autel.  Inscription  sommée  d'un 
écu  armorié.  Épitaphe  extraite  de  la  monographie  de  Wacsmunstcr,  par  de  Potter 
et  Brocckacrt  (p.  65). 


In  adversis  inconcussus. 

Piæ  Mémorise  RH.  adm.  I)L).  hujiis  parochiæ 
pastorum  monumentum  Iioc  sibi  et  successoribits 
suis  extruxit  Rev.  adm.  Dominus-Josepiius-Ludo- 
vicus  DAALDORP,  P Rom.  Cornelii  Amstelodamensis 
et  R"æ  Dorotuæ  Jacobæ  de  ROUCK  Gand’.,  Imjtis 
parochiæ  pastor  per  annos  22,  qui  divixit  die 
21  mensis  septemb.  anni  1798,  ætatis  61  annorum. 
Preces  et  sullragia  singulorum  parocliianorum  suo- 
rum  enixe  postulans  ut  adversis  omnibus  superatis 
æterna  quantocyus.  R.  I.  P. 


N°  1962. 

Dans  la  chapelle  du  Saint-Nom  de  Jésus.  Dalle  bleue  avec  lettres  incrustées  de 

marbre  noir. 

D.  O.  M. 

Sépulture  van  Pr  van  PUYVELDE,  coopman,  sterft 
den  16en  Februarij  1695,  ende  Marie  VERHAGHEN, 
sijne  huijsvrauwe,  sterft  den  10e“  9ber  1707. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1963. 

Dans  la  même  chapelle.  Dalle  de  marbre  blanc  avec  lettres  noires. 

R.  O.  M. 

Sépulture  van  Adriaen  RAEMRONCK,  P Nicolves, 
coopman  ende  fondateur  van  de  maendelijcke 
zielmisse,  sterft  den  30eu  September  1713, 
ende 

de  eerbaere  Elisabeth  MAES,  P Miciiiels,  sijne 
huijsvrauwe,  sterft  den  28eu  Februarij  1707. 

Bidt  voor  de  zielen. 


N"  1904. 


Dans  la  même  chapelle.  Dalle  de  marbre  blanc  avec  lettres  noires. 

1).  ü.  M. 

Sépulture  van  Nicolaes  RAE.MDONCK , fs  Adriaens, 
coopman,  sterft  den  13eu  Marti  1708, 
ende 

de  eerbare  Josixe  van  HE.MOORTERE,  f*  Martinus, 
sijnc  huijsvramve,  sterft  den  *2eu  April  1719. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1963. 

A côté  de  la  chapelle  du  S'-Nom  de  Jésus.  Dalle  sculptée.  Au  centre  les  effigies 
d'un  homme  et  d’une  femme.  Eu  chef  les  armoiries  de  la  famille  KOEI.S  et  en 
d'autres  endroits  deux  petits  écus  KOELS  et (<)• 

Hier  leet  begrave  Daneel  de  RAYE,  f"  J...., 
lioolfschepe  vande  lande  va  Waes,  in  zijne 
tijt,  die  overleet  dê  xiiii  in  julio  xvli. 

En  jonevr.  Joiiane  RüELS,  f'  zijn 

glteselne,  overleet  de 

N°  1966. 

Dans  la  chapelle  de  la  Su'-Yicrgc.  Dalle  en  pierre  bleue  ; écusson , encadrement  et 
lettres  en  marbre  blanc.  En  haut  les  armoiries  de  la  famille  LAUREYNS,  avec  la 
devise  CONSTANT!  V1RTUT1S  AMORE. 

Ü.  ü.  31. 

Sépulture 

van  den  edelen  Heere  Jonckcr 
Jacobls-Guillielmis  LAUREYNS, 

B Jor  Jacobls,  in  sijn  leven 
Heere  van  Audenliovc,  3Iontenliaegcn , etc. 
sterft  den  23en  ineij  1738, 
ende 

vrauwe  A.nna-Elizabeth  GHEYSE.NS 
sijne  liuijsvrauwe , sterft  den  17e" 
xber  1737, 


(i)  Insuffisamment  blasonné. 


ende 

Jor  Jacob cs-Philippcs  LAUREYNS, 
llecrc  van  Audenliove,  etc.,  etc., 
sterft  den  9cn  october  1762, 
ende 

V ra  uwe  Anna-Catharina  de  MUNCK , 
fa  Frans,  sijne  huijsvrauwe,  sterft 

den 

R.  I.  P. 

N°  1967. 

Même  situation.  Dalle  bleue  avec  lettres  de  marbre  blanc. 

D.  0.  M. 

Sépulture  van  d’IIeer  Petris-Hend015 
ANDRIES,  P d’IIeer  Pétri,  in  sijn  leven 
Armeester  geweest,  midtsgaders 
Hooftpunter  ende  Schepenen  deser 

prochie,  sterft  den , 

ende  Joc  Anna-Maria  RAEMDONCK , 
sijne  wettelijcke  huijsvrouw,  sterft 
den  16eu  janrv  1757. 

R.  V.  Ü.  S. 

N°  1968. 

Chapelle  de  la  Ste-Vierge.  Dalle  bleue  encastrée  dans  le  mur.  Inscription  entourée 
des  quartiers  STEEI.ANT , POTTELSBEUGIIE , WALLE,  VILAIN,  de  NEVE,  POTTELS- 
BERGIIE,  ONDERBEUGIIE  et  VOS. 


Ü.  0.  M. 

Hier  liglit  begrave 
Phelips  van  STEELANT , 
P Jans,  in  sijnen  levene 
Watergrave  van  Ylaende- 
ren,  die  overleet  den  xvij* 
van  Decëbre  xvxl, 
ende 

Joncvrauw  Margriet 
van  den  EEDE,  sijne 
geschiede , die  overleet 
op  den  Kersdagh  xvdvi. 


34 


lek  weet  dat  mijn  Verlosser 
leeft  en  dat  ick  ten 
uijtersten  dagh  nijt  der 
aerden  sal  verreijsen , 
en  sal  wederom  met 
mijn  vel  omvaen  worden 
en  sal  in  mijn  vlees 
(’.odt  sien. 

Job.  xix. 

Bidt  voor  de  zielen. 


N°  I 069. 


Même  situation.  Dalle  bleue.  En  rhef  les  armoiries  du  défunt,  en  pointe  un  écu 
losange  parti  au  l'*  de  DANSAERT  et  au  ï*  de  van  STEELANT,  et  à dextre  et  à 
sèueslre  les  quartiers  DAXSAERT,  nE  BEN,  STEELANT,  EUIGHEX,  VLIER DEN f 
van  ker  SPORT,  CORTEWIELLE  cl  MESDAG». 


I).  0.  M. 

Ter  eeren  Godts 
ende 

memorie  van  Jor 
Gillis  D.VNSAERT,  f‘ 
Jor  Jacob,  Heere  van 
ter  Elst , Hoofselie- 
|>enen  van  deu  lande 
\an  Waes,  ont  -LS 
jaeren,  sterft  den  10 
l)ecembr  1630. 
Glietrouwt  met  Jone- 
v rauwe  Marc  rite 
van  STEELANT,  f* 
Jor  Palli  , sterft  den 
•22'~a  Angusti  1639, 
lieten  t'samen  aclitcr 
drij  soonen  en  twee 
dochters. 

Hequicscant  in  paee. 


3o 


N°  1970. 


Dans  la  même  chapelle.  Dille  de  marbre  noir  avec  lettres  dorées.  Inscription  sur- 
montée des  armoiries  du  défunt  et  entourée  des  quartiers  de  NEVE,  van  EEDE, 
SANDERS  et  WESE.  Dans  le  bas  un  petit  écu  losangé  aux  armes  des  de  NEVE. 


D.  0.  M. 

Ter  memorie»  va»  do» 

Rocque  NEGRETHNü  .... 
van  s.  dom*  («),  oud  08  jaeren, 
en  24  in  dienst  va»  sijne 
Ma'  Catlie  als  Capileijn 
sergior,  Gouverneur  van  Havene 
van  Gravelingen,  in  welck 
beleglt  is  doodt  geschoten 
den  2oen  Jttlij  1(543,  begraven 
tot  de  paters  Rccollecten, 
ghetrauwt  hebbende  Joufre 
A.n.na-Lucretia  de  NEVE,  I* 
jor  Pieters,  sterft  de»  4CU 
8'1"  1647,  achterlaetende 
drij  sonen  twee  dochters 
lleere  ontfermt  hun 
sielen. 

N°  1971. 

Même  chapelle.  Dalle  de  marbre  blanc  en  forme  de  losange.  Lettres  noires. 

Libéra 

sepultura 

L).  PltlLIPPl 

d’HANINS  et  l). 

Ad  R 1 A N .E-Fr  A N CISC.E 

DE  PIKERE 
posterorumque 
R.  I.  P. 


(i)  de  Potter  et  Broeckaert  rapportent  cette  épitaphe  dans  leur  monographie  de 
Wacsmunster  (p.  77 ) et  écrivent  DON  ROCylE  NEGRETTENO  V.VN  S.  DOMlco 


56 


N°  1972. 


Même  emplacement;  sur  une  dalle  de  marbre  contre  le  mur  (ente  merbele  tombe 
leghen  den  muer);  inscription  surmontée  des  armoiries  du  défunt  et  entourée  des 
quartiers  d’HANINS,  d’HONT,  van  ItOYEN,  van  de  YYVERE,  de  PICKERE, 
WOESHYNE  et  STALENS. 


D.  O.  M. 
l'iis  manibus 
consultissimi  Üomini 
Philippi  d’HANIUS,  i.  U.  L. 
(|tiondam  territorii  Wasiensis 
summi  Senaloris , deinde 
ejusdem  senalui  a Consiliis. 
Matrem  habuit  Ci.aram 
van  ROYEN,  uxorem 
A D R IA  NA  M - Fr  AN  CISC  AM  DE 

PICKERE.  Obiit  hæc  22a 
9bris  1704,  il  le  dnas  ex  eadein 
relinquens  filias,  quarum 
una  Maria  nupsit  Domino 
Sebastiano-Guliei.umo  d’HANE  , 
SchutHfero,  Tlioparchæ  de  Pottele 
Berse , etc. 

altéra  Angelina-Theresia 
Domino  Christiano-Joanni-Piiilippo 
de  NEVE,  Sclmtifero,  Tlioparchæ  de 
Boode,  Dullacrt,  etc. 
Viventibus  lector  prosperitalem 
mentis  et  corjioris  apprecare,  mortuis 
aniraæ  salutem,  ut  <jui  tlioro  et 
tliumulo  conjuncti  fuerunt  cœlesti 
simul 

requiescant  in  pace. 
Anniversarium  perpetuum  cum 
dislributionc  panis  et  carnis 
hic  fondarunt. 


57 


N°  1973. 


Au  même  endroit.  Dalle  de  pierre  blanche  encastrée  dans  le  mur,  sous  la  fenêtre. 
En  chef  un  écu  armorié.  Epitaphe  extraite  de  la  monographie  de  Waesmunster, 
par  de  Potter  et  Brocckacrt , p.  74. 

U.  O.  M.  I)",IS  Eduardus-Joannes-Antonius  van 
DOORSLAER,  genere  nobilis,  (îlio  primo  genitus 
U'11  Joannes-Francisci  , Brabantiæ  consilii  senatoris, 
liereditarii  slultela  de  Waesmunster  et  Elversele, 
toparclia  de  ten  Ryen,  de  Pontrave  etc.,  ac  lectis- 
sima  conjtigis  I)na  E.  M.  C.  LONCK. 

Et  Memoria  : Dnrum  Franciscii-Ludovicus-Joannis 
eum  I)"a  T.  F,.  van  DUERNE  de  DAMAS,  conjuge,  nec 
non  Joannis- F k a ncisci- Anton i i præfati  Eduardi 
Iratrum.  Sibi,  suisque  gratus  posait  anno  Üomini 
MDCCCXLVII  precare  viator. 

N°  1974. 

Dalle  bleue  devant  1 autel  de  la  S,c-Vierge.  Épitaphe  sommée  des  armoiries  des 
défunts,  et  entourée  des  quartiers  de  HERTOGHE,  van  den  BOSSCHE,  EXAERDE, 
de  WITTE,  ROELANS,  van  der  POORTE,  van  DUFFEL  et  VRANCX. 

Sépulture  van 

Jo1'  Charles  de  HERTOGHE, 

P Jor  Fr  anchois,  in 
sijnen  leven  Heere  van 
Paddeschoot , Belleglicin , 
etc.  etc.,  outsten  llool'l- 
scliepen  van  ’t  landt 
van  Wacs,  die  overleet 
den  23en  Februarii  10:20, 
en 

Vrauwe  Geertruut 
ROELANTS , sijne 
gliesellcnede , die 
overleet  den  


Bidt  voor  de  zielen. 


58 


N®  1975. 

Dans  la  chapelle  dédiée  à S**-Anne.  Dalle  de  marbre  blanc  a*ec  lettres  noires. 

I).  Ü.  M. 

Sépulture  van  Sr  Joanxes  va>  DAMME, 
coopman,  sterft  den  8en  Tber  1716, 
ende 

Joe  Josixa-Rosa  RAEMDOXCK , sijn 
liuijsvrouw,  overleden  den  22en  Febr: 

1717. 

R.  1.  1*. 

N®  1976. 

Dans  la  prédite  chapelle,  sous  la  fenêtre.  Dalle  ornée  de  huit  quartiers.  Celte 
épitaphe  nous  est  renseignée  par  de  Potter  et  Broeckaert  (Watt munster,  />. 

.Miter  Charles  HAXXAERT,  Baenderlteere  van  Liede- 
kercke.  Denderleeuw,  Burggravc  van  Brussel  ende 
van  Lombeke,  Heere  van  Maelsté,  Capelle,  Vlack 
Seltore , Sombeke,  Ydevoorde  ende  van  Xyle,  erf- 
achtigli  Schout  van  Assenede  Ambacht,  van  Lokeren , 

Dackenam,  Waesniunster  ende  van  Elversele  int 

jaer  ons  Heeren  M.DAXI.  Ende  vrouw  Marie 
SCHYFF,  syne  huysvrouw. 

X®  1977. 

Dans  la  chapelle  de  S'-Sébaslien.  Dalle  de  marbre  blanc  avec  lettres  noires.  En  chef 

un  écu  non  blasonné  (i). 

O. 

Ü.  M. 

Sépulture  van  d'Heer  Jvn  SUYS,  P Gaspaert, 

Schout  van  Waesmunsler  ende  Elverzele 
den  tijdt  van  40  jaeren , ende  Meijer  van  ’t 
selve  NYaesmunster,  inidtsg’  Bailitt  van 
Sombeke,  audt  60  jaer,  sterf  den  24'° 

Meert  1709, 


(i)  lue  indication  manuscrite  rap|>orte  que  rct  écu  portail  les  armoiries  du  défunt. 


39 


ende 

de  eersaeme  Jo1'  Catharina  van  YELTHEM 
fa  Rombalt,  sijnc  Avettiglie  huijsup  (?),  oudl 

....  jaer,  sterft  don 

R.  I.  P. 

N°  1978. 

Au  milieu  de  la  même  chapelle.  Dalle  bleue.  Epitaphe  sommée  des  armoiries  du 
défunt  et  entourée  des  quartiers  de  NEVE,  LATHEM,  HEETVELDE , LASSEMBAS, 
SANDERS,  WYSE,  TALBOOM  et  SNEYERS. 

Sépulture  Jonchecr 
PlETER  DE  NEVE  , f* 

Jonckheer  Joos,  aut 
43  jacren , overleden 
den  29e"  Meert e 1620, 

Fondateur  ende  onsen  (?) 

Hooftman  vaut  vrij  guide 
S1  Sebastiaen  in  Waes- 
munster,  ghetraut 
hebbende  Joncvrauw 
Barbara  de  STROOPERE, 
overleden  den  eersten 
Novembris  1630. 

Bidt  voor  de  sielen. 

N°  1979. 

Même  emplacement.  Inscription  commémorative  peinte  sur  le  mur  aux  frais  de  la 
jîilde  de  S'-Sébastien.  En-dessous  les  armes  de  la  famille  de  NEVE.  De  Potier  et 
Brocckacrl,  chez  qui  nous  relevons  celte  inscription  (Waesmunster,  p.  78,),  disent 
qu’elle  est  couverte  d'une  couche  de  badigeon. 

Ter  meerder  eer  van  Godt,  Maria  sijne  moeder, 

En  St.  Sebastiaen,  onsen  patroon  en  behoeder, 

Is  ’t  guide  van  den  handlboogh  alhier  opgeresen , 

Ons  souvereyne  princen,  hun  hoogheden  gepresen 
Albertcs  en  Isabelle  , hebben  tselve  voorwaer 
Ryckelyck  begift  met  previlegien  klaer. 

Jl  PiETER  de  NEYE;  Voorde,  Voorde  gheseyt, 

Heeft  dit  memoriael  voor  de  liefhebbers  bereyt 
Eersten  hoofdman  by  den  prince  dacrtoe  voorsien 
In  ’t  jaer  ons  Heeren  als  men  schreef  XVIe  derthien. 


40 


Nu  1980. 


Mt'-me  source.  Dans  la  chapelle  des  fonts-baptismaux.  Au  bas  d’un  panneau  représentant 
le  Sauveur  en  croix,  adoré  d’un  côté  par  le  donateur  et  ses  six  fils,  de  l’autre 
par  sa  femme  cl  ses  huit  tilles. 


Vernieuwt  door  den  eerw.  Heer  Joannes  RAEM- 
DONCK,  P Michel,  ende  Beatrix  van  PUYVELDE, 
anno  1781. 

Ter  memorie  van  den  eersatnen  Gillis  van  PUY- 
VELDE, P Gillis,  schepenen  deser  parochie  van 
Waesmunster  ende  erfachtig  sgraveman  van  den 
hove  van  Waes  ende  liooldinan  vande  guide  van 
Sint  Sebastiaen,  overleden  i 7ber  1661.  Ende  de 
eerbare  Anna  BUYENS,  lilia  Daniel,  sijne  liuys- 
vrottwe,  overleden  26  Xbcr  1666.  Samen  gewonnen 
14  kinderen.  U.  I.  P. 

N°  1981. 


Devant  le  confessional  occupé  par  le  curé  de  l’époque  («).  Pierre  hlcuc.  Dans  le 
haut  les  armoiries  des  van  STEELANT,  et  aux  côtés  les  quartiers  STEELANT, 
ED1G1IEM,  van  den  EEDE,  YMMELOT,  CORTEW1LLE,  MESDAGH,  \an  IIOORNE 
et  GRAMME/.. 


D.  0.  M. 

Hier  onder  liggen 
begraven  Jor  Pauwels 
van  STEELANT , sone 
van  PtiiLimjs , in 
sijnen  leven  Ilecre  van 
Hasselt,  Moerenbrouck , 
ende  ter  Eist , oudste 
Hool’tschepenen  van  den 
lande  van  Waes, 
overleden  den  14cu 
van  September  int 
jaer  ons  Heercn  xviL. 
en  24,  ottdl  sijnde  74 


jacren. 


(i)  J.-N.  de  Waveraus , Notaire  apostolique,  Chanoine  de  la  Collégiale  de  S,c-Pharaïlde 
à Gand  et  de  Notre-Dame  ü Tcrmondc.  (D’après  l’auteur  du  manuscrit). 


41 


Ende 

Joncvrauwe  JACQUELYNE , 

1“  Jor  Phils  DE  COUR- 
TEWILLE,  sijnc  huijsvrauwe, 
ouclt  58  jaeren , overleden 
den  ï2Gcn  van  September 
1637,  in  huwelijck  ge- 
weest hebbende  den  lijdt 
van  23  jaeren , ende  heb- 
ben l’samen  geprocureert  (sic) 
eenen  soone  ende  acht 
dochters. 

Bidt  voor  de  zielen. 


N°  1982. 


Même  situation.  Dalle  bleue  avec  lettres  noires.  Encadrement  et  écussons  en  cuivre. 
Inscription  s’étendant  sur  les  bords.  Au  centre  les  armoiries  des  van  STEELANT  (i). 
Celles-ci  sont  répétées  dans  trois  angles;  dans  le  quatrième  un  écu  parti  aux 
armes  des  van  STEELA.NT  et  des  de  NEVE. 

11  ic  jacet  honest*  vir  Joues  de 

STEELAND,  fil5  Jouis  de  STEELAND,  et  doicelle  Marie  van  de  WALLE,  quœ  obiit 

vija  Martii  a°  Dui  m.cccclxx 

xvija  (?)  et  doicelle  Catharina  NEEFS,  ejtts  uxor,  quœ  obiit  a°  Dui  M.v«.xxxi,  viiia  Januarii. 

N°  1983. 

Au  même  endroit.  Dalle  bleue.  Inscription  surmontée  d’un  écu  aux  armes  des  van 
STEELANT;  en-dessous  de  celui-ci  un  écu  losange  et  parti  aux  armes  de  la 
même  famille  et  à celles  des  VOLCKERICK.  Aux  côtés  les  quartiers  STEELANT, 
POTTELSBERGHE , WALLE,  VILAIN,  de  NEVE,  POTTELSBERGUE,  ONDERBERGHE 
et  VOS. 

Hier  light  begrave 
edele  ende  weerde 
Servaes  van  STEELANT, 
filius  J ans,  in  sijne  leven 
Heere  van  Wissekercke, 
erfachtigh  Ontf'anghere 
ende  Hoofschepenen 
van  den  lande  van  Waes, 


(i)  Avec  un  petit  écu  dans  le  canton  sénestre  du  chef. 


6. 


42 


den  welcken  out  sijnde 
Ixxxi  jacren  overleet 
den  derden  Septembris  anno 
xvcli,  ende  Joncvrauwe 
Amelberga  VOLCKERIX,  filia 
Jacobs,  sijne  wette lijcke  gltcselne,  sterft 
den  28e"  Novembre  anno  xv.  xxxix. 

Ridt  voor  de  zielen. 

N°  1984. 

Même  situation.  Dalle  bleue.  En  chef  un  écu  aux  armes  des  van  STEELANT;  en 
pointe  un  écu  losange  et  parti  aux  armes  de  la  même  famille  et  à celles  de  van 
CASTRE.  A dextre  et  à semestre  les  quartiers  STEELANT,  VOLCKERICKX,  van 
HOVEN,  DEVELAHE,  de  IIERTOGHE,  van  BELSELE,  van  BERCHEM , PELS,  van 
CASTRE,  GYSBRECHTS , BRUNINCK  d1  COLIN,  van  EEDEN,  d’ITTRE,  de  MOTTEN- 
GHIEN,  de  DO  V RI  A et  ABSOLON. 


D.  0.  M. 

God  ter  eeren 
ende 

ter  memorien 
wel  edele  lleere  Charles 
van  STEELANT,  lleere 
van  Hoizele,  Raeds’ 
Conincx , llooftschepencn 
s’Iandts  van  Waes, 
sterf  xx  i Maij 
CID.ID.C.XX11II. 

Ende 

Vrouwe  Catiiarine 
van  CASTRE,  Miter 
Jans  dochter,  sijne 
lmijsvrouwe,  starf 
in  Decemb:  CL). K). C. XXIII. 
Ende 

van  Jor  SERVAES,  f‘ 
Marck,  sijn  vaeder, 
sterf  den  19cn  Aug: 
1612,  en  Vrauw 
Clara  de  IIERTOGHE 
den  jcn  Feb:  1616. 

Ridt  voor  de  sielen. 


45 


N°  1985. 


Au-dessus  du  même  confessional.  Plaque  de  marbre  blanc  avec  lettres  noires. 
Au-dessus  de  l’épitaphe  les  armoiries  de  la  défunte , aux  côtés  les  quartiers 
d’OOSTERLINCK,  HEURBLOCK,  CROCAERT,  1NGELANT,  SURMONT,  STEE1.ANDT, 

RAVESG110T  et  MERWEDE. 


I).  Ü.  M. 

Nobili  Domicellæ 
Barbaræ  d’OOSTERLINCK  , 
Domini  Joannis,  Archisca- 
beni  AYasiæ,  et  Maree 
SURMONT  filiæ , obiit 
28  Septembris  anno 
1722  agens  an-ætal: 

86. 

R.  I.  P. 

Prœnobilis  familiæ 
d’OOSTERLINCK,  et  de 
NEVE  hœredes. 

M.  H.  P.  C. 

N°  1986. 


Sans  désignation  d’emplacement.  Inscription  sommée  d'un  écusson  losangé  aux  armes 

des  van  STEELANT. 

D.  O.  M. 

Sépulture  van  de  edele  ende  weerde 
Joncvrauw  Margarite  van  STEENLANDT, 
p Jor  Philips,  Jans  sone,  ex  Jonckvrauw 
Ma  RG  rite  van  den  EEDE , fa  Jo1  Hendryckx  , 
tweemael  weduwe,  eerst  van  Jo'  Pauwels 
van  EXAERDE,  Franchois  zone,  ex  Joncvrauw 
Joosyne  HAUWE,  f»  Pauli,  vaedere  van  beede 
haere  kinderen  François  en  Anna,  daer 
naer  van  Jor  Jan  van  ROVEN.  Oliviers 
zone,  Heere  van  Paddeschoot,  sonder 
kinderen , welcke  overleet  den  xi 
van  Sporcle  M.D.LXXXVII. 

R.  I.  P. 


44 


N°  1987. 

Épitaphe  sans  indication  d'emplacement  et  sommée  des  armoiries  des  van  STEELANT. 

Hier  light  begraven  Marck  van 
STEELANT,  f*  Servaes,  in  sijn  leven 
Hoofschepenen  van  den  lande 
van  Waes,  die  overleet  den 
xvcn  Au  gast  i xv'lxix. 

Ende 

Joncvrauwe  Margriete  van 
ROYEN,  f"  Roulants,  sijn 
glieselnede,  die  overleet  den 
....  Meij  xv'lxxv. 

N°  1988. 

Dalle  en  pierre  bleue,  sans  indication  d'emplacement. 

D.  0.  M. 

Graefplaetse  van  den  eerweirdighen 
Heer  Lucas  van  PUYVELDE , Priester 
den  tijdt  van  54  jaeren,  sterft  den 
12  Julij  1745,  oudt  sijnde  80  jaeren, 
en  sijnen  broeder  d’Heer  Egidius 
van  PUYVELDE,  f*  Pieter,  ont  72 
jaeren,  sterft  den  29cn  8bris  1747. 

R.  I.  P. 

N°  1989. 

Emplacement  et  nature  de  la  dalle  non  indiqués. 

D.  O.  M. 

Hier  liglit  begraeven  Sr  Andréas  DAENS, 
in  sijn  leven  Rorgenicester  ende  Schepenen 
der  heerelijekhede  van  Sombcke,  audt  60 
jaren,  sterft  den  26  Julius  1752, 
ende 

de  cersaemc  1sabei.lv  POPPE,  filia  Michiel, 
sijne  vvettiglie  huijsvrauw,  audt  72  jaeren, 
sterft  den  70U  Februarius  1 762. 

Bidt  voor  de  zielen. 


45 


N°  1990. 

Comme  précédemment. 

I).  0.  M. 

Sépulture  van  Andréas  de  .MEESTEK,  in  sijn 
leven  Schepenen  van  Sombeke , oudt  64  jaeren 
sterft  den  29en  8ber  1743, 
ende 

de  eersaeme  Jidoca  DAEMS,  sijne  wettighe 
huijsvrauw,  oudt  83  jaeren,  sterft  den 
3CU  Januarius  1761. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1991. 

Comme  précédemment. 

D.  0.  M. 

Graefplaetse  van  Sr  Garolus  van  BOEGAEKT 
in  sijn  leven  Borgemcester  ende  Schepenen 
der  heerelijckliede  van  Sombeke,  oudt  36 
jaeren,  sterft  den  14en  Meert  1753. 

R.  I.  P. 

N°  1992. 


Comme  précédemment. 

D.  0.  M. 

Hier  light  begraeven  den  eersaemen  Joannes 
POPPE,  in  sijn  leven  Schepenen  der  heerelijckliede 
van  Sombeke,  oudt  71  jaeren,  sterft  den  22eu 
9ber  1756. 

Bidt  voor  de  ziel. 

N°  1993. 

Comme  précédemment. 

D.  O.  M. 

Sépulture  van  den  eersaemen  Junocus  NAUTS, 
in  sijn  leven  Schepenen  van  Sombeke,  oudt  ... 
jaeren,  sterft  den  13  9bre  1767, 


ende 

de  eersaeme  Francisca  de  ROY,  sijnc  wettighe 
luiijsvrauw,  in  houwelijck  geweest  hebbende  44 
jaeren , oudt  Ci  jaeren,  sterft  den  12en  Januarius 
1758,  wesende  hunnen  trauw-dagh. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N»  1994. 

Comme  précédemment. 

D.  O.  M. 

Hier  licht  begraeven  den  eersaemen  Adriants 
van  MELE,  in  sijn  leven  Schepenen  van  Sombeke, 
oudt  64  jaeren,  sterft  den  28*n  Meert  1744 
ende 

de  eersaeme  Maria  de  BRABANDER,  sijne  huijs- 

vrauwe,  sterft  den 

jaeren. 

Ende  hunne  kinderen  Joannes  van  MELE, 
sterft  den  18en  7ber  174o, 

Petronella  van  MELE,  sterft  den  26en  Jan:  1746, 
Maria  van  MELE,  sterft  den 

Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1995. 

Comme  précédemment. 

D.  O.  M. 

Sépulture  van  den  eersaemen  Servatils  NAUTS, 
oudt  82  jaeren,  sterft  den  5'°  Augustus  1760, 
ende 

de  Eersaeme  Elizabeth  WITDOECK , sijne  wettighe 
luiijsvrauw,  oudt  70  jaeren,  sterft  den  8en  Julius 
1758. 

Ende  hunne  kinderen  Adriancs  N’AL'TS,  sterft 
den  12en  xber  1746, 


Bidt  voer  de  zielen. 


47 


N°  1996. 


Épitaphe  sans  indication  d’emplacement. 


Ü.  O.  M. 

Sépulture  van  den  eersaemen  Joannes  POPPE,  P 
Michiel,  in  sijn  leven  Schepenen  der  heerelijekhede 
van  Sombeke , Kerck  ende  Arin'-meester  deser 
prochie,  in  houwelijck  geweest  56  jaeren,  sterft 
den  28cn  Augustus  1761  — oudt  99  jaeren. 
ende 

de  eersacme  Maria-Magdalena  SMET,  P Elizabeth, 
sijne  huijsvrauwe,  sterft  den  9en  April  1750. 
oudt  75  jaeren, 

ende  hunne  kinderen  : Carolus  POPPE,  oudt  20  jaeren 
sterft  den  10en  Januariiis  1720; 

Augustinus  POPPE,  oudt  25  jaeren,  sterft  den  2cn 
Meert  1726; 

Judocus  POPPE,  oudt  27  jaeren,  sterft  den  16en  Meij 

1728; 

Marianna  POPPE,  oudt  30  jaeren,  sterft  den  30en 
8ber  1729; 

Elizabeth  POPPE,  oudt  40  jaeren,  sterft  den  28''“ 
Julius  1757; 

Philippus-Adrianus  POPPE,  oudt  56  jaeren 
sterft  den  12en  September  1738; 

Petrus  POPPE,  oudt  58  jaeren,  sterft  den  10e“ 
Junius  1760; 

Joannes  POPPE,  oudt  48  jaeren,  sterft  den  50°" 
Julius  1760; 

Theresia  POPPE,  oudt  58  jaeren,  sterft  den  20*’n 
Julius  1762; 

Andréas  POPPE,  oudt  56  jaeren,  sterft  den 
6eu  Julius  1767 


Bidt  voor  de  zielen. 


— 48  — 

N°  1997. 

Pierre  sépulcrale  sans  désignation  d'emplacement. 

D.  O.  M. 

Sépulture  van  d’ileer  Carole s de  BRABANDER,  in 
sija  leven  Bailliu  ende  Schout  der  heerelijckliede 
van  Sombeke,  etc.  oudt  74  jaeren,  sterft  den 
30cu  April  1704, 
ende 

van  Joc  Maria  van  11ECKE,  sijne  eerste  wettighe 
huijsvrauwe,  oudt  48  jaeren,  sterft  den  20e" 
Augustus  1731 , 
ende 

Jo°  Anna  STUER,  sijn  tweede  wettighe 
huijsvrauwe,  oudt  ....  jaeren,  sterft  den 

•••••••  1 

ende  hunne  kinderen  : Jcdoca  de  BRABANDER , 
oudt  24  jaeren,  sterft  den  16en  Julius  1733; 
Isabella-Jacoba  de  BRABANDER,  oudt  28 
jaeren,  sterft  den  27en  Junius  1763, 


Bidt  voor  de  zielen. 

N°  1998. 

Comme  précédemment. 

1).  O.  M. 

Sépulture  van  de  eersaeme  Anna  de  BELL, 
in  haer  leven  gcestelijcke  dochter,  oudt 
70  jaeren,  sterft  den  17cn  Meij  1738. 

Bidt  voor  de  ziele. 

N»  1999. 

Comme  précédemment. 

D.  O.  M. 

Hier  licht  begraeven  Joannes  SMET , oudt  83 
jaeren,  sterft  den  10en  8bcr  1738, 


— 49  — 
ende 

de  eersaeme  Petronella  WAUMAN,  sijne  wettighe 
liuijsvrauw,  o«dt  80  jaeren,  sterft  den  7cn 
8ber  1758. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N°  2000. 

Comme  précédemment. 

D.  0.  M. 

Sépulture  van  Joc  Joanna-Catharina  van 
BOGAERT,  wed®  van  S1'  Franciscus  AERTS- 
SENS,  oudt  76  jaeren,  sterft  den  4en  Junius 
1765. 

R.  1.  P. 

N°  2001. 

Épitaphe  dont  remplacement  n’est  pas  indiqué. 

L>.  O.  M. 

Sépulture  van  den  eersaemen  Michiel  van 
SCHOUTEN,  P Adriani,  oudt  60  jaeren,  sterft 
den  9e"  Februarius  1711, 
ende 

de  eersaeme  Anna  van  MEERSCHE,  P Francisco, 
sijne  wettighe  huijsvrauw,  oudt  78  jaeren, 
sterft  den  22eu  9ber  1736, 
ende  hunne  kinderen  : Joannes  van  SCHOUTEN, 

P Michiel,  oudt  63  jaeren,  sterft  den  11e»  Junius  1756; 
Franciscus  van  SCHOUTEN,  P Michiel,  oudt  50 
jaeren,  sterft  den  20en  Meij  1755; 

Martints  van  SCHOUTEN,  P Michiel,  oudt  58 
jaeren,  sterft  den  29°"  Augustus  1755, 

S‘  Carolus-Jacobus-Philippus  van  SCHOOTEN,  P 
Michiel,  in  sijn  leven  Borgcineester  ende  Schepenen 
van  Sombeke,  mitsgaeders  Coster  van  de  selve 
kercke  ten  tijde  van  ...  jaeren,  oudt  ....  jaeren 

sterft  den 

ende 

de  eersaeme  Anna-Crtiiarina  de  MEESTER, 
sijne  wettighe  huijsvrauwe,  oudt  ....  jaeren, 
sterft  den 


7. 


50 


ciule  liiinnc  kinderen  : Jacobus  van  SCHOOTEN,  f" 
Caroli,  oudt  ....  jaeren,  sterft  den. 

Angemna  van  SCHOOTEN,  f*  Caroli,  oudt  .... 
jaeren,  sterft  den.  . . . .; 

Elizabetiia  van  SCHOOTEN,  f'  Caroli,  oudt  .... 
jaeren,  sterft  den ; 

Josephus  van  SCHOOTEN,  f*  Caroli,  oudt  ....  jaeren, 

sterft  den ; 

Joannes-Baptista  van  SCHOOTEN,  f*  Caroli,  oudt 
....  jaeren,  sterft  den  . . . .; 

Josephus  van  SCHOOTEN,  tilius  Miciiiel,  oudt  .... 
jaeren,  sterft  den.  . . . .; 

Isabella  van  SCHOOTEN,  fa  Michiel , oudt  57 
jaeren,  sterft  den  240n  Augustus  1761. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N»  2002. 


Épitaphe  sans  indication  d'emplacement. 


D.  0.  M. 

Hier  liglit  begraeven  den  eersaemen  Petrus 
ROELS,  in  sijn  leven  Scliepenen  van  Soinbeke, 

oudt  jaeren,  sterft  den.  . . . ., 

ende 

de  eersaeme  Elizabeth  NAUTS,  sijne  wettiglie 
huijsvrauwe,  oudt  ....  jaeren,  sterft  den 

ende  hunne  kinderen  : Josephus  ROELS , f"  Petri  , 

oudt  ....  jaeren,  sterft  den , 

ende  de  eersaeme  Petronella  van  VL1ERBEKGHE,  f* 
Servasi,  sijne  wettiglie  huijsvrauwe,  oudt  52  jaeren, 
sterft  den  16cn  8bris  1752, 

Petrus  ROELS,  f*  Petri,  oudt  ....  jaeren,  sterft 

den 

Joannes  ROELS,  P Petri,  oudt  ....  jaeren,  sterft 

den 

Isabella  ROELS,  f"  Petri,  oudt  ....  jaeren,  sterft 
den.  . • . . . ., 

Bidt  voor  de  zielen. 


N°  -2003. 


Épitaphe  dont  la  situation  n’csl  pas  désignée. 

1).  O.  M. 

Sépulture  van  den  eersaemen  Jongliman 
Joannes  de  VELDER , in  si jn  leven 
Borghemeester  ende  Schepenen  der 
lieerelijckhede  van  Sombeke,  sterft 
den  28cn  \ber  1740,  oudt  ....  jaeren. 

Bidt  voor  de  ziele. 

N°  2004. 

Sur  un  monument  funéraire  orné  d’anges  et  d’autre  motifs.  Épitaphe  extraite  de  la 
monographie  de  Waesmunsler  fpp.  78-79),  par  de  Potter  et  Broeckaert. 

D.  O.  M.  Cv  devant  gist  noble  homme  messire 
Pierre-Sixte  de  NEVE,  dit  Nepotian,  a Voorde,  Che- 
vallier, Seigr  de  Rode,  Bramart,  Dullart,  Peper- 
straete  etc.,  haut-eschevin  du  Pays  de  Waes, 
laquelle  charge  à l’imitation  de  ses  anchestres, 
grand  baillieux  et  haut-eschevins,  il  a desservy  fort 
honorablement  et  fidèlement,  estant  un  des  4 qui, 
pour  monster  leur  zèle  et  fidelité  à Sa  Majesté 
Catolique  le  Boy  Charles  2,  pendant  la  prise  de 
Gand  par  le  Roy  très  chrestien  Loys  XIV,  l’an 
1678,  ont  abandonné  tout  leur  bien  et  ....  se  reti- 
rèrent à Anvers;  il  mourut  le  1687,  âgé  de 

59  ans.  Et  de  la  Noble  dame  Margerit-Agnes  d’OOSTER- 

LINCK,  sa  chère  moitié,  laquelle  mourut 

Passant,  priez  pour  leurs  âmes,  afin  que  Dieu 
leur  fasse  miséricorde.  Ce  sont  leurs  prières. 

N°  2005. 

Sur  un  tableau  représentant  la  conversion  de  l’apôtre  S1  Paul.  Inscription  ornée 
de  deux  écussons  armoriés  et  extraite  de  la  monographie  de  Waesmunstcr  (p.  79), 
par  le  mêmes  auteurs. 

Sépulture  omme  d’IIeer  Adriaen  J an  ZEGHERS, 

Schepenen  ende  Greffier  van  Waesmunstcr  ende 


Hel versele  den  tyt  van  LIIM  jaeren,  ende  prince 
van  tgulde  vanden  hoogweerdighen  Naem  Jesu, 
overleden  den  VI  Februari  M.VI'XLI.  Ende 
joncvr.  Clara  de  CLERCQ,  f:1  d'Heer  Paiilus,  syne 
huysvrouwe,  overleden  den  4 Maerte  1648. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N"  2006. 

Au  presbytère.  Tableau  datant  de  1566,  sans  indication  de  sujet.  On  y voyait  les 
armoiries  de  MATERNE  WYTS,  portant  pour  cimier  une  tête  d’écureuil  d’argent, 
ainsi  que  les  quartiers  WYTS,  BORRE,  BELLE,  PAELDINCK,  OI.BEKE,  BASSE- 
ROBE,  LICHTERYELDE  et  ERBRYCKE  (i). 

N°  2007. 

Bans  l’église  de  Waesmunster  se  trouvaient,  suivant  l’auteur  du  recueil,  7.»  blasons 
de  funérailles.  11  en  a reproduit  59  dans  son  manuscrit.  Les  voici  : 

Blason  entouré  d’une  cordelière  se  rapportant  à un  membre  de  la  famille  de 
11ERTOGUE.  11  est  parti  aux  armes  de  cette  famille  et  à celle  de  van  der  GRACHT. 
Il  portait  pour  inscription  : 

Obiit 

24  xbre 

1602. 

N°  2008. 

Blason  parti  aux  armes  de  de  CLERCy  et  de  HERTOGIIE,  cl  entouré  d’une  cordelière. 

Inscription  : 

Obiit 

28  9bris 

1602. 

N°  2009. 

Blason  de  messirc  CHARLES  de  HERTOGIIE,  seigneur  de  Paddcschoot,  Bellegliem, 
etc.,  haut-échevin  du  pays  de  Waes  (*)•  Comme  inscription  : 

Obiit 

23  fêb. 

1620. 


(0  Les  quartiers  WYTS  (d'argent  à une  fasce  de  gueules  accompagnée  de  trois  cors 
de  chasse  du  même),  BELLE  et  PAELBINCK  ont  seuls  été  blasonnés  par  l’auteur 
du  recueil. 

(i)  Voir  épitaphe  n®  1974. 


33 


N°  2010. 

Blason  appartenant  probablement  à dame  GERTRUDE  ROELANTS , femme  de  CHARLES 


de  HERTOGHE,  précité  (i).  11  est  parti  aux  armes 

entouré  des  quartiers  ROELANTS van 

et  porte  pour  inscription  : 

de  ces  deux  familles,  est 
der  ROORTE  et  SURMONT, 

Obiit 

13 

juny 

1628. 

N°  2011. 

Blason  concernant  un  membre  de  la  famille  de  NEVE.  11  est  entouré  des  quartiers 
de  NEVE,  COUSENS,  OOSTERLINCK  et  SURMONT.  Comme  inscription  : 

Obiit 

23  jaii: 

1716. 

N°  2012. 

Blason  se  rapportant  à un  membre  de  la  famille  de  KECKOVE.  On  y lisait  : 

Obiit 

16  xbre 

1691. 


N°  2013. 

Blason  avec  cordelière  parti  aux  armes  des  familles  de  ou  van  den  KERCHOVEN  et 
de  STEENLANT.  Comme  inscription  seule  Tannée  du  décès  : 

Obiit 
an  no 
1633. 

N°  2014. 

Blason  funéraire  appartenant  à dame  MARGUERITE  van  STEENLANT,  femme  de 
GILLES  DANSAERT,  seigneur  de  tcr-EIst  et  haut-échevin  du  pays  de  Waes  (*)• 
Ce  blason,  qui  est  entouré  d’une  cordelière , est  parti  aux  armes  de  ces  deux  familles 
et  porte  pour  inscription  : 

Obiit 

22  attg: 

1639. 


(i)  Ibidem. 

(î)  Voir  épitaphe  n°  1969. 


54 


N°  -2015. 

Blason  analogue  portant  en  abîme  un  éeu  armorié  (à  trois  chevrons  accompagnés 
de  trois  roses  ou  quintefeuillesj.  Inscription  : 

Obiit 

25  J au: 

1642. 


N°  2016. 

Blason  mortuaire  de  messire  GILLES  DANSAERT,  seigneur  de  ter-EIst , baul-écheviu 
du  pays  de  Waes.  (<).  Comme  inscription  : 

Obiit 

10  xbre 

1650. 

N°  2017. 

Blason  de  messire  PHILIPPE  d’HANINS,  licencié  en  droit  (i).  Il  est  entouré  des 
quartiers  : de  P1CKERE,  COCHELIES,  WOESTEYNE  et  STALINS,  et  porte  pour 
inscription  : 

Obiit 

22  7bre 

1704. 

N°  2018. 

Blason  avec  cordelière  et  écartelé,  au  1 et  au  1 aux  armes  de  DANSAERT,  au  2 
et  au  3 à celles  de  vas  STEENLANT.  Comme  inscription  : 

Obiit 

5 Julij 

1663. 

N#  2019. 

Blason  mortuaire  portant  un  écusson  écartelé,  au  1 et  4 aux  armes  des  de  NEVE, 
au  2 et  3 à celles  de  , avec  un  écu  brochant  sur  le  tout.  Inscription  : 

Obiit 

51  maij 

1665. * (*) 


(i)  Voir  épitaphe  n°  19G9  et  blason  nc  2014. 

(*)  Ibidem  n°  1972. 


DO 


N°  2020. 

Blason  de  funérailles  insuffisamment  reproduit  pour  pouvoir  en  déterminer  la  famille. 

Unique  inscription  : 

Obiit 

1060. 

N°  2021. 

Blason  identique  à celui  décrit  sous  le  n°  2019,  mais  sans  écu  brochant  sur  le  tout. 

Inscription  : 

Obiit 

17  martij 

1658. 

N°  2022. 


Blason  entouré  d’une  cordelière.  Parti,  au  premier  comme  le  blason  précédent,  au 
second  de  à un  chien  On  y lisait  : 

Obiit 

31  martij 

1663. 


N°  2025. 


Blason  funéraire  concernant  un  membre  de  la  famille  d’OOSTERLINCK  , dont  il 
porte  les  armoiries  parties  avec  celles  de  SURMONT.  Il  est  orné  des  quartiers 
OOSTERL1NCK , 11EUR1BLOCK,  CUOCAERT,  van  INGELÀNT.  SURMONT,  STEELANT 
RAYESCOT  et  MEERNEN,  et  porte  pour  inscription  : 

Obiit 

8 martii 

1702. 


N°  2024. 


Blason  de  funérailles  de  messire  CHARLES  van  STEELANT,  seigneur  de  Iloirzelle, 
conseiller  de  S.-M.  et  haut  échevin  de  Wacs  («).  Inscription  : 

Obiit 

21  meij. 

1624. 


(i)  Voir  épitaphe  n°  1981. 


N°  2025. 


Blason  se  rapportant  à un  nombre  de  la  même  famille.  Il  ne  porte  pour  inscription 

que  l’année  du  décès  : 


Obiit 

1618. 


N"  2026. 


Blason  concernant  un  membre  de  la  famille  SURMONT,  avec  cette  inscription  : 

Obiit 

25  Febr. 

1626. 


N°  2027. 


Blason  appartenant  à un  membre  de  la  famille  d'OOSTERLINCK  , avec  cette  inscription  : 

Obiit 

22  7bre 

1656. 


N°  2028. 


Blason  parti  aux  armoiries  des  familles  d'OOSTERLINCK  et  SURMONT.  Comme 

inscription  : 

Obiit 

15  7bre 

1656. 

N°  2029. 

Blason  funéraire  aux  aï-mas  de  la  famille  d’OOSTERLINCK  avec  les  quartiers  : 
OOSTERLINCK,  IIEUR1BLOCK , CROCAERT,  INGELANT,  SURMONT,  STEELANT, 
RAYESCHOT  et  MAERNEN.  On  y lisait  : 

Obiit 

an  no 


1694. 


04 


-V  3030. 

Blason  se  rapportant  à un  membre  de  la  famille  van  STEELANT,  avec  cette  inscription  : 

Obiit 

an  no 
1630. 


N 3051. 


Blason  mortuaire  avec  cordelière,  parti  aux  armes  des  familles  SIRMONT  et  van 
STEELANT,  et  portant  pour  inscription  : 

Obiit 

16  jan. 

1634. 


N 3053. 


Blason  appartenant  à un  membre  de  la  famille  de  NEVE,  avec  l'inscription  : 

Obiit 

1 8 raeij 

1687. 


-V  3055. 


Blasou  parti  aux  armes  des  familles  de  NEVE  et  d'OOSTERLINCK.  11  est  entoure 
d une  cordelière  et  porte  pour  inscription  : 

Obiit 

20  april 

1700. 


Ni"  3034. 

Blason  parti  aux  armes  des  familles  (i)  et  d'OOSTERLLNCK.  Il  est  orné  d une 

cordelière  et  on  y lit  : 

Obiit 

1*  aug: 

1759. 


(i)  Quartier  non  blasonné  par  l'auteur  du  manuscrit. 


8. 


— 38  — 


N°  2035. 


blason  funéraire  portant  on  abîme  un  éousson  de  forme  ronde,  parti  aux  armes  des 
familles  van  STEELANT  et  van  CASTRE  et  entouré  des  quartiers  van  CASTRE, 
BRUYNINCK  COLIN,  DOVRIN  et  dTTTRE.  L’inscription  ne  relate  que  l'année 
du  décès  : 


Anno  1020. 


N"  2<>30. 


blason  mortuaire  se  rapportant  à un  membre  de  la  famille  ZANNEQLTN.  Il  est  entouré 
des  10  quartiers  suivants  : ZAN.NEQU1N,  MA  ES,  FONTAINE,  OURKAYN,  de  Y ICO , 
QUARTIONCK,  i.a  TORRE,  JACQUENOET,  HA  U WEEL,  de  VOS,  BERLAMONT,  van 
ROOSELAERE,  URIGDAMME,  BAERT,  SCHACKX  et  SERSANDERS.  Comme  inscription: 


X°  2037. 


blason  portant  un  chevron  accompagné  île  trois  coquilles.  Inscription  : 


Obiit 

26  feb: 

1686. 


.N"  2038. 


Blason  portant  trois  tours  crénelées  cl  ajourées  et  un  chef  chargé  de  trois  volatiles; 
probablement  de  ROP.  Comme  inscription  : 


Obiit 


27 


1713. 


\brc 


— 59  — 

N°  2039. 

blason  se  rapportant  à un  membre  de  la  famille  de  NEVE,  avec  celte  inscription  : 

Ubiit 

29  7bre 

1038. 

N°  2040. 

blason  parti  aux  armes  des  familles  de  GLERCQ  et  (i).  11  est  entouré  d'une 

cordelière  et  porte  pour  inscription  : 

Obiit 

10  maij 

1098. 

N°  2041. 

Blason  portant  en  abîme  un  écusson  aux  armes  de  la  famille  de  GLERGl) , avec  celle 

inscription  : 

Ubiit 

8 feb: 

1012. 


N°  2042. 


blason  parti  au\  armes  des  familles  (*)  et  probablement  de  ROP.  Il  porte  pour 

inscription  : 

Obiit 

25  9brc 

1713. 


N°  2043. 


blason  parti  aux  armes  des  familles  de  CLEltCQ  et (s).  Gomme  inscription  : 

Obiit 

un  no 
1038. 


(i)  (tl  (s)  Non  blasonnné  par  l'auteur. 


60 


N°  2044. 

Blason  se  rapportant  à un  membre  de  la  famille  de  CLERCQ,  avec  cette  inscription  : 

Obiit 

6 april 

1674. 

N°  2045. 

Blason  appartenant  à la  même  famille.  On  y lisait  : 

Obiit 

1 9ber 

1629. 


N°  2046. 


Blason  funéraire  de  messirc  JACQUES-GUILLAUME  LAUREYNS,  seigneur  de  Audenliovc, 
Montenhaegcn , etc.  Il  |iorte  pour  inscription  : 

Obiit 

25“  maii 

1738. 

N°  2047. 

Blason  mortuaire  de  dame  ANNE-ELISABETH  GIIEYSENS,  femme  de  JACQUES- 
GUILLAUME  LAUREYNS,  précité  («)•  H est  entouré  d’une  cordelière  et  comme 
inscription  on  y lit  : 


Obiit 

24“  xbris 

1 757. 

N°  2048. 

Blason  parti  aux  armes  des  familles  de  CLERCQ  et  du  QUESNOY  (?).  U est  orné 
des  quartiers  de  HUMAL,  HEYMBEECK , la  LATTOIRE,  OCEANIA , OUQUESNOY, 
SPRUYT,  PERSOONS  et  vax  ELTHEN.  Comme  inscription  : 

Obiit 

29  9bre 

1703. 


( i ) Le  quartier  GIIEYSENS  non  blasonné  par  l'auteur  du  manuscrit. 


61 


N°  2049. 

Blason  concernant  un  membre  de  la  famille  de  CLERCQ.  Il  est  orné  des  quartiers 
DK  CLERCQ,  SEYECOTE,  II' MAL , du  QUESNOY,  BLANCKAERT,  van  IIAMME, 
JACOBS  et  SP1RA,  et  porte  pour  inscription  : 

Ohiit 

3 7 b ris 

1710. 

N°  2030. 

Blason  d’un  membre  de  la  famille  SANCHEZ  de  CASTRO  Y TOLEDO  (ij.  Les  armoiries 
sont  brisées  d’un  lambcl  i»  trois  pendants.  Comme  inscription  : 

Obiit 

20  Julii 

1723. 

N°  2031. 


Blason  parti  aux  armes  des  familles  et  d’OOSTERLINCK.  L’écusson  est  entouré 

d’une  cordelière  et  sommé  d’une  couronne  à trois  perles.  Quartiers  : d’OOSTER- 
LINT.K,  HEl’RIBLOCK , CROCAERT,  1NGELANT,  SURMONT,  STEELANT,  RAVESCHOT, 
ROMRÉE,  YEUSELS,  SCHOLIERS,  HALLER,  van  HOOFF,  CARMYN,  KEEREMANS 
et  PEETERS.  Comme  inscription  : 

Obijl  31“  juli j a0  1739. 

N°  2032. 

Blason  avec  cordelière  concernant  un  membre  de  la  famille  LAUREYNS.  On  y lit  : 

Obiit 

21*  «bris 

1733. 

N°  2033. 

Blason  parti  aux  armes  des  familles  de  NEYE  et  de  ROP  (?)•  11  est  entouré  d’une 
cordelière  et  porte  pour  inscription  : 

Obiit 

16*  martii 

1748. 


(i)  L’arbre  généalogique  déjà  cité  ne  mentionne  aucun  de  CASTRO  qui  soit  mort 
à cette  date. 


— 62  — 

N°  2054. 

Blason  sc  rapportant  à un  membre  de  la  famille  LAUREYNS.  Inscription  : 

Obi  it 

28  xbris 

1758. 

N°  2055. 

Blason  a\cc  cordelière  concernant  un  membre  de  la  famille  de  NEVE.  On  y lit  : 

Obi  it 

16*  maij. 

1748. 

N°  2056. 

Blason  avec  cordelière  appartenant  à un  membre  dp  la  même  famille.  Inscription  : 

Obiit 

un  no 

1751. 

N°  2057. 

Blason  avec  cordelière.  L'écusson  de  forme  ronde  est  parti  aux  armes  des  familles 
UE  KOI*  (?)  et  (i).  Comme  inscription  : 

Obiit 

an  no 

1740. 

N°  2058. 

Blason  avec  cordelière  concernant  un  membre  de  la  lamille  de  NEVE.  On  y lit  : 

Obiit 

2“  maii 

1765. 


(i)  Armes  non  reproduites  par  l'auteur  du  recueil. 


N"  2059. 


Blason  funéraire  de  messire  PIERRE  i>e  NEVE,  fondateur  et  ehef-liomine  de  la  gilde 
de  S. -Sébastien  de  Waesmunstcr  (0.  Il  est  orné  des  quartiers  de  NEVE,  ......... 

et  WESK  (WYSE)  et  porte  pour  inscription  : 


Obiit  anno 
1020,  den  29lM1 
maerle. 


N°  2060. 

Blason  funéraire  de  la  noble  demoiselle  BARDE  u'OOSTERLINCK , fille  de  JEAN  et  de 
MARIE  SURMONT  (t).  L'écusson  est  écartelé  aux  armoiries  de  scs  parents  et 
entouré  des  quartiers  OOSTERLINCK,  MORSLEDE , IIEURIBLOCK,  KEULENE, 
CROCAERT,  STYNEN,  van  1NGIIELANT,  van  PEEDE,  SURMONT,  van  ARCKEL, 
STEELANT,  van  ROVEN,  RAVESCHOT,  EYNHOlÜTS,  MEERNEM  et  SANTWYCK. 
Comme  inscription  : 

Obiit 

28  7bris 

1722. 


N°  2001. 

Blason  de  funérailles  de  messire  JACQUES  de  WAVERANS,  fils  de  PIERRE  et  de 
PETRONELLE  IIOOFT  (a).  11  porte  comme  inscription  : 

Obiit 

5J  martii 

1727. 


N"  2062. 


Blason  avec  cordelière  de  dame  ANNE-FRANÇOISE  COCQUYT,  femme  de  JACQUES 
WAVERANS,  précité  (t).  En  bas,  la  devise  NOAVIS  NOCET.  Inscription: 

Obiit 

8a  jan: 

1722. 

(i)  Voir  épitaphe  n°  1978  et  l’inscription  commémorative  n°  1979. 

(0  Ibidem  n°  198Ö. 

(a)  Ibidem  n°  I9ÖG. 

(«)  Ibidem  n°  19ÖG. 


Nu  2003. 


Illason  avec  cordelière  de  la  demoiselle  ANNE-CHRISTINE  dk  WAVERANS  (i).  On  y IU  : 


Obiit 

2J  9l>ris 

1755. 

N°  2064. 

blason  funéraire  avec  les  armes  de  l'Espagne  (<)•  H porte  la  date  de  décès  de 

rarchiduchcsse  ISAbELI.E. 

Obiit 

1“  xbris 

1633. 

N°  2065. 

blason  funéraire  du  très-révérend  JACQUES-NORBERT  WAVERANS,  notaire  apostoli- 
que, chanoine  de  la  collégiale  de  Sainte-Pbaraïlde  à Gand  et  de  Notre  Dame  à 
Termonde,  curé  de  Waesmunster  (s).  L’écusson  est  sommé  d’un  chapeau  écclé- 
siasliquc  et  entouré  d’un  cordon  ît  G houppes.  Comme  inscription  : 

Obiit 

26“  jaiï: 

1761. 

N°  2066. 

Sur  un  blason  funéraire  (rouwlufereel)  orné  de  16  quartiers.  Epitaphe  signalée  par 
de  Potter  et  brocckaert  (Waesmunster,  pp.  79 — 80). 

1).  O.  M.  Et  Mémorisé  nobilis  D“'  Jidoci  de  NEVE, 

Joanms  (ilii , ex  antiqua  tain  il  ia  et  optimis  parentibus 
nali,  duin  stto  eonsilio  principem  Parmæ  24  8bri‘  1583 
ex  Eekloo  per  Rinam  duxerat  in  VVasiam,  restaura- 
ta  fuie  catliolica , in  tuintilo  stto  paroehiæ  S*  Pauli 
gradu  præloris  Wasiæ  deccssit  15  7liri*  1584,  ælalis 
52.  Et  nob.  I).  Mariæ  SANDERS,  Gasparis  liliæ, 
ipsius  conjugis  carissimæ,  quæ  obiit  14  Octobris 
1602. 


(i)  Ibidem,  n°  19ÎJ7. 

(«)  Non  blasonnécs,  mais  simplement  annotées  par  l'auteur  du  manuscrit, 
(s)  Voir  épitaphe  n°  I95G. 


1)0 


Nupti  simt  1582  et  reliquerunt  inter  alios 
PüTRUM  N.  L).  CoRNEUÜS-JuSTINIS  DE  NEVE,  Petri 
filius,  Jldoci  nepos,  hoe  posuit  ætatis  s«æ  58,  obiit 
17  Martii  1658.  Et  Domina  Catharina  COURTEN,  sua 
amantissima  u\or,  quæ  obiit  ultima  Martii  1663, 

Glatis  Et  reliquerunt  Petrum,  Corneuum, 

Phiuppcm  et  Annam. 


N°  “2067. 


Premier  vitrail  au  chœur,  près  du  maître-autel.  11  est  orné  des  huit  éeus  armoriés 
suivants  : STEELANT,  van  WALLE,  de  NEVE,  ONDER BERGHE,  POTTELSBERGHE, 
SN1BBELS,  STEURTEWAGI1E  et  GROOTE. 

N°  2068. 

Deuxième  vitrail  au  même  endroit.  Il  datait  de  1321  et  était  orné  des  armoiries 
des  familles  STEELANT  et  de  NE\E.  Les  lambrequins  des  premières  étaient 
fourrés  d'argent  et  d’azur. 


N°  2060. 


Dans  un  autres  vitrail  au  chœur,  on  voyait  un  écu  losangé  et  parti  aux  armes  des 
familles  de  HERTOGHE  et  BERCHEM. 

N°  2070. 


Verrière  dans  la  chapelle  du  S'-Nom  de  Jésus.  Elle  était  ornée  d'un  écu  losangé  et 
parti;  au  premier  aux  armes  de  van  HAYERE,  au  second  à celles  de  de  MATZ. 
Au-dessus  de  celui-ci,  un  petit  écu  rond  portant  un  lion.  Probablement  dans  les 
rinceaux,  les  quartiers  van  HAYEKE,  SC1100TE,  de  MATZ  et  EVERWIN. 


N°  2071. 


Dans  la  chapelle  de  la  Slc-Yierge.  Verrière  près  de  l'autel.  Dans  le  bas,  un  abbé 
agenouillé.  Dans  les  rinceaux,  les  armoiries  des  abbayes  de  SAINT-ANDRÉ  et  de 
BERGHES-S'-W  INOC.  Date  probable:  1321.  A droite  et  à gauche,  les  armoiries  des 
STEELANT,  BOUCHOUT,  de  NEVE  et  CAPELLE. 

N°  2072. 

Dans  la  même  chapelle.  Autre  verrière  datant  probablement  de  1322.  Elle  est  ornée 
des  armoiries  des  CAPELLE,  BOUCHOUT,  BERCHEM  et  BAN. 


0. 


— 6(5  — 

N°  2075. 

Vitrail  dans  la  chapelle  dédiée  à S'-Sébaslicn.  Il  porte  les  armoiries  des  familles 

HERTOGHE  et  BERCHEM. 


N°  2074. 


Dans  le  premier  vitrail  de  la  chapelle  dédiée  à S'*-Anne,  se  trouvaient  trois  écus 
armoriés.  Ils  sont  incomplètement  blasonnés  dans  le  manuscrit.  Le  premier  portait 
un  cor  de  chasse,  le  deuxième  une  bande  treilissée  ou  frêtlée,  le  troisième 
trois  pals. 


N°  2075. 

Sur  un  verrière  près  du  portail  latéral  (naest  de  cleyn  deure),  un  écu  portant  de 
solde,  à une  étrille  d'or  accompagnée  en  chef  de  deux  étoiles  à huit  raies  de  .... 

N°  2076. 

Dans  un  vitrail  au-dessus  du  jubé  (boven  den  docsael)  se  trouvaient  les  armoiries 
des  archiducs  ALBERT  et  ISABELLE. 

N°  2077. 

Vitrail  en  face  de  la  chapelle  des  fonts-baplismaui.  A droite  et  à gauche,  les 
quartiers  STEELANT,  EDINGHE.N.  vas  des  EEDE,  IMMELOT,  COURTEWILLE , 
MESDAGH , vas  1IOORNE  et  CRAMEZ.  Comme  inscription  le  millésime  : 

Anno  1610. 

N°  2078. 

Vitrail  au-dessus  de  la  grande  nef  (boven  den  middel  beuck).  Inscription  déjà 
illisible  à l’époque  de  la  rédaction  du  manuscrit.  A droite,  les  quartiers  TRIEST 
et  BOURGOIGNE.  A gauche,  ceux  de  vas  HOEVEN  et  AN  DRIES.  Ce  dernier  non 
blasonné. 


N°  2079. 

Premier  vitrail  dans  la  grande  nef.  Dans  la  partie  supérieure,  un  écu  losangé  (i); 
à droite  et  à gauche,  les  quartiers  GENT,  IIENNAERT,  GENT,  des  SURTOUT, 
SCHEI  F et  LIEDEKERKE  (i). 

(i)  Cet  écu  est  un  parti.  Seul  le  quartier  séneslre  a été  blasonné  par  l’auteur  du 
manuscrit;  il  porte  les  armes  de  la  famille  SCHEVE. 

(*)  Ce  dernier  quartier  n’est  pas  blasonné. 


67 


N°  '2080. 


Second  vitrail  au  même  endroit.  Il  est  orné  des  écussons  armoriés  des  familles 
STEELANT,  vas  ROYEN,  de  HERTOGHE  et  BERGHEM. 


N°  2081. 


Autre  vitrail  dans  la  grande  nef.  Il  datait  de  1610  et  avait  été  donné  par  dame 
PHILIPPINE  TRIEST,  18'  abbesse  de  Rooscnbergh  (i).  11  était  orné  des  quartiers 
TRIEST,  van  MOYEN,  BOURGOIGNE  et  ANDRIES  (t). 

N°  2082. 


Dans  l'habitation  (huijs)  de  de  NEVE,  haut-échevin , à Waesmunstcr,  on 

remarquait,  en  1720,  sur  une  fenêtre,  deux  écus  armoriés.  Le  premier  portait  les 
armes  des  UYTEN-EECHOUTE  ; le  second  était  losangé  et  parti  h celles  de  la 
même  maison  et  à celles  des  van  der  HAGEN. * (*) 


(i)  Décéda  le  14  Juin  1610. 

(*)  Ce  dernier  quartier  n'est  pas  blasonné  dans  le  manuscrit. 


XXVI. 


ABBAYE  DE  ROOSENBERG. 


N°  2083. 


Devant  le  maître-autel.  Dalle  de  pierre  bleue.  Inscription  surmontée  de  cinq  écus 
losanges  portant  les  armes  des  défuntes  (i). 

Ilic  quiescunt 

venerabiles  Dominæ,  Domina  Anna  de 
SAMILAN,  obiit  4*  februar:  1634, 

Domina  Hegina  de  CROESER,  obiit 
31"  marlii  1643, 

Domina  Elisabeth  GOOSSENS,  obiit 
4a  aprilis  1658, 
hujus  monasterii  Abbatissæ, 

Domina  Mag  dalen  a DAELMANS, 
obiit  6J  octobris  1663, 

Domina  Anna  NONNIUS,  obiit  8° 
decembris  1685, 

Abbatissæ.  In  pace  sit  locus  earum. 

R.  1.  P. 

N°  2084. 

Pierre  sépulcrale  de  marbre  blanc  se  trouvant  au  milieu  du  chœur  des  religieuses. 
En  chef,  les  armoiries  des  de  MOUCHERON  et  de  BELVER. 

D.  O.  M. 

Monument 

de  la  noble  Dame  Isabelle  de 
BELVER , douarière  du  très  noble 
Seigr  de  Moucheron,  Seigneur  de 
Wytteschate , etc.  et  sœur  de  la 


(i)  Reproductions  très  vagues. 


69 


noble  Dame  de  BEL  VER . en  son 
vivant  Abbesse  de  cette  abaic, 
laquelle,  après  avoir  fréquenté 
ce  couvent  17  ans,  décéda  le  17 
xbre  1746. 

Qu’elle  repose  en  paix. 

N°  2085. 

Dans  la  chapelle  dédiée  à la  Vierge.  Pierre  tombale  de  marbre  blanc  avec  lettres 
noires.  En  chef,  un  écusson  de  forme  losangée,  mais  non  blasonné. 

I).  O.  M. 

Pie  Jesu  Domine,  dona  anitnæ  no’’ 

Do'  Caroi.in.e  vax  dex  BERGHE 
requiem  sempiternam.  Quæ  ætatis 
anno  ....  professionis  ....  finito 
vila  functa  est  die 


R.  I.  P. 

N°  2086. 

Même  situation  et  ordonnance.  L'inscription  est  précédée  d'un  écu  losange  et 
blasonné  aux  armes  de  la  défunte. 

D.  O.  M. 

Ontfermt  U,  mijnen  Godt , naer  uvve 
groote  bermhertigheijdt , de  ziele  van 
d'edel6  JoP"  Mari  e-Tiieresi.e  le 
COQ,  Suppriorinne , die  59  jacren  geprofest  sijnde, 
is  overleden  in  den  ouderdom  van  63 
jaeren  den  14'°  December  1766. 

B.  V.  D.  Z. 


.V-  2087. 


Sans  indication  d'emplacement.  Epitaphe  surmontée  des  armoiries  de  la  défunte. 

Écu  en  forme  de  losange. 


D.  O.  M. 

Cy  gist  noble  et  vertueuse  Dame 
Madamme  Jacqueline  van  der  HAGHEX, 


70 


fille  de  Philippe,  Escr,  Sr  Derodac  (sic), 
et  de  la  noble  Demoiselle  Marie 
de  NEVE,  la  quelle  ayant  esté  i ans 
Abbesse  de  Roosenbergli , 20  ans 
Prieuse  et  53  ans  religieuse , 
trépassa  ce  22  juin  1098, 
ancienne  de  cette  noble  famille. 

Dieu  luy  fasse  miséricorde. 

N°  2088. 

Situation  non  indiquée.  En  chef,  un  écu  non  blasonné  par  l’auteur. 

D.  0.  M. 

In  liet  jaer  1384,  den  S6" 

Jttlii,  is  binnen  de  kercke 
van  de  abdije  van  Hoosenbergli , 
neffens  Waesmunster,  begraeven 
sijne  Hoogliweerdigheijdt  Joannes 
van  WEST,  Bisschop  van  Doornijck. 

H.  I.  P. 

N°  2089. 

Emplacement  non  indiqué.  En  chef,  un  écu  de  forme  ronde , aux  armes  de  la  défunte. 

Hic  jacent  sepultæ 
adm:  reverenda  Domina 
Elisabeth  GOOSEN'S,  hujus 
Cœnobii  Abbatissa  et 
templi  hujus  restauratrix , 
quæ  obiit  anno  1658 
die  4a  aprilis, 
et  adm:  reverenda  Domina 
Domina  Anna  SAMILLAN,  nec 
non  Domina  Regina  CROESER 
itidem  hujus  cœnobii  Abbatissæ, 
quæ  obierunt , ilia  quidcm  anno 
1634  die  4"  februarii  et  liæc 
anno  1645  die  3la  martii. 

Requiescant  in  pace. 


N°  2090. 


Sans  désignation  de  place.  En  chef,  un  écu  losange  et  blasonné  aux  armes  de  la 

défunte. 

Hier  leet  begraven  Vrouwe 
Jacquelina  de  SANCTA  CRUZ, 
f»  Mer  Jacques  de  SANCTA  CRUZ, 

Ridder,  religieuse  ende  Priorinne 
was  van  desen  convente, 
sterf  den  loen  October  1629. 

Ridt  voor  de  stele. 

N°  2091. 

Épitaphe  surmontée  des  armoiries  de  la  défunte.  L’éeu  a la  forme  d’un  losange. 

Emplacement  non  indiqué. 

Icy  repose  la  noble  et  très  lionnorée 
Delle  Henriette-Clare-Marie  SIVORI, 
religieuse  Ursuline  du  Couvent  de 
Bruxelles,  étant  nomée  en  l'ordre 
Mère  Marie-Joseph  de  la  Nativité, 
est  venu  refugiee  en  nre  abbev  de 
Roosenberge  le  8 may  1718,  y est 
décédée  le  o 8bre  de  la  dite 
année,  âgée  71  ans,  étant  la 
settr  de  nre  r*v  Dnie  Abbesse. 

R.  I.  I». 

N°  2092. 

Inscription  précédée  d’un  écu  losange  et  blasonné  aux  armes  de  la  défunte.  Sans 

désignation  d’emplacement. 

Rev:  adat:  et  nôb:  Dorainæ  D* 

Marle-Catiiarine  SIVORI,  defunctæ 
anno  1722  die  63  (t),  abbatialis 
dignitatis  24,  profess:  46,  ætatis 
67,  nôbe  par  conjugum  Joaxnis 
Caroli  vax  HO  VE,  urbis  Antverp: 
sæpitts  Consul  primarius  ac  ad 
Ordines  Brabantiæ  Oeputatus , 


(i)  Mois  non  indiqué. 


et  Anna-Maria  ROOSE,  Topar* 
de  Nedervelde,  etc.,  eidem  cognali 
non  ingrati  p.  c. 

R.  I.  P. 

N°  2093. 

Dalle  ornée  de  plaques  de  cuivre.  Sans  indication  de  situation.  En  chef,  les 
armoiries  du  défunt.  A dextre,  les  quartiers  STEELANT,  POTTELSBEKGHE,  WALLE 
et  VILAIN;  à sénestre,  les  quartiers  de  NEVE,  POTTELSBERGHE,  ONDERBERGE 
et  de  VOS. 

Alst  Godt  ghelieft. 

Hier  licht  begraven  edele  ende  weerde 
Jan  van  STEELANT,  lilius  Jans,  in  sijnen 
levene  Raedts  des  Keijserlicks  Maiesteijt 
in  sijne  eamere  van  den  raede  geordon- 
neert  in  Vlaenderen,  ende  Hooftschepene 
van  den  lande  van  NYaes,  oudt  sijnde 
vier  ende  t’sestich  jaeren,  overleedt 
deser  wereldt  in  de  stede  van  Gendt , 
den  21en  daclt  van  April,  wesende  den 
maendagh  in  de  Paeschweke,  duust 
vijf  hondert  twee  en  twintich. 

Bidt  voor  de  ziele. 

N°  2094. 


Sans  indication  d'emplacement.  Inscription  surmontée  des  armoiries  de  la  défunte. 
Lecu  présente  la  forme  d'un  losange. 

Sepultura  venerabilis  et  generosæ 
Llominæ  Dominæ  Jidoc.e  van  STEELANT, 
hiijus  inonasterii  Montis  Rosarii 
decimæ  sextæ  Abbatissæ,  quæ,  ex- 
pletis  in  stto  monasterio  quadra- 
ginta  sex  annis.  biennio  ante  sitiini 
obitum  abbatiali  dignitati  cedens, 
suæ  ætatis  anno  septuagesimo 
quarto,  decessit  vigesimo  quarto 
mensis  augusti  in  mendie  dix  i 
Bartholomæi , Apostoli,  anno 
Domini  millesirao  quincentesimo 
quinquagesimo  secundo. 

Requiescat  in  pace.  Amen. 


<•> 


X°  “20!).'». 


tipitaplie  dont  l'emplacement  n’est  pas  indiqué. 

I).  O.  M. 

Sépulture 

van  JoudVuuw  Catiiaiuna  LEYDECKEb, 
die  58  jaeren  geprofest  sijnde,  is  over- 
leden in  den  ouderdom  van  58  jaeren 
den  21on  Augnsli  175!). 

Hidl  voor  de  ziele. 

N”  2090. 


Comme  la  précédente. 

I).  O.  M. 

Sépulture 

van  Joulfrauw  M ahia-Lauiientia  HUBKECHT, 
die  55  jaeren  geprofest  sijnde,  is  overleden  in  den 
ouderdom  van  57  jaeren  den  120u  Februarii 
1704. 

Midi  voor  de  ziele. 


N°  2097. 


Comme  la  précédente.  Cette  épitaphe  ne  |>orle  pas  de  date  de  décès. 


U.  O.  M. 

Fie  Jestt  Domine,  doua  anima:  nobilis 
Domicellæ  Mari.iv-Isabëi.i.æ  OBLET  requiem 
sempitemam.  Anno  ætatis  suæ  82,  rcligiosæ 
professionis  00,  jubilæi  10,  pro  cujus  (pluribus 
ofliciis , nempe  inürmariæ,  edituœ  ac  tandem 
per  .»8  annos  Friorissæ,  optime  /.close 
ac  rcligiose  lunctœ)  anima1  relrigerio 
preces  et  sacriticia  vestra  Immiliter 
rogamus  ni  quanlo  citius  æterna 
It.  I.  F. 


10. 


Grande  plaque  de  inarbre  blanc  avec  caractères  incrustés  de  marbre  noir.  L'inscrip- 
tion est  surmontée  d’un  ccu  de  forme  ronde. 


IVænobiles,  ac  venerandæ  I):  I): 
donuts  Imjus,  ab  assumpla  circa  annuin 
1112,  divi  1*.  Auguslini  régula, 
Abbatissæ 


1.  I)"3  Agnes. 

2.  I)"3  (jii.A. 

5.  I)”3  Ai.isia. 

4.  D"3  Beatrix. 

5.  I)'13  Elisabeth  Ml  LAERTS. 

(>.  I)"3  Maria. 

7.  I)'3  Elisabeth. 

S.  I)"3  Elisabeth. 

!).  I)"3  Maria  INGIIELS. 

10.  L)"3  Maria  van  i»er  VESTEN. 

11.  Du*  Clara  van  COt'DENBERGH. 

12.  I)"3  Margarita  van  DAELE. 

15.  I)""  Margarita  TRIERES. 

14.  0"  Beatrix  BORSHAGIIEN. 

15.  D“  Amei.berg  Sl.übTS. 

10.  b"3  J t doc. a v \ n STEE  LA  N UT. 

17.  1)"*  Fiiancisca  de  ALMARAZ. 

18.  b""  I'iiilipimna  TRIEST. 

19.  b13  Anna  SAM I ELAN. 

20.  1)""  Regin  a CBUESEB. 

21.  I)"*  Elisabeth  GOOSSE.NS. 

22.  b"3  Magdai.ena  DAELMANS. 

25.  I)"3  Anna  NONNIUS. 

24.  b"“  J AGORA  VAN  DI'.R  IIAEGEN. 

25.  b"3  Maria-Catharina  SIVORI. 

20.  b"  Tiieresia-I’erdin  and:  RELVER. 


— /.)  — 


27.  D"a  Isabklla-I’iiiliimmna  vain  HOVE,  imper  liujus  monastcrü  Abbatissa, 
in  meinoriain  omnium  Abbatissariun  praecedentium  ct  subsequen- 
tium  hoc  præsens  epitapliium  posuil. 

Dignitatis  su;e  anno  7,  professionis  55,  ætatis  57 , obiit 
21a  septembris  1749,  ex  christiana  charitate  preces  vostras 
postulat,  ut  quanto  citius  æterna  requiescat  in  pacc. 

28.  D^Beatrix-Joaisna  van  HORENBEKE,  obiit  anno  Domini  1760,  die 
4'  martii , Abbatissa  jubilaria,  anno  aetatis  70,  professionis  o«, 
prælaturæ  10. 

29.  l)"a  Maria-Anna  de  CROMBRUGGHE. 


f 


XXVII. 


SOMBEKE. 


N°  2099. 

Église  de  Saint-Roch  (i).  Au  chœur,  devant  les  marches  du  matlrc-autcl  ; dalle  de 
pierre  bleue  avec  encadrement,  écussons  et  lettres  de  marbre  blanc.  Inscription 
sommée  des  armoiries  des  défunts. 

L).  O.  M. 

Monuraentum 
Farailiæ  prænobilis  I)"' 

Domini  Jacobi  LAUREYNS , 

Toparcltæ  de  Sombeke, 

Haudenhove,  etc.  etc.  elc., 
oltiit  prima  octobris  1726, 
et  uxoris  suæ  Doirtinæ 
Dominæ  Marle-Tiieresiæ 
van  de  PERRE,  etc.,  obiit 
nona  novembris  170-4. 

R.  I.  P. 


Ostium 

monumenti 

Familiæ 

LAUREYNS. 

N°  2100. 

Au  chœur.  Dalle  de  la  même  ordonnance  que  la  précédente.  En  chef,  les  armoiries 

des  défunts. 

D.  O.  M. 

Monument  uni 
nobilis  I)"‘ 

I).  Barthoi.om.ei 
de  CRAEYWINCQUEL , 
dum  viveret  Toparcltæ 


fi)  Paroissiale  depuis  le  19  février  1888. 


— Il  — 

de  Sombeke, 

Landeghem 
et  Boyeghem  : 
consortem  habuit 
I )na,n  Catharinam 
IsABELLA»  DE  MAEYER  , 
obiit  \\i  november 
M.D.CCV. 

R.  I.  P. 

N°  2101. 

Même  situalion.  Dalle  bleue.  En  haut , un  écu  de  forme  ronde  aux  armes  de  la 

famille  de  MAEYERE. 

Ostium 

monumcnti  Familiæ 
de  MAEYERE, 

Toparcbæ  de  Sombeke,  Hollaecken, 
ter  Burcht , etc.  quam  sacellum 
hoc  erectricem , fundatricem  et 
benefactricem  agnoscit. 

R.  I.  P. 

N°  2102. 

Même  situation.  Dalle  bleue. 

t).  O.  M. 

Sépulture 

van  den  eerw:  lieer  Nicolaus  de  FLOWYN, 
eersten  Capellaen  van  dese  capelle, 
bedient  seer  iverigh  44  jaer,  oudl  70 
jaer,  sterft  den  16cn  Februarii  16X2. 

Requiescat  in  pace. 

N°  2103. 

Situation  identique.  Dalle  bleue. 

D.  0.  M. 

Sépulture 

van  den  eerw:  Heer  ende  Mr  Theodorcs 
AELBRECHT,  P Andries,  gebortigli  van 


78 


S'c  Gillis , tweeden  Cnppellacn  van 
dese  rappelle  den  tijdl  van  57  jacren, 
stierf  in  den  ouderdom  van  62  jaeren , 
den  7tn  Januarii  1719. 

Bid!  voor  de  /.iele. 

N°  2104. 

Même  emplacement.  Dalle  de  pierre  bleue  avec  encadrement  de  marbre  blauc. 

L).  O.  M. 

Hier  licht  die  in  den  Heere  is  gaen 
rusten  den  eervv:  lieer  Joan.nes 
van  MOORTEL,  f’  Dani’,  in  sijn 
leven  9 jaeren  Onderpr  tot 
Belzele,  en  17  jaeren  Proost 
deser  eapelle  ende  lieerlijekheijde 
van  Sombeke,  sterft,  oudt  sijnde 
52  jaeren,  den  29fn  Januarij  1736. 

Ridt  voor  de  ziele. 

N»  2105. 

Sans  indication  d’emplacement.  Kpitaphc  surmontée  <les  armoiries  des  défunts. 

D.  0.  M. 

Monument  mu 
prænobilis  Domini  Jvcobi 
LAI  REYNS,  etc.  obiit  4 martii  A°  ... 

Consorten)  liabuit  Dnani 
Mariam  HEXDERICKX,  obiit 

10  Atigusti , Anno  D'"  

quam  sacellum  hoc  ereetrieem 
fundatricem  et  benefaclrieem 
agnoscit. 

R.  I.  P. 

N°  2106. 

Èpilaphc  sommée  d’un  écusson  non  blasonué  par  l’auteur  du  manuscrit.  Kmplaec- 

mrnt  non  indiqué. 


D.  (,1.  M. 
Monumcntum 
i 1 1 ttsl rissitn i Domini 


Doinini  Alrkrti  Cornes 
i>k  BOSîil'YT,  Toparclia 
de  Sombeke,  etc.,  obiit 

10* *  julii  anno  

qua  ni  sacellum  hoc  ereclricein , 
fundalricein  et  bencfactriceni 
agnoscit  (i). 

H.  I.  P. 

N"  5107. 

Dans  la  voûte,  au-dessus  du  inattre-autel , un  écusson  aux  armes  de  la  famille 

LAI  REYNS. 

N°  5108. 

Les  dix  blasons  funéraires  «jui  suivent,  se  trouvaient  attendus  au  mur  près  de  l’autel. 
Le  premier,  de  dame  MARIE-THÉRÈSE  wx  de  PERRE  femme  de  JACQl’ES  LAl'REYNS, 
seigneur  de  Sombeke,  etc.  tt)  était  elitouré  d'une  cordelière  et  portait  pour 

iuseripliun  : 


Obiit 

0 Obris 

1701. 

X»  5109. 

Le  deuxième,  aux  armes  des  CRAEYWI.NCQIEL,  ne  portait  pour  inscription  que 

le  mot  : 

Obiit. 

X°  5110. 

Le  troisième,  aux  armes  des  LAl'REYN'S,  était  entouré  d'une  cordelière.  Comme 

inscription  : 

Obiit 
an  no 
1709. 


(i)  Copie  textuelle. 

(*)  Ecusson  de  forme  ronde,  parti  aux  armes  des  deux  familles.  Voir  épitaphe 

n°  5099. 


80 


N°  “2111. 


Le  quatrième  se  rapportait  à JACQUES  LAYREYNS,  seigneur  de  Sombeke  etc.  (i). 
On  y lisait  la  date  de  son  décès  : 

Obiit 

1*  81ms 

1726. 


N"  2112. 


Le  cinquième  appartenait  à un  membre  de  la  famille  SANCHEZ  de  CASTRO  Y TOI.EDO  (*). 
L’écusson  est  brisé  d'un  lambel  de  gueules  h trois  pendants.  Inscription  : 

Obiit 

16  xbris 

1726. 


N°  2113. 


Le  sixième  appartenait  à un  membre  de  la  famille  LAUREYNS.  Il  était  entouré  d'une 

cordelière  cl  on  y lisait  : 


Obiit 

3J  8bris 

1741. 

N°  2114. 


Le  septième  était  celui  de  dame  JEANNE-FRANÇOISE-JOSEPIIINE  de  MEL' LENA  ERE , 
femme  de  J ACQl’ES-JOSEPH-EM MANUEL  SANCHEZ  de  CASTRO  Y TOLEDO  (*).  Il 
portait  pour  inscription  : 


Obiit 

25  9bris 

1755. 


(i)  Voir  épitaphe  n°  2099. 

(i)  L’arbre  généalogique  déjà  cité  ne  fait  aucune  mention  d’un  de  CASTRO  qui 
soit  décédé  à celte  date.  # 

(s)  L’écusson,  de  forme  ronde,  parti  am  armes  des  deux  familles.  — Voir  l'arbre 
généalogique  précité. 


— 81  — 

N°  2 II  o. 

Le  huitième  eonceriiail  un  membre  de  In  famille  LAUREYNS.  On  y lisait  : 

Obiit 

9*  8bris 

1702. 

N°  21 16. 


Le  neuvième  était  celui  de  J EA X A E-M AR I E-TH  ERESE  LAUREYNS , dame  de  Sombeke, 
femme  de  ANTOINE-FRANÇOIS-JOSEPH  SANCHEZ  ni:  CASTRO  Y TOLK  1)0  (i).  11 
portait  pour  inscription  : 


Obiit 

1oa  jan. 

1 750. 


N»  2117. 


Le  dernier  était  entouré  d'une  cordelière  et  appartenait  h dame  CATHERINE-ISABELLE 
ne  MAEYER,  femme  de  BARTHOLOMÉ  ne  CRAEYWINCQUEL,  seigneur  de  Sombeke, 
etc.  (i).  Il  portait  pour  inscription  : 


Obiit 

2la  9bris 

1705. 


N°  2118. 


Dans  la  résidence  du  desservant  de  la  chapelle  de  Sombeke  (in  de  Proosdege),  on 
remarquait,  dans  une  fenêtre,  un  écusson  de  forme  ronde  et  parti,  au  tr  de  gueules, 
à une  bande  dor,  au  2J  dargent  à un  lion;  l'écu  timbré  d'une  couronne  it  ring 
perles  (3).  Sur  un  listel , la  devise  : 


Icy  serai. 


(1)  L’écusson  de  forme  ronde  était  parti  aux  armes  des  deux  familles.  — Voir  le 
tableau  généalogique  déjà  mentionné. 

0)  L’écusson , de  forme  ronde,  était  parti  aux  armes  des  deux  familles.  Voir 
épitaphe  n°  2100. 

(3)  Provenait  de  l'ancienne  chapelle  de  Sombeke. 


tt. 


N°  2110. 


Dans  une  fenêtre  de  la  même  demeure  se  trouvaient  également  deux  écussons 

armoriés. 

Le  premier,  aux  armes  de  la  famille  LAUREYNS,  était  entouré  de  l'inscription  : 

I.  L. 

16  41. 

N°  “2120. 

Le  second,  de  forme  ronde,  était  parti  aux  armes  de  la  même  famille  et  à celles 
des  (i).  Comme  inscription  : 

M.H.  ende  I.L. 


16  41. 


(i)  D'or,  à trois  fers  de  moulin  de  saólc. 


XXVIII. 


SAINTE-ANNE-LEZ-WAESMUNSTER. 


N°  “21  “21. 

Devant  le  inattre-autel.  Dalle  de  marbre  blanc.  En  chef,  les  armoiries  des  van  den 
EECHAUTE;  en  pointe,  un  écu  losange  et  parti  aux  armes  de  la  même  famille  et 
à celle  de  van  der  IMET. 

Grimberghe.  Griinberghe. 

Hier  light  begraven  Jor  Ferdinandus 
van  den  EECHAUTE,  in  sijn  leven  geweest 
lloof-schepenen  van  den  lande  van 
Wacs,  oud!  68  jaer,  overleden  den 
18en  November  1703, 
ende 

Vrouwe  Isabella  van  der  ELST, 
sijne  geselne , oudt  66  jaeren , 
overleden  den  20en  Julius  1706, 
mitsgaeders 

Jo‘  Baudewijn  van  den  EECHAUTE,  in 
sijn  leven  Sergeant  Major  ten  dienste 
van  sijne  Majesteijt,  overleden  den 
2cn  Maerte  1683, 
ende 

den  edelen  eerwe  Heere,  Heere 
Giino  van  den  EECHAUTE,  priester, 
overleden  den  21°“  April  1693, 
alle  drij  kinderen  van  M’lier  Jan, 
in  sijn  leven  Kidder, 
ende  van 

vrouwe  Josijne  van  der  PIET, 
hunne  moeder. 

Bidt  voor  de  ziele. 


84 


N"  2122. 

Pierre  sépulcrale  de  marbre  blanc  sc  trouvant  à côté  de  la  précédente.  Lu  chef, 
l’écu  armorié  de  vas  des  EECHOUTE,  accompagné  en  pointe  de  deux  petits 
écussons  de  vas  des  EECHOUTE  et  SANDERS.  Aux  côtés  de  l'inscription,  les 
quartiers  EECHOUTE,  vas  PIET,  BAENST,  UTEXHOYE,  SANDERS,  vas  SCH1NGEN, 
vas  IIAYERE  et  MARSELAER  (i). 

Grimberglte.  Grimbergltc. 

Cy  gisl  noble  Homme 
Ciiaim.es  van  den  EECHOUTE 
GRIMBERGHE,  Escuier,  lils  de 
Messire  Jean  van  den  EECHOUTE 
(Chevalier,  Seigneur  Dast  en 
son  vivant),  Capitaine  au 
service  de  Sa  Majesté  Catlio- 
I icq  lie,  trépassa  le  10  avril 
1075,  cl  Dame  Marie 
Thérèse  SANDERS,  sa  com- 
pagnie (sic),  tille  de  Jean, 

Escttir,  trespassa  le  


R.  I.  I». 

N°  2125. 

Même  situation.  Dalle  bleue.  Inscription  surmontée  d'un  écusson  aux  armes  de 
CUSEMENET  dit  de  DORNON , cl  d'un  second,  losange,  cl  parti  à celles  de 
CUSEMF.NET  et  SANDERS.  Aux  côtés,  les  quartiers  de  DORNON,  dan  BONNE,  de 
TROUSSET,  DAUDELOT,  SANDERS,  van  GHARD,  de  VILLA  RS  cl  de  CHAMPAGNE. 

Cy  gisl  très  noble  homme, 

Messire  Antuoine  CUSEMENET 
de  DORNON,  Escuier,  Seigneur 
de  Dornon,  Chevalier,  lils 
de  Messire  François  de 
DORNON,  Chevalier,  ayant  servie 
le  roy  avec  beaucoup  de 
louange  le  temps  de  40 
ans  en  qualité  de  Capitaine 
de  Cavallerie  et  Sergent 


(i)  MARSELAER  non  blasonné  par  l'auteur  du  recueil. 


— 85  — 

major,  csloit  du  guidon  royal, 
décéda  Ie  15  de  mars  1680, 
en  son  vivant  pour  sa  compaigne 
Dame  Marie-Thérèse  SANDERS, 

Dame  de  Lerast  veuve  de 
Messire  Ciiari.es  n’EECHOUTE 
GRIMBERGHE,  Escuier,  met  een 
beset  van  een  wekelijcke  misse 
onde  een  eeuwigh  jaergeteijde. 

R.  I.  P. 

N°  -21-24. 

Dalle  bleue,  sous  le  banc  de  communion.  Inscription  surmontée  d'un  écusson  losange 
et  parti  aux  armes  de  van  der  HAEGHEN  de  la  FOSSE.  Elle  est  entourée  des 
quartiers  de  la  FOSSE,  KERCKHOYE,  vas  MOYEN  et  KETELBOUS.  Sous  rinscrip 
lion  se  trouvaient  encore  quatre  écussons  non  blasonnés  par  l'autour  du  manuscrit. 

Cette  épitaphe,  que  de  Potter  et  Brocekaert  disent  avoir  extraite  du  manuscrit  du 
baron  de  Neve , a été  reproduite  par  ces  auteurs,  dans  leur  monographie  de 
Zwijndrecht  (p.  39),  comme  s'étant  trouvée  dans  l'ancienne  chapelle  Sainte  Anne 
à la  Tète  de  Flandre.  Elle  a été  reprise  dans  les  Annales  (tome  XII)  dans  les 
mêmes  conditions.  Comme  le  texte  de  notre  manuscrit  présente  plusieurs  variunles, 
il  sera  utile  de  la  relever  à nouveau. 


Sépulture 

van  Joncvr  Barbara 
de  la  EUSSE,  ovcrlede 
Vrau  van  Rode,  de  20 
Febry  1620,  en  .lo.  Fran- 
çois v.  HAEGHEN,  Interen 
man,  sterft  int  jaer 
1601  , light  begraven  te 
Gendl  in  S.  Jacobs  Kercke. 

Ende  Joncker  Philips  van  der 

HAEGHEN,  overledé  Oclober 

1659.  Ende  Joncvrou  Marie 
de  NEVE,  Joenc  pelips  (?),  sijne 
liuijvrou,  overleel  den  19 
Maert  1628.  Fondateurs 
van  S.  Antonius  Capel  op 
de  heerl ijekheijt  van  Rode. 


86 


N°  2125. 

Sans  indication  d'emplacement.  Sur  une  dalle.  Chaque  épitaphe  est  surmontée  d'un 

écu  armorié  (i). 

S.  P.  L. 

Hier  leet  begraven  Sanders  vas  de 
BOSSCHE,  die  overleef  int  jaer  xiiiicxix. 

Pi  eter  van  den  BOSSCHE,  die  overleet  int 
jaer  ons  Heeren  dunst  iiiic  en  Ixxv. 

Hier  liglil  begraven  Joncvrauw  Lysbette 
vas  des  BOSSCHE,  f"  Simeôes,  die  overleet 
int  jaer  xv*  xxvi , de  xxc  dagli  i Ouste. 

Bidt  voor  de  zielen. 

N°  2126. 


Itlason  parti  aux  armes  des  familles  (i)  el  van  i>en  EECHOUTE-GRIMBERGHE 

Il  ne  portait  pour  inscription  le  millésime  : 

1665. 

N°  2127. 

Blason  sur  fond  noir  de  messire  CHARLES  vas  des  EECHOUTE-GRIMBERCHE, 
écuyer  et  capitaine  au  service  de  Sa  Majesté  (s).  Inscription  en  lettres  d’or  : 

Obiit 

10  april 

1675. 

N°  2128. 

Blason  sur  fond  noir  de  messire  BAUDUIN  van  den  EECHOUTE,  sergeant-major  au 
service  de  Sa  Majesté  (*)•  Comme  inscription  : 

Obiit 

2 meert 

1683. 


(i)  Chaque  écusson  porte  trois  lions. 

(i)  Sur  fond  blanc.  — Premier  quartier  non  blasonné  par  l’auteur, 
(s)  Voir  épitaphe  n°  2122. 

(»)  Ibidem  n°  2121. 


N°  “21  “29. 


Blason  sur  fond  blanc  d'un  membre  de  la  même  famille.  Comme  inscription  : 

Obiit 

10  july 

1636. 

N°  “2130. 

Blason  funéraire  de  messire  ANTOINE  CUSEHENET  de  DOHNON , écuyer  etc.  (i). 

L’inscription  portait  : 

Obiit 

15  meert 

1687. 


N"  2131. 


Blason  mortuaire  de  messire  GUIDON  van  den  EECHOUTE,  prêtre  (<).  On  y lisait  : 

Obiit 

21  :tpr: 

1693. 

N°  2132. 

Blason  funéraire  de  messire  FERDINAND  van  den  EECHOUTE , haut-échevin  du  pays 
de  Waes  (s).  Comme  inscription  : 

Obiit 

18  9ber 

1703. 

N°  2133. 

Blason  de  funérailles,  entouré  d’une  cordelière,  appartenant  probablement  à dame 
JOSSINE  van  der  1*1  ET,  femme  du  chevalier  JEAN  van  den  EECHOUTE  (i). 
L’inscription  portait  : 

Obiit 

20  julii 

1706. 


(t)  Voir  épitaphe  n°  2123. 

0)  Ibidem  n°  2121. 

(i)  Ibidem  n°  2121. 

(0  Ibidem.  Ce  blason  est  parti  aux  armoiries  des  deux  familles. 


— 88  — 


i\°  2154. 


Au  chœur.  Cabinet  d’armes  d’un  membre  de  la  lamillc  Dl'MONT.  Sans  date. 
Quartiers  : DL'MONT,  CEYNHL'SE,  DU  Y LE  et  n'UFFLE.  Ce  dernier  quartier,  d'après 
une  note  de  l'auteur  du  manuscrit , était  brisé  d'une  « pointe  d'azur  ». 


i\o  2153. 


Dlason  de  funérailles  du  même  personnage.  L’écusson  non  entouré  de  quartiers 
niais  sommé  d’une  couronne  de  baron.  Inscription  : 

Obiit  21“  januarii  1718. 


N°  2156. 


blason  sur  fond  blanc  aux  armoiries  d’un  membre  de  la  famille  vas  des 
EECHOUTE  GRIMbERGlIE  (0.  Il  est  orné  des  quarliers  EECHOUTE , DAENST, 
UTENHOVE , DULLAERTS,  SANDERS,  vas  der  PIET,  MARCELUS  cl  TACCOEN  (î). 
Comme  inscription. 


Obiit 

lü  aug. 

1676. 

N°  2137. 


blason  mortuaire  sur  fond  noir  et  écartelé  aux  armes  des  familles  van  der  HAEGEN 
de  la  FOSSE  (s).  Il  est  entouré  des  quartiers  la  FOSSE,  vas  ROEYEN  vas 
HAEGHEN  et  PETEGHEM.  Comme  inscription  : 

Obiit 

29  april 

1613. 


(i)  Ce  blason,  ainsi  que  tous  ceux  de  la  même  famille  qui  suivent,  portaient  le 
cri  GR1MUERGUE  — GRIMBERG1IE. 

(i)  Les  quartiers  DULLAERTS,  MARCELUS  et  TACCOEN  non  blasonnés  par  l'auteur 
du  manuscrit. 

(j)  vas  der  ÎIAEGIIEN  : de  ù un  massacre  de  cerf.  — de  la  FOSSE  : 

de à une  fasce  de  gueules  uccoi.ipuynèe  de  trois  croissants  montants  de _ 


89 


N°  “2138. 


Chapelle  de  Saint-Antoine,  à Rode-lez-Slc-Anne.  Sur  un  tableau,  et  entouré  de  quatre 
quartiers  (0,  un  écusson  armorié  de  forme  ronde , parti  aux  armes  de  messire 
PHILIPPE  van  der  HAEGIIEN  et  sa  femme  MARIE  de  NEVE,  fondateurs  de  la 
chapelle. 

Cet  écusson  se  trouvait  répété  sur  le  côté  intérieur  du  mur  formant  façade  de  la 
chapelle  (binnen  op  den  gevel). 

Le  tableau  en  question  est  probablement  celui  sous  lequel  se  trouvait  l’inscription 
suivante,  que  nous  empruntons  à de  Potter  et  Broeckaert  (Waesmunster,  p.  93)  : 


Ter  memorie  va»  ’t  wonder  geschiet  aen  Barbara 
Franchoise  , dochter  van  jor  Philips  van  der  HAEGHEN, 
gewonnen  met  jonevr.  Maria  de  NEVE,  hebbende 
't  vliegende  vier  inden  rechten  arme,  tot  desesperalie 
van  doctor  ende  chirurgien,  soo  heef!  de  Moeder 
met  groote  vierigheyt  ’t  kint  Godt  ende  den  11.  Anto- 
nius  opgeoffert,  door  wiens  verdienste  t’  sander- 
daegs  was  bevonden  nvt  peryckel  des  doots  tot 
groote  verwonderinghe  van  alle  die  l’gesien 
hebben,  gheschiet  den  3 December  IG2G.  Looft 
Godt  in  zyn  lieilighen. 

N°  2159. 

A l’extérieur  de  la  chapelle,  au-dessus  de  la  portc-d’entrée , un  cartouche  avec  un 
écusson  parti  aux  armes  des  familles  de  NEVE  et  d’HANINS  (î). 


N°  2140. 

Dans  une  verrière  de  la  même  chapelle,  les  armoiries  du  pensionnaire  d’IIANINS, 

et  celles  de  sa  femme  (a). 

N°  2141. 

Dans  une  autre,  un  écusson  de  forme  ovale  portant  les  armoiries  des  familles 
d’OOSTERLINCK  et  SURMONT  (i). 


(i)  Non  blasonnés  dans  le  manuscrit.  Voir  épitaphe  n°  2124. 
(t)  Annotation  manuscrite  de  l’auteur. 

(s)  Ibidem. 

(*)  Ibidem. 


1* *2. 


TABLE  DES  LOCALITES 


DONT  LES  ÉPITAPHES  ONT  ÉTÉ  RELEVÉES 


DANS 

L’ÉPIT  APHIER  WA  SI  EN 

ET  SON  COMPLÉMENT, 

SUIVANT  LEUR  ORDRE  DE  PUBLICATION. 


COMPLÉMENT. 


Saint-Gilles- Wacs 

Tome 

V, 

page 

141 

Tome  XXV,  page 

200 

Kemseko 

» 

» 

» 

1 75 

))  )) 

)) 

206 

Saint-Paul 

» 

)) 

» 

185 

))  )) 

)) 

208 

La  Clinge 

» 

)) 

» 

195 

Tamise 

)) 

)) 

» 

203 

))  )) 

)) 

215 

Rupelmonde 

» 

ï) 

» 

361 

))  » 

)) 

230 

Moerbeke-Waes 

» 

)) 

» 

391 

))  )) 

» 

255 

Stekene 

» 

VII, 

)> 

105 

Vracene 

» 

)) 

» 

127 

))  )) 

)) 

239 

Verrebroeck 

)> 

)) 

» 

155 

))  )) 

)) 

241 

Nieukerken 

» 

)) 

» 

355 

))  )) 

» 

242 

Thielrode 

» 

)) 

» 

387 

))  )) 

)) 

245 

Melsele 

» 

XII, 

» 

221 

))  )) 

)) 

250 

Crnybeke 

» 

» 

» 

265 

))  )) 

» 

254 

Calloo 

» 

)) 

» 

283 

)>  )) 

» 

257 

Beveren 

» 

)) 

)) 

33 1 

))  )) 

)> 

260 

Zwyndreclit 

» 

» 

» 

355 

Burglit 

n 

)) 

)> 

567 

))  )) 

)> 

269 

Basele 

i) 

» 

» 

581 

))  )) 

» 

270 

!>1 


Belcele  Tome 

XIII, 

pnge 

143 

Tonic 

XXV, 

page 

274 

Belcele-Puyvelde  » 

» 

)> 

169 

Sinay  » 

)) 

» 

173 

» 

» 

» 

275 

Petit  Sinay  » 

)) 

» 

180 

Lokeren  » 

)) 

)) 

291 

» (suite)  » 

XIV, 

)) 

32o 

» 

)) 

» 

276 

Exaerde  » 

)) 

» 

559 

» 

)) 

» 

279 

Dak  nam  » 

» 

» 

377 

» 

)) 

» 

286 

Saint-Nicolas  » 

XVI, 

» 

31 

» 

)) 

)> 

287 

Doel  » 

1) 

» 

65 

Meerdonck  » 

)) 

» 

85 

S'-Nicolas (Cimetière)  » 

XIX, 

» 

37 

Haesdonck 

. 

» 

« 

» 

320 

Elversele 

. 

» 

XXVI 

? » 

23 

Waesmunster  . 

. 

» 

)) 

» 

31 

Abbaye  de  Uosenberg 

. 

)) 

)) 

)) 

68 

Sombeke 

. 

)) 

)) 

n 

76 

Sainte-Anne  . 

)) 

» 

83 

TABLE  ALPHABETIQUE 


DES 

ARMOIRIES 


QU  ONT  PARU  DANS 

L’ÉITTAITIIER  WASIEN 

ET  SON  COMPLÉMENT. 


Remarque  preliminaire.  I )i x-neuf  planches  d'armoiries  et  deux  planches 
reproduisant  des  monuments  funéraires  ont  paru  au  cours  de  la  publi- 
cation de  PEpitaphier  wasien.  Toutes,  à Pexeption  de  trois,  ont  été 
marquées  des  lettres  A à V.  Voici  l’ordre  de  leur  publication  : 

Planches  A,  B,  C,  D et  E dans  le  tome  V. 

» F et  G (monuments  funéraires  Percy  et  van  Raemdonek), 
même  volume. 

» Il , I et  J dans  le  tome  VII. 

» K , L et  M » » »>  XII. 

» N » » » \ 1 1 1 . 

» ü et  P » » » XIV. 

» Q,  R et  S (non  marquées)  dans  le  tome  XVI. 

» T,  U et  V dans  le  tome  XXV. 


93 


A 


Àcciajoli  IM.  O 

Aelbrecht  B 

Aelbrechts  B 

Allcmanni  O 

Aimez  L 

Arcmberg  (Maison  cl’)  l 

Audenrocli  N 


B 


Baclioni  IM.  T 

Bacquelrot  (de)  M 

Baert  N 

» U 

Baillcncourt  (de)  T 

Balek  (van  den)  I 

Bancliy  (de)  U 

Bcelen  Bertolff  (de)  N 

L'cke  (van  der)  B 

Belcele  B 

Berckel  (van)  T 

Berckman  y 

Beringlien  ou  Berinix  Q 

Berinix  ( voir  Beringlien) 

Berrewont  I 

Bcugliem  (van)  T 

Block  (de)  I 

Blocq  et  Imperato  I 

Boonein  (de)  S 

Borliuit  U 

Borssele  L 

Bossche  (van)  y 

Bourbon  L 

Bourgogne  (de)  L 

Brade  (de)  N 

Braderie  (de)  Il 

Brouchoven  (de)  de  Bergeyck  L 


Bueghein  (van)  (voir  van  Beugliem) 


C 


Galonné  IM.  S 

Cannait  (de)  d’Hamale  E 

Gant  K 

Castre  (van)  V 

Castro  (de)  B 

# » K 

» (Sanchez  de)  B 

Cats  (van)  S 

Chastel  (du)  M 

Ciamberlani  L 

Cockuyt  U 

Cocq  (le)  V 

Cocquyt  ( voir  Cockuyt) 

Coppenolle  (van)  B 

Coutereau  (de)  T 

Craywincquel  (de)  V 

Crockaert  V 

Croix  (de)  O 

Croy  (de)  T 

Cruyninghe  U 

Cuvillon  O 

D 

Damas  IM.  S 

Damme  (van)  D 

Dansaert  L 

Deens  K 

Delanfranchi  K 

Delplano  L 

Donaes  S 

Donckt  (van  der)  A 

Dragon  ou  Drake  O 

Drake  ( voir  Dragon) 

Dubois  A 

Ducci  K 

Duc  de  Iloldrc  (le)  L 

Dullaert  L 

Dyckere  (de)  K 


94 


E 

Eede  (van  den)  PI.  R 

Eist  (van  der)  R 

Escuyer  (F)  K 

Exaerde  Q 

Exaerde  Yman  R 

F 

Feltz  (de)  PI.  M 

Flandre  I) 

G 

Gansacker  PI.  T 

Gheylinck  C 

Ghys  U 

Giclis  d’Hujoel  A 

Goetlials  .1 

Goetliem  (van)  B 

.»  (.,)  1 

Gouban  T 

Gracht  (van  der)  N 

Grart  d’Aflignies  A 

Grave  (de)  S 

Griuithere  (de)  ü 

H 

llaccaert  PI.  S 

Hamme  (van)  Q 

Hangovart  ü 

Hauwe  R 

Havere  (van)  N 

Heede  (van  den)  S 

Heemstede  (de)  G 

Heetvelde  V 

Hertoglie  (de)  Q 

Hese  (van)  J 


Hesius  (voir  van  Hese) 
Heuriblock 


Ilondt  (d’)  C 

Hooff  (van)  V 

Home  (van)  T 

Hove  (van)  B 

Huerne  (van)  O 

Huymans  C 


I 

Imperato  IM.  I 

» et  van  den  Balck  I 

J 

Jonglie  (de)  PI.  S 

K 


Keeremans  PI.  V 

Kerchove  (de)  E 

Kethulle  (de  la)  A 

» (»)  L 

Kimpe  (de)  N 


L 


Laethem  (van)  PI.  S 

Lanchals  0 

Landas  S 

Landegliem  (van)  J 

» (■>)  Q 

Lane  (de)  S 

Lanfranchi  (de)  T 

Langlée  (de)  0 

Latteur  R 

Lausnay  Papcjans  (de)  0 

Lefebvre  C 

Liedekerke  (de)  O 

Lippens  E 

Luxbonne  ü 


M 

Maelcamp  PI.  A 

Macs  Q 

Male  (van)  T 

Malingreau  d'Hembise  (de)  L 

Mallaert  L 

Mares  (des)  N 

Martini  M 

Masmines  (de)  il 

Meere  (van  der)  U 

Merwede  V 

Meulemans  I* 

Moenins  I) 

Moerbeke-Waes  E 

Moere  (van  der)  IS’ 

Moere  (van)  Q 

Moerman  (de)  A 

Munck  (de)  B 

N 

Neri  (de)  PI.  R 

Neuf  (de)  M 

Neve  (de)  B 

Nieulande  (van)  U 

Nieuwenliove  (van)  U 

Noot  (van  der)  E 

» ( » » ) N 

Nys  II 

O 

Onghena  PI.  P 

Overloope  (d’)  T 

P 

Pauw  (de)  PI.  P 

Pauwels  N 

Paschal  dit  Spontin  U 

Pels  van  Bysterveld  0 

Peperseele  P 


Percy  (olliciel)  E 

» (armes  pleines)  E 

Perre  (van  de)  N 

Peteghem  (van)  P 

Petit  S 

Plancke  (van  der)  E 

Poortcre  (van)  Q 

Pottelsberglie  L 

» B 

Pressy  O 

Preud’liomine  U 

Q 

Unarebbe  PI.  S 

Uuesnoy  (du)  N 

» (»)  (ancien)  U 

R 

Ramont  p|.  B 

» S 

Raveschot  (de)  V 

Regere  (van  de)  B 

Reynegom  (de)  M 

Remoortere  (van)  N 

Robctle  A 

Robles  O 

Rodants  (J 

» U 

Roels  (J 

» U 

Roly  (de)  L 

Rop  (de)  T 

Royen  (van)  K 

Rupelmonde  E 

Ryckere  (de)  S 

s 

Salmyr  (de)  PI.  T 

Samillan  (de)  V 

Sanders  A 


— 96  — 


Santa  Cruz  (de) 

V 

Versmessen 

R 

Sare  (van  der) 

A 

Verst  raten 

C 

Schaverbeke  (van) 

R 

Vieille  (van  der) 

0 

Schelf  haut 

I 

Vieq  (de) 

1) 

Schietere  (de) 

0 

Vilain 

A 

Schoorman 

J 

Vilain  XIIII 

31 

Schut 

C 

Vil  Iers  (de) 

R 

Scoemakers 

C 

Villers  du  Fourneau 

(de) 

L 

Segliers 

C 

» Perwin  (de) 

Q 

» 

c 

Vi  ville 

L 

Sivori 

V 

Vlierden  (van) 

U 

Snouck 

Q 

Volekerick 

N 

Snouckart 

A 

Voorde  (van  de) 

B 

Spontin  ( voir  Paschal) 

» » » 

J 

Stafford 

L 

Vraet 

C 

Stalins 

U 

Vynckt  (van  der) 

Q 

Steenlant 

R 

W 

Stekene 

H 

Stobbeleere 

P 

Waes  (Pays  de) 

PI.  E 

Stoppelaere 

S 

Walle  (van  de) 

U 

Surmont 

V 

Waepenaert  (de) 

A 

Su  y es 

N 

Wargnyr  (de) 

T 

T 

Warnière  (de)  (voir 

de  Wargnyr) 

Waverans  (de) 

U 

Taccoen  dit  de  Zillebeke 

PI.  N 

Wemmele  (van) 

D 

Tamise 

I) 

Westerlinck 

T 

Tayart 

11 

Wissocq  (de) 

11 

Thuenissen 

B 

Woestyne  (van  de) 

U 

Thyerin 

A 

Woolf  (de) 

B 

» 

A 

Wulfsberghe 

{) 

Triest 

L 

Wyts 

V 

Turnhout  (de) 

V 

U 

Y 

Ymmelot 

PI.  V 

Vaernewyck 

PI.  0 

Ysebrant 

H 

Varenbergh 

R 

•7 

Vercauteren 

A 

éLm 

Velpe  (van) 

0 

Zaman 

PI.  R 

Vergamven 

1 

Zeghers 

N 

» (ofliciel) 

1 

Zillebeke  (voir  Taccoen) 

Sinte  Amelberga’s  Ommegang 

TE  TEMSCHE  IN  1753. 


l)c  eerwaarde  lieer  I* *.  De  Roo,  oud-onderpastoor  van  Temsche  en 
gewezen  lid  van  onzen  Kring,  heelt,  ten  jarc  1872,  een  zeer  geleerd 
werk  over  de  II.  Amelberga  uitgegeven.  Men  treft  daarin  niet  alleen 
de  levensbeschrijving  der  vermaarde  beschermheilige  van  Temsche  aan, 
maar  ook  de  geschiedenis  harcr  relikwien  en  wonderdaden,  benevens 
die  van  den  eeredienst  haar  sinds  eeuwen  door  de  vrome  en  trouwe 
Temsohenaren  bewezen.  Die  uitgebreide  studie  zag  het  licht  ter  gele- 
genheid der  elfhonderdjarige  jubelfeest  harer  dood  (i). 

Hebben  al  onze  achtbare  aanhoorders  dit  werk  niet  gelezen,  dan 
toch  weet  eenieder  hoe  de  vroegere  en  ook  de  Temschenaren  van 
onzen  tijd  ingenomen  zijn  voor  hunne  beschermheilige;  het  zal  dus 
overbodig  wezen  hier  meer  over  aan  te  dringen.  Een  punt  echter  is 
eenieder  onbekend,  ja  zelfs  voormelden  schrijver,  ondanks  al  de 
moeite,  welke  hij  zich  getroost  heeft,  om  alles  te  vergaderen  wat 
eenigszins  den  eeredienst  van  de  H.  Amelberga,  kon  aanbelangen, 
liet  is  de  samenstelling  van  den  feeststoet,  welke  ten  jare  ITo3  op 
stapel  gezet  werd,  en  de  straten  van  Temsche  doorkruiste,  ter  gele- 
genheid van  de  duizendste  verjaring  der  aankomst  der  heilige  maagd 
aldaar.  Die  stoet  was  enkel  gekend  door  het  zoogenaamd  Triumph- 
Liedeken  van  den  Triumphanten  Ommeganck  van  Temst,  uy (gevoerd 
door  de  Yrywillige  Liefhebbers  van  de  Thienste  eeuwe  van  de  II. 
Amelberga,  een  lang  maar  ellendig  stuk  rijm,  dat  door  De  Roo 
opgenomeu  werd  (2). 

Er  was  evenwel  te  dier  gelegenheid  eene  betere  en  omstandigere 
beschrijving  uitgegeven  geworden  in  vorm  van  een  vlugschrift,  formaat 
in-quarlo,  van  acht  bladzijden.  Wij  vernamen  deze  bijzonderheid  in 
de  onbekende  handschriftelijke  kronijk  van  hel  Land  van  Waes,  welke 


(1)  De  wonderbare  maagd  Sinle  Amelberga,  Brussel,  II.  Gocmaere,  1872. 

(*)  Ibidem  blad/..  383  en  volgende. 


98 


wij  over  eenigc  maanden  in  de  Koninklijke  Bibliotheek  te  Brussel 
ontmoet  hebben  en  waarvan  de  opsteller,  Jacobus-Antonius  de  Castro, 
priester  te  Waesmunster,  en  neef  van  den  welgekende»  hoogscliepen 
Frans-Jozef  de  Castro,  het  goede  gedacht  had,  de  voormelde  gedrukte 
beschrijving  over  te  nemen  (i). 

Eene  kleine  opzoeking  in  den  kataloog  der  rijke  boekerij  van  onzen 
Kring,  onlangs  opgestcld  door  onzen  ieverigen  boekbewaarder,  heeft 
ons  geleerd,  dat  er  een  exemplaar  van  dit  zeldzaam  schrift  in  de 
boekenzaal  des  Krings  berustte  (-2).  Het  heeft,  volgens  eene  aantee- 
kening,  die  voorkomt  op  het  eerste  blad,  toebehoord  aan  zekeren  J.-B. 
Nys,  priester  van  het  Oratorie,  en  werd  waarschijnlijk  verkregen  of 
aangekocht  na  de  verschijning  van  De  Uoo’s  werk. 

De  titel  van  dit  zeldzaam  en  eigenaardig  schrift  luidt  als  volgt  : 
Den  nieuwen  Ommegang  den  welcken  sal  geschieden  binnen  de  Bnrgl  en 
Ileerelyckhede  van  Tcmsche  mei  Cavalcade  en  Triumph-Waegens.  Op 
den  15  Juli  1755.  By  gelegenheyt  van  de  thiende  Eeuw,  dat  het 

gemelde  Temsche  het  gelach  gehad  heeft,  dat  de  II.  Amelberga  haere 
Dalronersse  dese  haere  lleerlyckhcyt  ende  Er/fenisse  persoonelyck  bewoont 
heeft.  De  T riumph-W agens , en  voordere  Konst-Stucken  zyn  alle  uyt- 
gevonden  en  uyt  liefde  gratis  uytgewerckt  door  Liefhebbers  Inboorlingen 
van  ’t  selvc  Temsche.  — Te  coop  by  Judocus  Geyrsl  in  de  Kasteel- 
strate  ontrent  het  Drochie-huys  tot  Temsche  (3). 

Buiten  hetgeen  wij  daar  komen  voor  te  lezen , behelst  het  boekje 
nog  als  inleiding  een  kort  begrip  van  Amclberga’s  leven,  en,  als 

slot,  een  lied  ter  harer  eere.  Wat  den  schrijver  of  opsteller  aangaat, 

deze  is  ongekend  gebleven;  wat  er  van  zij,  wij  durven  dit  verhaal, 

naar  aanleiding  der  Lalijnsche  en  Vlaamsche  jaarschriften  en  spreuken, 
die  er  in  voorkomen,  toeschrijven  aan  een  of  meer  leden  van  de 
vermaarde  rederij kkamer  van  Temsche , genaamd  de  Wynyaertrancke  (4). 


(1)  Emile  Dilis.  Une  nouvelle  chronique  du  pays  de  U 'ues.  Annalen  des  Krings, 
deel  XXV,  ld.  127. 

(t)  Maron  de  Reinsbcrg-DQringsfeld  heeft  dit  werkje  gekend.  Hij  noemt  het  in  nota 
op  bl.  32,  deel  II,  van  zijn  Calendrier  beige,  Brussel,  1861. 

(3)  Om  wille  der  zeldzaamheid  van  dit  stuk  en  voor  het  nut  dat  het  wclcens  zou 
kunnen  opleveren,  denken  wij  wel  te  doen  met  het  hierna  in  zijn  geheel  over  te 
nemen. 

(4)  de  Potter  en  Broeckaert  (Temsche,  bl.  192)  zijn  ook  van  gedaeht,  dat  de 
confraters  dier  Kamer  ook  veel  bijdroegcu  tot  de  inrichting  van  den  feeststoet , op 
louw  gezel  in  1759,  te  Temsche,  tijdens  de  inhaling  van  Karei  van  Lorreinen , 
gouverneur  der  Nederlanden. 


Nu  de  reden,  waardoor  dit  verhaal  zoo  zeldzaam  is  geworden,  ligt 
waarschijnlijk  hierin,  dat  het  op  een  klein  getal  exemplaren  getrokken 
werd  en  ook  de  weinige  acht  die  er,  op  het  oogenblik  der  gebeur- 
tenis, zoowel  vroeger  als  heden,  verleend  wordt  aan  dergelijke 
schriften.  Hoe  moeilijk  is  het  soms  niet  in  onze  dagen  programma’s 
of  beschrijvingen  in  de  hand  te  krijgen  van  feesten  die  over  tien, 
twintig  jaren  plaats  grepen  en  waarvan  honderden , soms  duizenden 
afdruksels  verspreid  werden  ! .Men  koopt  gemakkelijke  zulke  schriften, 
gretig  worden  ze  gelezen  en  op  den  dag  der  plechtigheid  aandach- 
tiglijk  geraadpleegd;  maar  cens  deze  achter  den  rug,  dan  worden  ze 
of  spoedig  verscheurd,  of  in  de  papiermand  geworpen,  of  tot  ver- 
maak aan  de  kinderen  gegeven  ! 

Onder  dit  opzicht  lazen  wij  over  een  paar  weken  in  een  Antwerpsch 
dagblad  (i)  eenige  wenken,  welke  wij  hier  gerust  mogen  herhalen, 
in  de  hoop  dat  wel  eenige  onzer  aanhoorders  die  raadgevingen  zullen 
onthouden  en  ook  toepassen.  « Verniel  nooit,  zegde  de  schrijver  van 
» ’t  artikel,  noch  een  geschreven,  noch  een  gedrukt  stuk,  hoe  onbe- 
» duidend  het  U mag  voorkomen.  Na  zeven  jaar  zult  ge  er  belang  in 
» stellen;  na  andermaal  zeven  jaar  zult  ge  oordeclen  dat  het  volkomen 
» waard  is  om  bewaard  te  worden.  Twintig  jaar  later  zal  het  dienst 
» bewijzen  en  bijgevolg  waarde  verkregen  hebben.  In  minder  dan  eenc 
» eeuw  is  het  oprecht  kostbaar  geworden.  Hetgeen  op  zijn  eigen 
» waardeloos  is,  verwerft,  bij  samenvoeging  met  andere  stukken,  cene 
» groote  waarde.  Het  is  de  geschiedenis  van  de  nul  geplaatst  achter 
» een  ander  cijfer  ». 

Nemen  wij  thans  het  feestverhaal  van  17o3  ter  hand  en  laten  wij 
Amelbcrga’s  cavalcade  voor  ons  voorbij  trekken. 

De  stoet  bestaat  uit  drie  deelen. 

Het  eerste  verbeeldt  de  familie  van  Karei  den  Groote,  den  stam 
waaruit  Amelberga  geboren  werd. 

Het  tweede  stelt  ons  de  bijzonderste  deugden  der  heilige  voor. 

Het  derde  is  de  verheerlijking  der  vorstenhuizen  van  Oostenrijk  en 
Lorreinen,  waar  de  toenmalige  regeerende  keizerin,  Maria-Theresia , 
en  de  gouverneur  der  Nederlanden,  prins  Karel-Alexander , aan 
thuis  hoorden. 

Een  Schip  sierlijk  opgetuigd  met  zuivere  witte  zeilen  en  fijn  touw- 
werk opent  de  eerste  groep.  Het  is  bemand,  volgens  de  Castro,  met 


(i)  La  Métropole. 


100 


jonge  zeelieden,  die  blijmoedig  een  lied  zingen  ter  eere  van  de  II. 
Amelberga,  liet  lied  dat  op  ’t  einde  des  verbaals  overgedrukt  staat. 
Dit  logge  gevaarte  verbeeldt  liet  schipje,  waarmede  de  heilige  maagd 
naar  Temsche  kwam  gevaren. 

Volgen  een  timbalier  en  eene  schaar  trompetters. 

Daarna  eene  Faam  die,  bij  middel  eener  rijkversierde  trompet,  den 
of  der  heilige  wijd  en  zijd  uitbazuint. 

Volgt  de  standaard  van  Temsche  gedragen  door  eenen  wakkeren 
ridder,  bijgestaan  door  twee  kloeke  Itomcinschc  krijgslieden.  Beide 
dragen  schilden  waarop  jaarschriften  te  lezen  staan. 

Dan  een  personnage,  die  de  Burcht  en  Heerlijkheid  van  Temsche 
vertegenwoordigt. 

Nu  eene  talrijke  groep  hovelingen  en  ridders,  allen  in  middelceuwsche 
kleeding.  In  hun  midden  stapt  statig  een  man  van  meer  gevorderden 
ouderdom;  breede  lokken  grijze  haren  golven  tot  zijne  schouders, 
eene  prachtige  kroon  rust  op  zijn  hoofd  en  een  kostbare  en  met  bont 
gevoederde  mantel  bedekt  zijne  ledematen,  liet  is  Karei  de  Grootc, 
de  roemrijke  keizer  van  het  Westen. 

Eindelijk,  een  grootc  wagen  waarop  Karei  Martel  vertoond  wordt 
en  die,  begeesterd  door  de  schitterende  deugden,  de  uitstekende 
bevalligheid  en  de  edele  afkomst  van  Amelberga,  deze  dringend  ten 
huwelijk  verzoekt,  aanbod  dat  door  de  toekomstige  heilige  kracht- 
dadig van  de  hand  gewezen  wordt. 

Nu  komt  de  tweede  groep. 

Deze  is  geopend  door  eene  menigte  lieden  spelende  op  musieckale 
instrumenten  zegt  het  verhaal;  in  andere  woorden  door  ecu  muziek- 
korps. 

Dan  volgt,  ten  eerste,  de  standaard  van  de  II.  Amelberga;  ten 
tweede,  een  engel  te  paard,  dragende  dit  eigenaardig  opschrift  : 

Soo  GAKT  MEN  INAER  DEN  HeMEL. 

Het  is  nu  de  beurt  van  een  negental  jonge  maagden  alle  in  een 
bevallig,  doch  zedig  tooisel.  Door  hunne  ingetogen  houding  en  de 
zinnebeeldige  voorwerpen,  die  zij  dragen,  ziet  men  dat  zij  de  bij- 
zonderste deugden  vertegenwoordigen  waarin  Amelberga  bovenal  uit- 
muntte. 


lol 


De  Ootmoedigheid  heeft  eenen  spiegel  in  de  hand  op  denwelken 
zij  de  oogen  nederig  gevestigd  heeft  (i). 

De  Zuiverheid  draagt  een  teeder  lam. 

De  Voorzichtigheid  heeft  een  serpent  rond  eenen  arm  en  eenen 
spiegel  in  de  andere  hand. 

De  Rechtvaardigheid  is  geblinddoekt  en  draagt  eene  weegschaal  en 
een  zwaard. 

De  Matigheid  heeft  eenen  toom  in  de  hand. 

De  Kloekmoedigheid  eene  knols. 

liet  Geloof  eenen  kelk  en  een  kruis. 

De  Hoop  eenen  anker. 

De  Liefde  een  vlammend  hart. 

De  toeschouwers,  ofschoon  allen  die  zinnebeeldige  voorstellingen 
niet  te  best  begrijpen,  bewonderen  ze  nochtans;  doch  zij  schijnen 
meer  genoegen  en  smaak  te  vinden  in  de  rij  dierenafbeeldingen  die 

nu  volgt  : 

Een  groote  Steur.  Het  is  een  der  twee  visschen  die  het  vaartuig, 
dal  Amelberga's  lichaam  naar  Gent  overbracht,  tegen  stroom  op- 
voerden  (*). 

Een  Walvisch  fraeij  na  er  ’t  leven  gemaaid.  Volgens  het  Triuinph 
Liedeken  is  de  walvisch  een  dier  van  groote  macht  en  Amelberga 
eene  maagd  van  groote  kracht  ! 

Een  schuimend  Zeepaard,  een  wild  dier,  waarvoor  eene  reine  maagd 
niet  heeft  te  schromen  ! 

Een  Dolfijn  door  kinderkens  geleid.  Dit  dier,  zegt  de  fabelleer, 
bemint  den  menseh  en  won  weleens  de  genegenheid  eens  kinds.  Dus 
eene  zinspeling  op  Amelberga's  kinderlijke  liefde. 

fi)  De  wijze  waarop  men  deze  deugd  afbeeldde  schijnt,  op  eerste  oog,  nogal 
zonderling.  Zij  stemt  evenwel  zeer  goed  overeen  met  eene  oude  Kransehe  spreuk 

luidende  : 

qui  bien  se  mire 
Uien  se  voi. 
qui  bien  ce  voi 
Bien  se  couoi. 
qui  bien  se  conoi 
Peu  se  jirise. 

Wij  troffen  deze  aau  op  eenen  kleinen  spiegel,  van  de  XVIe  eeuw,  welke  in  de 
verzamelingen  van  het  oudheidkundig  Muzeum  van  Antwerpen  berust. 

(i)  Volgens  het  verhaal  heeft  slechts  eenen  sleur  het  vaartuig  vóórgezwommen.  Al 
de  heiligbeschrijvcrs  spreken  nochtans  van  twee  steuren  zwemmende  aan  beide  kanten 
van  het  schuitje.  (De  Roo , nota  op  bl.  210).  Wij  geven  den  voorkeur  aan  dit  laatste 
gezegde,  omdat  deze  overlevering  algemeen  aangenomen  wordt. 


10-2 


Eene  trotsclie  witte  Zwaan. 

Eindelijk,  als  slot  van  dit  deel,  komt  weer  een  kunstig  opgetim- 
merde  wagen , waarop  Anielberga  in  de  hemelscbe  glorie  vertoond 
wordt,  omringd  door  de  talrijke  heiligen  harer  maagschap.  Er  staat 
te  lezen  oj»  dit  gevaarte,  onder  andere  jaarschrilten  : 

sIC  fLoret  thaMIsIae  DeCor. 

Soo  glinstert  het  Pronck-stucil  van  Tiiemscue. 

Nu  is  liet  de  beurt  van  het  derde  deel  of  de  verheerlijking  van 
de  heersehende  vorstenhuizen.  De  spreuken  en  jaarschriften,  welke  er 
in  voorkomen  zijn  in  zulken  \ leienden,  overdreven  en  opgeblazen 
toon  opgesteld,  dat  wij  er  zeker  eenige  moeten  opnemen.  De 
Temschenaren  \an  dien  tijd  moesten  wel  \urige  vaderlanders  zijn  indien 
de  taal,  die  ze  dien  dag  voerden,  de  trouwe  tolk  hunner  innerlijke 
gevoelens  was.  Men  hoore  aanstonds  hunne  al  te  geestdriftige  uit- 
boezem in  gen. 

Eerst  timbalier,  trompetters,  standaarddrager  en  Komeinsche  strijd- 
kneehten. 

Dan  een  drietal  huzaren  en  alweer  een  Komeinsche  krijgsman.  Zij 
dragen  toestellen,  waarop  te  lezen  slaat  : 

Vrome  worden  van  vrome  geboren. 

De  cloecke  Adelaers  en  brengen  geen  machteloosb  Duwen  voors. 
Niemant  van  d'Oostenryckse  Stam  geeft  syne  latynsche  voor-Ulders 

SILCKEN  MOED. 

Dat  Joseph  ci.oegk  opgroeyt  uyt  Carei.  groot  geresen. 

Die  de  manaftigheyt  van  nu  af  heeft  in  't  wesen. 

Joseph  II,  in  1741  geboren,  had  dus  slechts  den  ouderdom  van 
twaalf  jaar  bereikt  ! 

Nu  komt  een  llinkc  Arend,  waarop  een  jonge  en  prachtig  uitge- 
doschte  knaap  gezeten  is.  Het  is  Maria-Theresia’s  oudste  zoon,  de 
toekomstige  keizer  Jozef  II.  Eene  schaar  Uostenrijksche  soldaten  om- 
ringen den  zoon  hunner  vorstin.  Eenigen  dragen  kartels,  waarop  de 
vaderlandslievende  gevoelens  der  Temschenaren  vertolkt  zijn. 


103 


Op  de  eerste  las  men  : 

Dat  Joseph  dat  opgroeyende  Kim  soo  opgroeyt,  dat  sy.ne  Wanden  , 

ALS  I1Y  SAL  OORLOG  VOEREN,  VOOR  HEM  SCl'DDEN  EN'  REVEN'! 

Dit  was  onbetwistbaar  een  schoone  en  redelijke  wensch  waarbij 
men  zich  bad  kunnen  bepalen.  Doch  neen,  men  wilde  den  jeugdigen 
aartshertog  nog  meer  vleierij  toezwaaien  : 


Dat  hy  mag  overwinnen  die  van  sy.ne  voor-Olders  niet  en  syn  overwonnen  ! 

Nog  niet  voldoende  voor  de  toenmalige  strijdlustige  inwoners  van 
Temsche.  De  zoon  hunner  keizerin  moest  een  tweede  Alexander,  een 
tweede  Cesar  worden,  vermits  er  op  de  derde  kartel  te  lezen  stond  : 

Dat  hy  mag  winnaer  syn  van  heel  de  weirelt  ! 

En  zeggen  dat  bet  de  Temschenaren  waren  die,  30  jaren  later, 
den  rijkskanselier  de  Crumpipen,  ’s  keizers  man  van  vertrouwen, 
hielpen  aanhouden  en  in  hechtenis  zetten  (t)! 

Thans  komt  het  prachtigste  stuk  van  den  stoel  aan.  De  zegewagen 
waarop  Francisais  1 en  Maria-Theresia , omringd  door  hunne  familie- 
leden, waaronder  Karel-Alexander,  de  beminde  gouverneur-generaal 
der  Nederlanden,  en  Anna-Carolina,  zijne  gemalin,  zuster  der  keizerin. 
Deze  wagen,  die  onder  andere  versieringen  de  wapens  van  Oostenrijk 
en  Lorreinen  draagt,  is  buitengewoon  zwaar  en  groot,  want  men 
heeft  er  zes  paarden  voor  gespannen. 

Hiermede  is  de  ommegang  nog  niet  ten  einde.  Er  moet  nog  iets 
te  voorschijn  komen,  dat  het  volk  in  blijmoedige  stemming  moet 
brengen,  te  weten  de  achtbare  reuzenfamilie,  beslaande  uit  den 
grooten  Reus,  de  Reuzin  en  de  Reuskens. 

Maar  wat  verwekt  nu  toch  dit  algemeen  vroolijk  gelach  ? Het  zijn 
de  vieze  sprongen  en  luimige  parten  van  eenen  moor,  eenen  stoer  ten 
Indiaen  zegt  het  liedeken,  leidende  met  den  toom  eenen  grooten 


(i)  de  Potter  en  Broeckaert.  Temsche,  bl.  lil  en  112. 

Wij  maken  deze  zinspeling  niet  om  liet  gedrag  der  Temschenaren,  in  deze  zaak, 
eenigszins  te  laken , maar  enkel  om  de  overdrevenheid  huuner  vaderlandslievende 
uitboezemingen  beter  te  doen  uitsebijnen. 


1 04 


Kemel,  die  volgens  hetzelfde  dichtstuk  een  sermant  of  bevallig  voor- 
komen had. 

Vóór  dit  sermant  beest  werd  een  toestel  gedragen  waarbij,  in  de 
volgende  woorden,  de  toeschouwers  zeer  beleefdelijk  verwittigd  werden 
dat  alles  afgeloopcn  was  : 

aLLes  g es  I en  hIer  aCter  Is  Den  keMeL. 

Het  schijnt  — en  dit  zij  hier  terloops  gezegd  — dat  de  plaats  — de 
laatste  van  al  — in  dezen  stoet  aan  den  kemel  toegewezen,  het  dier 
wel  eenigszins  verbitterd  had  en  ook  opmerkingen  onder  het  volk 
verwekt  had,  want  zeven  jaar  later,  toen  prins  Karel-Alexandcr  van 
Lorreinen , plechtig  te  Temsche  onthaald  werd,  was  het  ditmaal  de 
geliefkoosde  kemel,  die  den  feestoptocht  opende,  zeggende  aan  de 
toeschouwers  : 

l)c  Kemel  vreest,  men  hem  weer  sou  van  agter  stellen, 

Alwaer  hij  van  de  rest  niet  veel  leist  te  vertellen. 

Hierom  met  ongedult  loopt  hij  van  voor  en  uijt , 

Om  van  't  gheen  volgen  sul  te  toonen  een  besluijt  (i). 

Thans  nog  cenige  woorden  van  loutere  geschiedenis,  namelijk  over 
den  oorsprong  der  toestellen,  die  in  den  onderhavigen  stoet  voor- 
kwamen en  over  hetgeen  er  later  van  geworden  is. 

De  triomfwagens  en  de  arend,  waarop  Maria-Theresia’s  zoon  gezeten 
was,  werden  ongetwijfeld  vervaardigd  ter  gelegenheid  van  het  feest 
van  1753.  De  andere  figuren  : Schip,  Reus,  Reuzin,  Reuskcns,  Steur, 
Walviseh , Dolfijn,  Zeepaard,  Kemel  en  Zwaan,  moeten  veel  ouder 
zijn , zoo  niet  hadde  de  opsteller  des  verbaals  zich  niet  bepaald 
aan  eene  eenvoudige  melding. 

De  gewoonte  van  godvruchtige  betoogingen  op  te  luisteren  met 
voorstellingen  van  fabelachtige  gedrochten,  van  wondere  en  zeldzame 
dieren,  met  renzen  en  reuzinnen,  enz.,  is,  in  onze  gewesten,  zeer 
oud  en  bijna  algemeen. 

In  de  XIVe  eeuw,  luidens  een  eventijdig  handschrift,  berustende  in 
het  kerkarchief  van  Temsche,  was  reeds  de  jaarlijksche  ommegang 
der  relikwien  der  II.  Amelberga,  langs  de  grenzen  der  parochie, 
begeleid  door  guichelaars  (?)  en  andere  tooneelzolten , poetsenverhoopers, 


(i)  Annalen  des  Krings;  deel  1,  bl.  79. 


1 05 


orgelspelers , trompetblazers,  trommelslagers,  viool-  en  citerspelers  (i). 
Uit  die  omstandigheid  denken  wij  wel  te  mogen  afleiden,  dat  de 
lustige  Temsclienaren  niet  lang  zullen  vertoefd  hebben  om  ook  allerlei 
wondere  en  fabelachtige  voorstellen  bij  bunnen  ommegang  te  voegen. 
Schip  en  Steur  zullen  zekerlijk  de  eerste  ingevoerde  figuren  zijn 
geweest;  Walvisch,  Dolfijn,  Kemel,  enz.,  zullen  later  te  voorschijn 
gekomen  zijn. 

Die  voorwerpen  zijn  lang  in  dienst  gebleven  (2).  Volgens  De  Hoo 
bleven  zij  voortleven  tot  omtrent  de  jaren  1830,  wanneer  ze  achter- 
gelaten werden  om  reden  zij  leenemaal  versleten  en  onbruikbaar 
geworden  waren.  Tijdens  het  jubelfeest  van  1872,  kwam  men  op  hot 
gedacht  de  oude  en  vermaarde  cavalcade  herin  te  richten , doch  voor 
ons  onbekende  reden  had  men  het  ongelijk  van  dit  ontwerp  af  te 
zien.  De  zoogenaamde  oorlogsfregaat , een  bevallig  opgetuigd  schipje 
opgetimmerd  op  oenen  wagen,  en  een  Steur,  waarop  eene  jonge 
dochter  verkleed  in  eene  heilige  Amelberga  plaats  neemt , zijn  de 
eenigste  stukken,  die  thans  nog  bij  gelegenheid  in  plechtsloetcn 
gebruikt  worden. 

Ziedaar,  zoo  goed  mogelijk  beschreven,  den  stoet,  die  in  1733, 
de  straten  en  wegen  van  Temsche  doorkruiste.  Of  die  optocht  kan 
opwegen  met  andere  toenmalige  ommegangen,  feesttreinen , enz.,  die 
in  grootere  sleden  of  plaatsen  op  touw  gezet  werden,  zouden  we  niet 
durven  beslissen,  immers  men  moet  rekening  houden  van  de  omgeving 
waarin  zulke  betoogingen  plaats  grijpen  en  de  middelen  waarvan  men 
beschikt.  Wat  er  van  zij,  wij  moeten  openhartig  bekennen,  ondanks 
het  stilzwijgen  der  besprokene  beschrijving  nopens  de  kleedij  der 

( «)  En  wel  namelijk  in  het  land  van  Wacs.  Zoo  vinden  wij  te  Sint-N’ikolaas,  eenen 
Kemel , geleid  door  eenen  danser,  en  eenen  Dollijn , waarop  een  knaap  gezeten 
was.  Men  stelde  daar  ook  voor,  op  eenen  wagen , de  Drie  Koningen  en  liet  stalleken 
van  Bethleëm  (Annalen  des  Krings,  deel  I,  bl.  302). 

Rupelmondc  bezat  ook  Reuzen,  Kemels,  Draken  en  eenen  Neptunuswagen.  Die 
toeslclicn  werden  bewaard  in  liet  zoogenaamd  Reuzenhuys  of  Pronkhuys.  (Zelfde  bron). 

In  liet  naburige  Dendermonde  merken  wij,  in  1754,  liet  bestaan  van  eenen  Indiaan, 
eenen  Reus,  eenen  Kemel,  twee  Zeepaarden,  eene  Zwaan,  eenen  Walvisch  en  een 
Rad  van  Avonturen.  (Onuitgegeven  Kronijk  van  Jac.-Ant.  de  Gastro;  Koninklijke 
Bibliotheek  te  Brussel,  Handschriften,  N.  II  3(517,  bl.  34G). 

(i)  Zij  dienden  meest  allen  namelijk  in  Augusti  1759  tijdens  de  meergemelde  inkomst 
van  Karei  van  Lorreinen.  Wij  merken  er  deze  bijzonderheid  dat  de  Walvisch  toen 
bestegen  was  door  den  zeegod  Neptunus. 

(3)  De  Roo’s  werk,  bl.  380.  Latijnsche  tekst  op  bl.  47G. 


14. 


106 


figuranten  en  liet  voorkomen  der  wagens  — want  het  schrift  is 
blijkbaar  opgesteld  met  liet  doel  om  de  zinspreuken,  gedichten  en 
jaarschriften,  die  er  tentoongesteld  werden,  te  vereeuwigen  — wij 
moeten  bekennen,  zeggen  wij,  dat  Amelberga’s  cavalcade  van  1753 
ecu  zeer  fraai  opzicht  luid  en  hare  samenstelling  tot  eer  strekt  der 
inrichters  en  medewerkers  van  ’t  heuglijk  feest.  Ook  mogen  wij  er 
niet  aan  twijfelen  of  deze  ommegang  zal  de  bewondering  afgedwongen 
hebben  der  talrijke  Wazenaars  en  vreemdelingen,  die  zich  den  to" 
Juli  17ö3,  in  het  uitgestrekte  en  bekoorlijke  Scheldcdorp  verdrongen. 

EMILE  I H LIS. 


BIJLAGE. 


DEN 

NIEUWEN 

OMMECA N 0 

DEM  WELCKEN  SAL  GESCHIEDEN  BINNEN 

DE  BURGT  EN  H EERELYCKHEDE 

VAN  TEMSCHE 


MET 

CAVALCADE 

EN  T R I U M P H- W A EG  E N S 

OP  DEN  1 o JULY  1753. 


By  gelegenheyt  van  de  thiende  Eeuw,  dat  het  gemelde 
Temsche  het  geluck  gehad  heeft,  dat  de  II.  Amelberga 
haere  Patronersse  dcse  hare  Heerclyckheyt  endc 
Erffenisse  pcrsoonclyck  bewoont  heeft. 

Do  Triumph-Waegens,  en  voordere  Konst-Stucken  zyn  alle 
uyt-gevonden  en  uyt  liefde  gratis  uytgewerckt  door 
Liefhebbers  Inboorlingen  van  ’t  sclve  Temsche. 


Te  coop  by  JL'DOCLS  GEYRST  in  de  Kastecl-strale 
ontrent  het  Prochielniys  tot  Temsche. 


KORT  BEGRYP 


van  het  leven  van  de 

H.  AMELBERGA. 


JDe  llcylige  Maeght  Amelberga  van  ’t  Konincklyck  geslacht  der 
Pipinen , en  van  Carel  den  Grooten  lierstelder  van  liet  Keyser-ryck  in 
den  westen  ufkomstigh,  geboren  in  Ardenne,  groeyde  van  Jongs  af 
soodacnigli  op  in  deugden,  en  lieyligh  leven,  dat  sy  diende  tot  ver- 
wondering van  alle  menschcn  : waerom  sy  door  den  raad  van  den 
II.  Willibrordus  eersten  Biscop  van  Utrecht,  en  Apostel  van  Vrieslant 
gestelt  wirl  onder  de  Bestiering  van  de  II.  Landrada  Abdisse  van 
Munslcrbilsen , onder  wiens  bestiering  sy  haere  Maegdelyckc  Suyvcrlieyt 
aen  Godt  Opolferende,  daegelyckx  toenamp  in  alle  soorten  van 
deugden,  Mirakelen.  De  faam  van  haere  schoonlicyt  endc  deugden 
tot  kennis  gekomen  syndc  van  den  Sone  van  Pipinus  Vanherstal  met 
naeme  : Carolus  Martellus,  die,  vergeselscapt  van  ühodinus  Broeder 
van  de  II.  Amelberga , komende  terplatsc  daer  sy  woonachtig  was, 
haere  schoonheyt  siende,  en  de  Edelheyt  van  hacr  geslacht  bevroe- 
dende soodaenig  wirt  met  liefde  tot  liaer  ontsteken,  dat  sy  haer  ten 
houwclyck  versocht , liet  gene  sy,  als  aen  Godt  verbonden,  cloeck- 
moedig  weygerde.  Carolus  hier  door  te  meer  opgehilst  soo  door 
beloften  als  drygementen , en  gewelt  haer  hier  toe  praemende,  narnp 
sy  luieren  toevlucht  tot  de  bescherming  van  de  Glorieuse  Maeght , en 
Moeder  Godls  Maria,  onder  wiens  gelcyding  sy  quamp  nacr  haere 
Parochie  ende  lleerlyckhcyt  van  Temsche  op  de  Schelde,  waer  van  sy 
tydelycke  Vrouwe  was.  Aldaer  heeft  sy  ter  ecren  van  de  II.  Moeder 
Godts  een  Kcrcke  opgerecht,  waer  in  sy,  nacr  hel  eyndigen  van  hacr 
lleylig,  en  Mirakeleus  leven,  out  syndc  51  jaeren,  wiert  begraven  in 
het  jaer  ons  heere  772,  wiens  reliquien  aldaer  (want  haer  Lichacm 
Mirakeleus  gevonden  syndc,  is  in  liet  jaer  870,  eenen  Visch  genaemt 
Steur  tegen  stroom  liet  Schip  voorswemmende,  overgevoert  naer  Gent 


109 


in  de  Abdey  van  S.  Peelers)  tot  lieden  nog  syn  rustende,  endc  door 
menigvuldigen  toeloop  van  volck  nvt  alle  gewesten , besonderlyck  den 
vierden  Sinxendag,  endc  den  tienden  julii  oft  Sondaags  dacr  naer 
besoglit,  ende  geëert  worden  niet  sonder  veelc  uytwercksels  van 
Mirakelen. 

Het  is  nu  de  tiende  Eeuw,  dat  de  Burgt  ende  Heerlyckheyt  van 
Temsche  liet  geluck  geliadt  heelt  dat  de  II.  Amelberga  luiere  Patroo- 
nersse  dese  liaer  heerlyckheyt , en  erflenisse  persoonelyck  bewoont 

heelt. 

Soo  : Molanus  in  Kat:  S:  Belgii,  item  in  indiculo.  item  : Mabillion 
in  actis  SS.  Ordinii  S.  Bcnedicti.  item  Ilagiographi  Societ.  Jesu  in 
Actis  SS.  10  Julii. 


KORT  BEGRYP 


VAN  1>K 

TRIUMPH-WAGENS  IN  CAVALCADE. 

De  verdeelinge  beslaet  voornamentlgc/c  in  dry  Togten. 

Den  eersten  verbeidt  de  Familie  van  Corel  den  Grooten,  waer  uyt 
Gesproten  is  de  Heylige  Amelberga , versmaedende  de  Konincklycke, 
en  weirelsche  Pracht. 

Den  tweeden  vertoont  de  besonderste  Deugden,  daer  sy  in  uylgc- 
schenen  heeft , waer  door  sy  gekomen  is  tot  de  Heinelsche  glorie. 

Den  derden  verbeid  liet  lluys  van  Lorreynen , voorskomende,  gelyck 
Amelberga,  uyt  het  Geslagt  van  Carel  den  Grooten,  ende  gealliëert 
met  het  lluys  van  Oostenryek. 

Eersten  Op-Togt. 

Wort  be  gonst  met  het  Sciui»  waer  mede  de  II.  Amelberga,  onder 
de  bescherminge  van  de  glorieuse  Maeght,  en  Moeder  Godts  Maria 
alhier  is  aengekomen,  vluchtende  het  Houwelyck  van  Carolus  Martellus. 

De  Hy-bendc  gaet  in  dese  orden  : 

1.  Den  Timballier,  en  de  Trompetters. 

2.  De  Faam  hebbende  een  Trompet  in  d’handt , waer  mede  sy  schcynt 
te  willen  Uytblasoenen  den  Lof  van  de  II.  Amelberga , op  het  af- 
hangende Cieraet  van  de  Trompet  is  uylgedruckt  dit  Jaer  Schrift  : 


110 


præConIa  aMeLberg.e  regIa  De  stIrpe  Cano. 

IcK  VERKONDIG  DEN’  Lof  VAN  AmELBBRGA 

Gebortig  uyt  Koninckeycken  STAM. 

3.  Ecnen  liidder  voerende  den  Standaert  van  Themsche,  van  weder- 
syde  omcingelt  van  twee  liomynen  met  dese  Jaer-Schriften  : 

Den  Eersten  : iiILarI  CorDe  CanIte  sponsaM. 

Den  Tweeden  : ChrIstI  DILeCtaM. 

Met  bly  gemokt  condigt  hier  uyt 
De  wel  Beminde  Ciiristi  Bruyt. 

4.  De  Burgt,  en  Ileerlyckheyt  van  Temsche,  voerende  in  liaeren  schilt 
dit  Jaer-Sclirift  : 


ISTA  BEnIgNA. 

DUM  VIrgo  eXIstIt  faUtrIX,  nlC  faU  ST  a qL’IesCo. 

Het  gunstig  Hert  van  dese  Maegt 

GEEFT  MV  GELUCK  , EN  VREES  VERJAEGI1T. 

5.  Carel  den  Grooten  Vergeselscapt  van  sync  hovelingen , voor  liem 
reydt  cenen  liidder  met  dees  divies  : 

llic  restauravit  imperium  Occidentale. 

Desen  heeft  herstelt  het  Keyser-ryck  in  den  Westen. 

G.  Volgt  eenen  Triumph-wagen  Verbeidende,  hoe  dat  Amelberga  liet 
Houwelyck  van  Carolus  Martellus  Veragt. 

Boven  den  wagen  wort  gelesen  dit  Jaer-Schrii't. 

saCraT/E  Deo  piiLMItIæ  pLaCent. 

De  eerste  Vruchten  ai.tvdt  beiiaegen 
Als  die  akn  Godt  worden  opgedragen. 

Desen  Wagen  wort  gevoert  van  twee  Genii,  dragende  dese  naer- 
volgende  Jaer-scliriften. 

Den  eersten.  ILLa  DespICIt  aMeLberga. 

Den  tweeden.  CaroLI  MagnI  De  stIrpe  Creata. 
AMELBERGA  uvt  het  Geslacht 

VAN  CAREL  GROOT  DIT  AL  VERACHT. 


Tweeden  Op-Togt. 

Wort  geopent  met  Musieckale  Instrumenten. 

Hier  naer  de  Ry-bende  op  dees  orden  : 

I.  Den  Standaert  van  de  II.  Amelberga. 

'. 2 . Eenen  Engel  te  Peirt  met  dese  spreuck  : 

Sic  Uur  ad  As  tra. 

Soo  GAKT  MEN  NAER  DEN  HEMEL. 

3.  d’Oodmoedigheyt  en  Suyverheit  ieder  met  hun  kenteeken. 

d’Ootmoedigheyt  : de  rechte  handt  houdt  sy  op  de  Borst , in  de 
slineke  heeft  sy  eenen  Spiegel,  op  den  welcken  sy  de  Dogen 
nederig  gevestig  heeft , ter  oorsaeek  dat  de  Ootmoedigheyt  voors- 
komt  uyt  de  kenisse  haer  selfs. 

I)c  Suyverheyt  gekleet  in  ’t  wit,  en  de  Gogen  eenigsins  bedeckt 
in  d’handt  draegt  sy  het  af-beeldsel  van  een  Lammeken. 

4.  De  vier  Cardinael-zedelycke  Deughden , ieder  met  hun  kenleecken. 

De  Voorsichligheyt  heeft  rontom  den  Arm  een  gevloeide  Serpent, 
in  de  handt  eenen  Spiegel. 

De  liechtveirdigheyt  de  Oogen  bcdeckt  in  d'een  handt  een  Wecgscael, 
in  d'ander  een  Sweirt. 

De  Maetigheyt  met  eenen  Toom  in  d’handt. 

De  Cloeckmoedigheyt  met  een  knods  in  d’handt. 

5.  De  dry  Goddelycke  Deughden  ieder  met  syn  kenteccken. 

liet  Geloof  met  eenen  Kelck  in  d'een,  en  een  Kruys  in  d’ander 
handt. 

De  llope  met  een  Ancker  in  d’handt. 

De  Liefde  met  een  vierig  Hert  in  d’handt. 

In  dese  Deughden  heeft  de  II.  Amelberga  besonder  uyt-geschenen. 

G.  Volgt  den  Steur,  den  welcken  haer  II.  Lichaem , vervoert  wordende 
naer  d’Abdye  van  S.  Peelers  tot  Gent  tegen  Stroom  heeft  voor- 
geswommen. 

7.  Volgt  den  Walvis,  Zee-peirt,  Dolphyn  en  Swaen. 

8.  Desen  togt  sluyt  met  eenen  Triumph-waegen , voorsgetrocken  van 
vier  Peirden  verbeidende  de  II.  Amelberga  in  de  glorie  benevens 
de  Heyligen  uyt  haer  familie. 


! 12 


Boven  den  Waegen  wort  gesien  dit  Jaer-sclirift  : 


aMeLberga  spLenDesCIt  In  gLorIa. 
aMeLberga  bLInCkt  In  De  gLorIe. 

Voor  den  Wagen  wort  gcvoert  dit  Jaer-schrift  : 

sIC  i'Loret  thaMIsDe  DeCor. 

SOO  GLINSTERT  HET  PRONCK-STUCK  VAN  TllEMSCHE. 

Derden  Op-Togt. 

Wort  gcopent  met  Timbal  en  Trompetters. 

Waer  naer  : 

1.  Eenen  Standaert. 

2.  Dry  Uomynen , den  middcnstc  met  dit  Schrift  : 

Progenies  Caroli  magni  de  Sanguine  nata 
llic  sequitur  ...... 

Hier  volgt  het  ci.oek  Geslacht  ivt  Carel  groot  gesproten. 

3.  Dry  Hussaeren  met  dese  spreucken  : 

Den  eersten  Furies  creantur  fortibus. 

Vrome  worden  van  vrome  geboren,  llorat.  4.  IJ.  4.  gesang 
Den  tweeden  Nee  imbellem  feroces  progerunt 
Aquilce  Columbam. 

De  cloecke  Adelaers  en  brengen  geen  maciiteloose 
Düyven  voors...  llorat.  4.  Iloeck  4.  gesang. 

Den  derden  Nee  quisquam  Austriaca  de  Genie  lalinos 
In  tantum  spe  tollet  avos. 

Niemant  van  d'Oostenryckse  Stam  geeft  syne  latynsche  voor- 
Olders  sulcken  moed.  Virg.  6.  liueek. 

4.  Eenen  llomeyn  met  dit  volgende  : 

Gresce  Joseph  Caroli  magni  de  sanguine  na  te, 

Ante  unnos  curamque  gerens,  animosque  viriles. 

Dat  Joseph  cloeck  opgroeyt  lyt  Carel  groot  geresen, 

Die  de  hanaftigheyt  van  nu  af  heeft  in  't  wesen. 

5.  Den  Ars-llertog  Josephus  sittende  op  eenen  Arcnt,  omcingelt  van 
verscheyde  llussaren,  voerende  dese  volgende  versen  : 


— H3  — 

Filius  accrescens  Joseph  sic  crescat , ut  omnes 

Ilic  duin  bella  geret,  gens  Inimica  tremat  ! 

Dat  Joseph  dat  opgroeynde  Kint  soo  opgroeyt,  dat  syne  Vyanden, 

ALS  HY  SAL  OoRI.OG  VOEREN  , VOOR  HEM  SCCDDEN  EN  BEVEN  ! 

Filius  accrescens  Joseph  sic  crescat,  ut  ommes 

Armis  devincat , quos  nequiere  Patres! 

Dat  Joseph  dat  opgroeyende  Kint  soo  opgroeyt,  dat  hy  mag  over- 
winnen DIE  VAN  SYN  VOOR-0uDERS  NIET  EN  SYN  OVERWONNEN  ! 

Filius  accrescens  Joseph  sic  crescat,  ut  omnes 

Una  Domus  victi  dividat  orbis  opes  ! 

Dat  Joseph  dat  opgroeyende  Kint  soo  opgroeyt,  dat  hy  mag  Winnaer 

SYN  VAN  HEEL  DE  WeIRELT  ! 

6.  Volgt  eenen  Triumph-waegen , voors  getrocken  van  ses  Peirden, 
verbeidende  den  Keyser  en  Keyserinne  met  de  lieele  Keyserlycke 
Familie.  Syne  Konincklyke  Hooglieyt  Carolus  Alexander  Hertogh 
van  Lorreynen  ende  Baar,  Gouverneur  generaal  deser  Nederlanden, 
ende  Anna  Carolina  Suster  van  syne  Keyserlycke  Majesteyl,  voor 
den  Waegen  syn  te  lesen  dese  Versen  : 

Cara  Deo  soboles  genus  orbe  dilatet , et  orbi 
Imperet,  atquc  Deo  serviat  ense , fide. 

Boven  den  Wagen  wort  verbeeldt  de  Wapen  van  Oostenryck  en 

Lorreynen  met  dit  divies  : 


• • • • • . Par  nobile  junxit 

Connubialis  amor ....... 

Het  Houwelyck  heeft  dit  Nobel  Paer 
Tot  geluck  van  ’t  Ryck  vereent  te  gaer. 

Onder  die  Wapens  syn  te  lesen  dese  volgende  Versen  : 

Magna  Theresa  suo  cum  Cœsare  conjuge  vivat, 

Qui  summum  in  Terris  restituère  genus  ! 

Lang  leeft  IHERESIA,  FBANCISCUS  bygemelt 

Die  't  principaelst  Geslacht  op  d’Aerd  hebben  herstelt  ! 

Dese  dry  togten  worden  gesloten  met  den  grooten,  Reus,  Reusin, 
en  Reusken,  en  met  eenen  Kemel  waer  voor  gevoert  wort  dit  Jacr- 
schrift  : 


aLLes  gesIen 

hIer  aCter  Ls  Den  keMeL. 


LIEDEREN 


TER  KEREN 
VAN  DE  IIEYLIGK 

AMELBERGA. 


Borgers  wilt  nu  met  Laurieren 
En  met  Leli-blom  verderen 
Amelberga  uwe  Maeglit 
Daer  gy  soo  den  roem  op  draegt. 
Wilt  liaer  singen,  wilt  liaer  prysen , 
Wilt  liaer  allen  lol'  bewysen, 

Met  gesang,  en  volle  vreught 
Sy  verdient  dit  om  liaer  Deuglit. 
Laet  soo  groot  uw  driften  wesen , 

Dat  gy  selven  wort  gepresen  : 

Maer  siet  dat  gy  oock  betracht 
llacre  Deuglit,  die  gy  soo  acht. 
Niet  en  kan  meer  luyster  geven, 

Als  een  suyver  Hert,  en  leven; 

Al  den  luyster  selfs  verdwynt 
Daer  den  Maegdom  niet  en  schynt. 
Sy t gy  suyver,  Ziel  en  Sinnen 
Blincken  als  een  Son  van  binnen; 
Uwen  Maegdom  schiet  een  strael, 
Die  doorboort  des  Hemels  Sael. 
Uwen  lof  wort  daar  verheven  ; 

Al  de  Geesten  die  daer  sweven 
Maeeken  eenc  volle  vreugt 
Om  den  glans  van  uwe  Deuglit. 
Men  siet  Godt  den  Throon  bereiden. 
Daer  men  U eens  op  sal  leyden , 

Van  nu  af  de  Leli-kroon 
Vlecht  men  daer  voor  uwen  loon. 
Amelberga  siet  men  bieden 
Over  al  liaer  Borger-lieden 
Veel  geluckx  en  eer  en  lof 
Door  geheel  het  Hemels-hof. 


Ito 


Haer  vol  blydscap  lioort  men  singen 
Nieuw  en  onbekende  dingen 
Sy  biedt  Godt  voor  liaere  lien, 

Die  haer  lof  en  eer  toe  bien. 

Ah  hoe  waer  het  goet  voor  Temsche 
By  haer  geert  te  syn  naer  wensche  ! 
Temsche  sou  dan  syn  verblydt 
Hier  wel  eens  maer  daer  allydt. 


Tot  meerdere  Eere  ende  glorie  Godts 
En  van  de  Heylige  Amelberga 
Patroon ersse  van  Temsche. 


MISCELLANÉES. 


I. 

L’OBSERVATION  DES  DIMANCHES 
ET  JOURS  DE  FÊTE 

dans  le  Diocèse  de  Gand  au  commencement  du  XVIIe  siècle. 


Les  Dimanches  et  jours  de  fête  ne  furent  pas  fort  strictement 
observés  sous  le  régne  des  Archiducs.  Les  choses  en  étaient  arrivées 
à ce  point  que  le  septième  évêque  de  Gand,  Antoine  Triest,  se  vit 
obligé  de  sévir.  Confirmant  les  placards  antérieurs,  il  publia  le  12 
Juin  1622,  une  ordonnance  sur  la  matière.  Mais  il  semble  que  ces 
prescriptions  ne  produisirent  que  peu  ou  point  d’eflét,  car  l’évêque 
se  vit  obligé  de  republier  son  édit  dès  le  19  Septembre  1624.  (i) 
Dans  son  préambule  le  prélat  constate  qu’à  la  suite  des  malheurs 
des  temps  l’observation  des  Dimanches  et  jours  de  fête  est  presque 
tombée  en  désuétude,  non  seulement  dans  les  villes,  mais  aussi  au 
plat-pays,  au  grand  dommage  des  âmes  et  au  grand  scandale  des 
gens  pieux. 

¥ ¥ 

L ordonnance  prescrit  principalement  des  mesures  d’ordre  général , 
mais  elle  en  contient  aussi  quelques  unes  qui  s’appliquent  spé- 
cialement à Gand.  Elle  débute  par  cette  déclaration  de  principe 
qu’aux  jours  de  grandes  fêtes,  les  Dimanches,  les  jours  de  fête 
chômée,  aux  fêtes  des  patrons  ou  patronnes  de  chaque  paroisse,  et 
en  ce  qui  concerne  spécialement  Gand  : le  jour  de  la  décollation  de 
S1  Jean,  à la  S‘  Bavon  (lr  Octobre)  et  à la  S1  Liévin  (12  Novembre) 
il  est  strictement  interdit  à quiconque  d’exécuter  soi-même  ou  de 


(i)  Placards  de  Flandre  — 111 


8. 


118 


faire  exécuter,  soit  par  les  membres  de  sa  famille,  soit  par  des  gens 
de  métier,  tout  travail  pénible  (slafelyck  werck),  tout  commerce,  tout 
métier,  toute  culture , tout  chargement  ou  déchargement  de  bateaux 
ou  de  chariots,  de  bière,  bois,  briques,  chaux  et  pierres  ou  d'eflec- 
tuer  le  transport  de  ces  marchandises. 

Il  est  en  outre  défendu  de  tenir  des  marchés  publics;  ceux-ci 
devront  avoir  lieu  la  veille  ou  le  lendemain.  Il  est  strictement  défendu 
de  vendre  ou  d'acheter  des  immeubles,  d'acheter  ou  de  vendre  des 
merceries,  des  draps,  de  la  toile,  des  chapeaux,  des  souliers  ou 
d'autres  objets,  soit  à portes  closes,  soit  à boutique  ouverte.  Mais 
pour  cause  de  nécessité  il  est  permis  de  vendre  du  pain,  des  épice- 
ries, du  sucre,  de  la  graisse  alimentaire,  du  poisson,  des  volailles, 
du  beurre,  du  fromage,  des  œufs  et  d'autres  aliments.  Cependant  les 
marchands  ne  pourront  pas  ouvrir  leurs  montres,  ni  exposer  leurs 
marchandises  pour  attirer  le  client.  Ils  ne  pourront  non  plus  colporter 
ces  aliments  sur  les  marchés  et  dans  les  rues.  Le  tout  à peine  de 
de  trois  florins  Carolus  et  de  correction  arbitraire. 

Néanmoins,  exception  est  faite  pour  le  fromage  à la  crème  (May-Kaes 
ofte  Zaen),  qu’on  pourra  commencer  à colporter  dès  après  les  vêpres. 
Quant  au  lait,  il  pourra  être  débité  sur  la  voie  publique  en  été 
jusqu’à  sept  heures  du  matin,  en  hiver  jusqu'à  huit  heures  et  l'après- 
midi  à partir  de  quatre  heures.  Il  est  défendu  de  donner  ou  de 

prendre  en  location  des  lames  de  tisserand,  mais  on  pourra  les 

ramener  au  domicile  du  propriétaire  et  en  rapporter  d'autres,  pourvu 
que  ce  transport  ne  comporte  aucun  contrat  nouveau  et  s'effectue  en 

dehors  des  heures  du  service  divin , du  sermon  ou  du  catéchisme. 

Il  est  également  défendu  d'ourdir  ou  de  préparer  des  draps. 

Cependant  il  sera  permis  (excepté  aux  quatre  grands  jours  de  fête, 
aux  fêtes  du  S*  Sacrement,  à l'Assomption  et  aux  jours  auxquels 
il  y a procession  générale  extraordinaire)  de  tenir  à partir  du  kleyn 
been-huys  jusqu’au  kauter  marché  d’oiseaux  vivants,  de  lapins  et  de 
pigeons,  depuis  la  fin  de  la  grand’  messe  jusqu’à  une  heure.  Mais 
on  ne  pourra  y vendre  des  cages  à lapins,  des  filets  ou  autres  objets 
similaires,  et  on  ne  pourra  y jouer  les  oiseaux  et  les  lapins  aux  dés 
ou  aux  cartes,  ni  parier  à leur  sujet,  sous  peine  de  trois  florins. 
Les  jours  de  dédicace  et  de  kermesse  on  pourra  établir  des  échoppes 
de  menues  merceries  jusqu'à  neuf  heures  du  matin  et  après  la 
grand'  messe,  mais  en  dehors  des  cimetières. 

Les  loteries,  jeux  et  paris  sont  strictement  défendus  les  Dimanches 
et  jours  de  fête,  à charge  de  douze  florins  d’amende  pour  les 
tenants  et  de  trois  florins  pour  les  joueurs. 


119 


11  est  interdit  de  donner  des  représentations  théalrales,  des  esbate- 
ments  ou  d'y  assister,  n'importe  en  quel  endroit. 

Il  est  défendu  d'ouvrir  des  écoles  de  danse  et  de  jeu,  si  ce  n’est 
de  onze  heures  à une  heure  et  après  les  vêpres  de  l’église  principale. 
Néanmoins  cette  permission  est  retirée  pour  les  Dimanches  de  I'Avent 
et  du  Carême,  pendant  toute  la  semaine  sainte,  aux  jours  de  l’Ascen- 
sion, du  S*  Sacrement,  des  quatre  fêtes  de  la  S,e  Vierge,  de  S1  Michel, 
de  la  Toussaint  et  de  procession  générale,  sous  peine  de  douze  florins 
d'amende  pour  les  tenanciers  et  de  trois  florins  pour  les  danseurs 
et  les  joueurs. 

Il  est  défendu  de  jouer  à la  halle  dans  les  rues  avant  onze  heures 
du  matin  et  depuis  une  heure  jusqu'à  la  fin  des  vêpres.  Défense 

aussi  d’ouvrir  des  jeux  de  paume,  d'y  jouer  et  d’aller  y voir.  Défense 

encore  d’ouvrir  et  de  fréquenter  tous  jeux  de  boules,  champs  de  tir 
à l’are  ou  écoles  d’escrime  avant  onze  heures  du  matin,  le  tout  à 
peine  de  dix  florins  earolus  pour  les  exploitants  et  de  t rois  florins 
pour  les  assistants. 

Interdiction  aux  aubergistes,  taverniers,  concierges  des  tirs  à l’arc 
et  cabaretiers  de  donner  à boire  ou  à manger  à qui  que  ce  soit  avant 
la  fin  de  la  grand’messe.  Exception  est  faite  en  faveur  des  voyageurs 
de  passage.  Défense  également  de  débiter  de  l’eau-de-vie,  si  ce  n’est 
après  la  grand’messe. 

Défense  de  tirer  des  coups  de  feu,  de  jouer  à la  balle  ou  de  se 

livrer  à tous  autres  jeux  autour  des  églises  et  dans  les  cimetières, 

ou  d’y  déposer  des  ordures,  à peine  de  trois  florins  d’amende.  Les 
parents  et  tuteurs  sont  responsables  des  faits  de  leurs  enfants  et 
pupilles. 

Il  est  défendu  aux  enfants  de  jouer  sur  la  voie  publique  pendant 
les  services  divins  et  à l'heure  du  catéchisme.  Celui-ci  sera  organisé 
dans  toutes  les  paroisses. 

Comme  il  importe  que  la  communauté  soit  toujours  approvisionnée 
de  farine,  et  comme  le  vent  n'est  pas  toujours  favorable  et  que  de 
plus  il  y a quelquefois  disette  d’eau  pour  activer  les  moulins,  les 
meuniers  pourront  travailler  les  Dimanches  et  fêtes,  excepté  aux  quatre 
grandes  fêtes,  la  Circoncision,  l’Epiphanie,  l’Ascension,  la  Fête-Dieu, 
les  fêtes  de  la  Sle  Vierge,  les  fêtes  des  patrons  et  de  la  dédicace  de 
chaque  paroisse.  Néanmoins  ils  devront  arrêter  leurs  moulins  à sept 
heures  du  matin  depuis  la  mi-Mars  jusqu'à  la  S1  Bavon  (lr  Octobre) 
et  à huit  heures  pendant  le  restant  de  l’année  ; ils  pourront  reprendre 
le  travail  à trois  heures  de  l’après-midi.  Mais  défense  de  moudre  sur 


120 


des  moulins  à chevaux  ou  à bras.  Défense  aussi  d'amener  du  grain 
au  moulin  ; en  cas  de  nécessité  il  sera  permis  de  rapporter  la  farine 
aux  clients  à partir  de  six  heures  de  l'après  midi  en  été  et  cpiatre 
heures  en  hiver.  Interdiction  aussi  de  retailler  les  meules.  Le  tout  à 
peine  de  six  florins  d’amende  pour  la  première  contravention  et  de 
correction  arbitraire  pour  la  seconde. 

Il  est  défendu  de  circuler  avec  des  charrettes  ou  des  chariots  de 
meunier,  de  transporter  du  vin,  de  la  bière  ou  d'autres  marchandises 
par  les  rues,  à moins  que  deux  ou  trois  jours  de  fête  ne  se  suivent. 

Les  boulangers  pourront  cuire  le  Dimanche  jusqu’à  quatre  heures 
du  matin  et  aux  jours  de  fête,  excepté  ceux  interdits  aux  meuniers, 
jusqu’à  sept  heures  en  hiver  et  jusqu'à  six  heures  en  été.  Mais  tout 
devra  être  terminé  avant  ces  heures  et  la  cuisson  doit  se  faire  stricte- 
ment à portes  closes,  sous  peine  de  trois  florins  d’amende. 

Pour  prévenir  la  soif  qui  pourrait  tourmenter  la  communauté  par 
suite  de  disette  de  bière,  il  est  permis  aux  brasseurs  de  retourner 
le  malt  qui  menacerait  de  germer  trop  fort,  mais  il  leur  est  défendu 
d’en  monter  sur  la  touraille  ou  d’en  descendre,  si  ce  n’est  avant 
six  heures  du  matin  et  après  six  heures  du  soir.  Il  leur  est  défendu, 
même  s’ils  doivent  brasser  le  lendemain,  de  mettre  le  feu  à leurs 
chaudières  ou  de  faire  marcher  leurs  pompes  entre  six  heures  du 
matin  et  six  heures  du  soir.  Si  deux  jours  de  fête  se  suivent,  ils 
pourront  commencer  à pomper  et  allumer  leurs  feux  à trois  heures 
de  l’après-midi.  Dans  ce  cas  ils  sont  autorisés  à commencer  à brasser 
à six  heures  du  soir  et  leur  brassin  doit  être  achevé  le  lendemain 
matin  à cinq  heures.  Si  un  des  officiers  épiscopaux  soupçonne,  soit 
à voir  la  fumée,  soit  à l’odorat,  qu’on  est  occupé  à brasser  il  devra 
requérir  l’officier  civil  qui  ne  pourra  refuser  son  concours.  S’il 
refusait  néanmoins,  l’évêque  sera  immédiatement  averti.  Les  brasseurs 
pourront  débiter  la  drèche  en  été  jusqu’à  six  heures  du  matin,  et 
du  premier  Octobre  jusqu’à  mi-Mars,  avant  qu’il  fasse  jour.  Si  deux 
jours  de  fête  se  suivent  et  que  ce  ne  soient  pas  de  ceux  dont  nous 
avons  parlé  à propos  des  meuniers  et  des  boulangers,  les  brasseurs 
pourront  faire  livrer  des  tonneaux  de  bière  par  leurs  ouvriers,  mais 
seulement  après  le  coucher  du  soleil,  à peine  de  double  amende. 
Ces  transports  se  feront  sans  bruit  et  de  manière  à ne  scandaliser 
personne.  Toute  infraction  à chacune  des  dispositions  concernant  les 
brasseurs  sera  punie  d'une  amende  de  trois  florins  pour  la  première 
contravention  et  de  correction  arbitraire  pour  la  seconde. 

Défense  aux  barbiers  de  raser,  aux  cordonniers  de  battre  la  semelle, 


tailler  ou  coudre  des  chaussures,  aux  tailleurs  d’exercer  leur  métier, 
sous  peine  de  trente  sous  pour  la  première  infraction  et  de  correction 
arbitraire  pour  la  seconde. 

Les  bateliers  ne  peuvent  charger  ni  décharger  à peine  de  six  florins. 
Exception  est  faite  pour  les  Marcktschepen  d’Audenarde  et  de  Courtray 
qui  y sont  autorisés  jusqu'à  sept  heures  en  élé,  et  jusqu’à  huit  en 
hiver. 

Les  voituriers  (pii  font  un  trafic  régulier  sur  les  grand’routes  sont 
autorisés  à charger  aux  mêmes  heures  que  ces  derniers  bateliers. 

Le  poisson  apporté  aux  minques  ne  pourra  y être  étalé  qu’entre 
huit  et  neuf  heures  et  il  ne  pourra  être  vendu  avant  dix  heures  et 
demie,  sous  peine  de  six  florins  pour  les  préposés  aux  minques  et 
de  trois  florins  pour  les  vendeurs. 

Les  apprêteurs  de  draps  (laecken-bereyders)  et  les  teinturiers  de  came- 
lot de  soie  sont  autorisés,  excepté  aux  jours  dont  il  a été  parlé  à 
propos  des  meuniers  et  d’autres,  de  porter  les  tissus  jusqu’à  leurs 
chassis  pour  les  y fixer  et  les  mettre  sécher  devant  leurs  maisons, 
mais  seulement  jusqu’à  sept  heures  du  matin.  Néanmoins  il  ne  pourront 
mettre  à sécher  aucun  objet  confectionné  : vêlements,  tabliers,  etc., 
sous  peine  de  trois  florins. 

Défense  aussi  de  faire  la  lessive,  d’écurer  les  ustensiles  de  ménage, 
de  laver  les  parquets,  de  baratter  le  lait  et  de  cuire  du  pain  [tour 
l’usage  domestique,  sous  peine  d’un  florin  à la  première  infraction, 
de  deux  florins  à la  seconde,  sans  préjudice  de  la  correction  arbitraire. 
Il  est  en  outre  interdit  de  balayer  la  rue,  à peine  de  six  sous. 

Les  blanchisseurs  ne  peuvent  savonner,  arroser,  retourner  ou  fixer 
leurs  toiles  à peine  de  six  florins  et  de  correction  arbitraire. 
Cependant  les  toiles  blanchies  au  petit-lait  (melck-goet)  pourront  être 
manipulées  jusqu’à  six  heures  du  matin  et  lorsqu’elles  seront  sèches, 
on  pourra  les  plier  entre  onze  heures  et  une  heure  et  à partir  de 
quatre  heures  de  l’après-midi.  Après  cette  même  heure  ces  toiles 
spéciales  pourront  être  arrosées.  En  cas  de  besoin,  lorsqu’il  fait  grand 
vent  ou  qu’il  y a menace  d’orage,  on  pourra  en  tout  temps  enlever 
les  toiles  du  pré. 

Les  tanneurs  pourront  manipuler  les  cuirs  qui  sont  en  macération, 
en  été  jusqu’à  six  heures  du  matin  et  en  hiver  jusqu'à  sept.  Les 
peaux  pourront  aussi  être  mises  en  macération  lorsqu’il  y a crainte 
de  gelée  ou  lorsqu’elles  pourraient  se  dessécher  par  la  trop  grande 
chaleur. 

Les  brouettes  qui  enlèvent  les  Dimanches  et  jours  de  fête  le  fumier 

16. 


et  les  ordures  que  les  habitants  balaient  la  veille  en  tas  devant  leurs 
portes,  pourront  le  faire  en  été  jusqu'à  six  heures  et  en  hiver  jusqu'à 
huit  heures  du  matin.  Une  fois  ce  délai  passé  les  brouetteurs  encour- 
ront une  amende  d’un  demi-florin  pour  chaque  contravention. 

Les  bouchers  et  les  poissonniers  ne  pourront  vendre  ni  \iandes, 
ni  poissons  les  jours  de  fête , sans  permission  spéciale  de  l’évêque. 
En  cas  de  besoin  cependant,  le  doyen  ou  le  curé  pourront  donner 
cette  autorisation,  si  le  vicaire-général  se  trouvait  dans  l'impossibilité 
de  l’accorder. 

II  semble  y avoir  une  contradiction  entre  ces  dispositions  et  celles 
de  l'art.  II  où  il  est  dit  qu’entre  autres  denrées  alimentaires,  on 
pourra  vendre  du  poisson,  mais  seulement  à boutique  fermée  et  sans 
étalage  [tour  attirer  le  client.  Nous  croyons  que  ces  deux  dispositions 
peuvent  se  concilier  en  ce  sens  : Lorsqu’il  y aura  autorisation  de 
vendre  du  poisson,  celte  vente  devra  s’elfectucr  à portes  closes.  Nous 
ne  prétendons  pas  que  celle  explication  soit  la  bonne,  mais  elle  nous 
semble  plausible. 

Les  bouchers  ne  peuvent  aller  acheter  du  bétail  à la  campagne  le 
Dimanche;  de  même,  les  chaisiers,  charrons  et  charpentiers  ne  pour- 
ront aller  y acheter  du  bois  ou  des  arbres,  sous  peine  de  six  florins 
Carolus. 

Défense  aussi  d’abattre  du  bétail,  si  ce  n'est  lorsque  plusieurs  jours 
de  fête  se  suivent , dans  ce  cas  l'abattage  devra  être  suspendu  depuis 
sept  heures  du  matin  jusqu’après  la  grand'inesse , aussi  à peine  de 
six  florins  Carolus. 

11  est  expressément  défendu  de  se  livrer  à la  pèche.  Cependant  il 
sera  permis  de  pêcher  à la  ligne  (met  de  inglielroye),  de  onze  heures 
jusqu’à  une  heure  après-midi;  et  ensuite  à partir  de  trois  heures,  à 
peine  de  deux  florins. 

Il  n’est  pas  moins  strictement  interdit  d'aller  aux  perdreaux,  de 
chasser  ou  d’oiseler,  de  quelque  manière  que  ce  soit,  pendant  le 
service  divin  ou  les  sermons. 

Il  n’est  pus  permis  aux  marchands  de  cerises,  bigarreaux  ou  autres 
fruits  d’en  vendre  ou  d'en  acheter  en  gros,  si  ce  n'est  de  onze 
heures  à une  heure  et  à partir  de  trois  heures  de  l'après-midi. 

Enfin  il  est  interdit  de  coudre,  de  faire  de  la  dentelle,  de  filer, 
de  peigner  du  lin,  sous  peine  de  trente  sous  d'amende  pour  chaque 
contravention. 

L'art.  XXVI  dit  que  si  quelque  métier  ou  commerce  n’était  pas 
visé  dans  l’ordonnance,  ceux  qui  l’exercent  pourront  s’adresser  à 


l’évêque  pour  en  obtenir  la  règlementation  en  ce  qui  concerne  cette 
matière  spéciale. 

D’autre  part,  l’article  XXIX  prévoit  que  si  quelque  métier  se 
trouvait  gravement  lésé  (grootelycx  belast)  par  les  prescriptions  de  l’or- 
donnance, il  pourra  s’adresser  à l’évêque  qui,  tout  bien  considéré, 
prendra  telles  dispositions  que  de  raison. 

En  cas  de  nécessité  absolue,  l’on  pourra  toujours  prendre  son 
recours  auprès  de  l’évêque,  le  vicaire-général  ou  le  garde-sceau 
épiscopal,  et  dans  les  endroits  très  éloignés  de  Gand  l’on  pourra 
s’adresser  au  Doyen,  ou  aussi,  mais  seulement  en  ce  qui  concerne 
les  moissons  en  cas  de  mauvais  temps,  au  curé  de  la  paroisse,  pour 
en  obtenir  une  dispense  écrite,  qui  servira  de  preuve  en  cas  de 
poursuite. 

Enfin  les  délégués  de  l’ofiicialité  sont  chargés  de  veiller  à la  stricte 
exécution  de  l’ordonnance,  et  le  pouvoir  civil  est  prié  de  prêter 
main-forte. 

★ 

¥ ¥ 

L’ordonnance  de  l’Évêque  de  Gand  du  22  Juin  1622,  dont  celle 
que  nous  venons  d’analyser  n’est  que  la  reproduction,  avait  donné 
lieu  à des  remontrances  de  la  part  du  Conseil  de  Flandre.  Elle  lut 
homologuée  par  Déclaration  Royale  en  date  du  9 Août  1624,  à cette 
seule  exception  et  modification  près,  que  si  aucuns  mestiers  des  Villes  et 
Places  du  Diosèse  dudit  Gand  se  vueillent  plaindre  que  par  ladite  ordonnance) 
seroit  dérogué  ou  contrevenu  en  aucun  poinct  à leurs  anciens  règlemens,  ils  en 
feront  leurs  remontrances  à Sadite  Majesté,  pour  y être  pourvu  selon  raison,  (i) 

Et  par  lettres  du  15  Mars  1625,  (s)  il  fut  enjoint  au  Conseil  de 
Flandre  de  faire  imprimer  et  publier  l’ordonnance  épiscopale,  de 
l’appliquer  et  défense  lui  fut  faite  de  disputer  plus  outre  au  sujet 
de  son  contenu  (....  sonder  te  kommen  in  voorder  dispute  op  de 
poincten  daer  b y gedecidcert.). 

* 

¥ ¥ 

Outre  les  Dimanches,  l’ordonnance  était  strictement  applicable  aux 
jours  de  fête  suivants  : (3) 

1.  Circoncision  lr  Janvier 

2.  Epiphanie  6 Janvier  (Fête  de  la  Ste  Vierge) 

3.  S‘  Nom  de  Jésus  13  Janvier 

(1)  Placards  de  Flandre  — III  — p.  14. 

( i ) Ibid.  III  — p.  ta. 

(3)  D’après  la  chronique  de  P.  J.  Hcynderiekx,  f°  non  numéroté  précédent  la  p.  I. 
(Ms.  inédit  appartenant  à M.  Louis  Smct-Vcrdurmcn , membre  du  Cercle  Archéologique 
du  Pays  de  NVaes). 


4.  Conversion  de  S'  Paul 

25 

Janvier 

5.  Chandeleur 

2 

Février 

G.  Chaise  de  S'  Pierre 

22 

Février 

7.  S‘  Mathieu  (S*  Matins)  25 

Février 

8.  S1  Joseph 

19 

Mars 

9.  Annonciation 

25 

Mars  (Fête  de  la  S'°  Vierge) 

10.  S'  Marc,  Evangéliste 

25 

Avril 

11.  SS.  Philippe  et  Jacques  1 

Mai 

12.  Invention  de  la  S'°  Croix  3 

Mai 

13.  S'  Jean  Baptiste 

24 

Juin 

14.  SS.  Pierre  et  Paul 

29 

Juin 

15.  Visitation  N.  I). 

2 

Juillet 

16.  S,c  Marie-Madeleine 

22 

Juillet 

17.  S'  Jacques 

25 

Juillet 

18.  S'e  Anne 

26 

Juillet 

19.  S'  Laurent 

10 

Août 

20.  Assomption 

15 

Août  (Fête  de  la  Ste  Vierge) 

21.  S‘  Barthélemi 

24 

Août 

22.  Nativité  N.  D. 

8 

Septembre  (Fête  de  la  Sle  Vierge) 

23.  S*  Mathieu  (II.  Matheus) 

21 

Septembre 

24.  S1  Michel 

29 

Septembre 

25.  S*  Luc.  Evangéliste 

18 

Octobre 

2G.  SS.  Simon  et  Jude 

28 

Octobre 

27.  Toussaint 

1 

Novembre 

28.  S'  Martin 

11 

Novembre 

29.  Slc  Catherine 

25 

Novembre 

30.  S‘  André 

30 

Novembre 

31.  S'  Nicolas 

6 

Décembre 

32.  Conception  N.  1). 

8 

Décembre 

53.  S1  Thomas 

21 

Décembre 

54.  Noël 

25 

Décembre 

55.  S'  Etienne 

26 

Décembre 

36.  S'  Jean  Evangéliste 

27 

Décembre 

57.  Innocents 

28 

Décembre 

58.  S'  Sylvestre 

51 

Décembre 

39.  Ascension 

40.  Fête-Dieu 

t 

\ 

Fêtes  mobiles  tombant  un  jeudi 

41 — 42.  Deuxième  et  troisième  jours  de  Pâques 
43 — 44.  Deuxième  et  troisième  jours  de  Pentecôte 
la  fin  du  XVIIe  siècle  ou  au  commencement  du  XVIIIe,  les  fêtes 


— 125  — 

suivantes  cessèrent  d’être  obligatoires  : 1°  Conversion  S'  Paul , 2°  Chaire 
de  S‘  Pierre,  3°  S* 1  Marc,  Evangéliste,  4°  Visitation  N.  I).,  5°  S'° 
Marie-Madeleine,  6°  S'  Luc,  Evangéliste,  7°  S'  Martin , 8°  S,c  Catherine, 

9°  S1  Nicolas,  10°  Conception  N.  I).  (i) 

★ 

* * 

L’ordonnance  de  1022,  republiée  en  1024,  si  catégorique  sur  le 
principe  même,  mais  réglementant  surtout  des  exceptions  à la  règle 
posée  dès  son  début,  ne  tarda  pas  a subir  des  modifications.  (t) 

A des  dates  que  nous  ne  pouvons  préciser  il  fut  permis  de  jouer 
à la  balle  sur  la  voie  publique  à partir  de  deux  heures  après-midi, 
et  les  meuniers  furent  autorisés  à rapporter  la  farine  chez  leurs 
clients  entre  onze  heures  et  une  heure,  excepté  aux  grands  jours 
de  fête. 

Sur  la  réclamation  des  jurés  du  métier  des  mégissiers,  il  leur  fut 
permis  le  4 Février  1030,  de  suspendre  les  toisons  de  mouton  devant 
leurs  maisons  du  premier  Octobre  au  premier  Avril  jusqu’à  huit 
heures  du  matin,  de  les  retourner,  de  les  ren’rer  en  cas  de  mauvais 
temps  et  de  les  exposer  à nouveau  si  le  temps  se  rassénère , excepté 
toutefois  pendant  le  sermon,  la  grand’  messe  et  les  vêpres. 

Ils  peuvent  aussi  mettre  à la  chaux  les  peaux  tondues,  jusqu’à 
sept  heures  du  matin  en  été,  et  ils  peuvent  les  mettre  en  macération 
après  le  coucher  du  soleil. 

Le  7 Octobre  1053  il  fut  permis  aux  corroyeurs  de  suspendre  leurs 
cuirs  à l’air  jusqu’avant  le  sermon  du  matin  et  de  les  laisser  ainsi 
exposés  jusqu’au  soir,  excepté  aux  jours  de  grande  fête. 

Le  20  Décembre  1030,  il  fut  autorisé  de  vendre  du  poisson  dans 
les  minques  en  été  jusqu’à  huit  heures  du  matin  et  en  hiver  jusqu’à 
neuf  heures  aux  jours  de  fête  tombant  en  Carême  ou  un  Vendredi. 
Néanmoins  la  défense  reste  subsister  pour  les  Dimanches.  Aux  mêmes 
jours  on  pourra  vendre  du  poisson  de  mer  frais  jusqu’à  neuf  heures 
du  matin,  de  onze  heures  à une  heure  et  à partir  de  quatre  heures 
de  l’après-midi.  Mais  que  nul  ne  soit  assez  téméraire  de  s’aviser  de 
vendre  sous  ombre  de  poisson  de  mer  frais,  du  poisson  salé,  du 
poisson  de  rivière  et  d’eau  douce,  du  hareng,  des  anguilles  au  \ert,  etc. 

D’autre  part,  s’il  arrive  du  poisson  de  mer  destiné  à d’autres 
villes,  celui-ci  devra  être  expédié  le  matin  avant  neuf  heures,  mais 
si  l’arrivage  a lieu  l’après-midi,  le  transport  pourra  se  faire  aussitôt. 


(i)  D’après  le  chronique  de  P.  J.  Heynderiekx  — Op.  Cil. 

(i)  Placards  de  Flandre  — 111  — 13. 


Le  24  Septembre  1637  les  brasseurs  furent  autorisés  à débiter  leur 
drèche  et  à mettre  leurs  pompes  en  mouvement  en  hiver  jusqu’à 
huit  heures  du  matin  et  à partir  de  quatre  heures  de  l’après-midi, 
et  en  été  jusqu’à  six  heures  du  matin  et  à partir  de  sept  heures  du 
soir. 

Cependant  sur  leurs  instances  réitérées  et  pressantes,  le  Vicariat- 
Général  leur  permit  le  27  Juin  1743  le  débit  de  la  drèche  jusqu’à 
sept  heures  du  matin  en  été. 

Le  3 Décembre  1633  les  exploitants  de  prairies  (gherslieden)  obtin- 
rent permission  de  faire  dorénavant  moissonner,  botteler,  charger  en 
bateaux,  introduire  dans  les  villes,  décharger,  vendre  ou  livrer  à 
domicile  le  foin  les  Dimanches  et  jours  de  fête,  à condition  de  sus- 
pendre le  travail  de  neuf  heures  jusqu’à  dix  heures  et  demie  du 
matin. 

Postérieurement  d’autres  dispenses  furent  encore  données.  Nous  ne 
voulons  pas  nous  y attarder,  nous  sortirions  du  cadre  que  nous  nous 
sommes  tracé  et  (pii  se  borne  à la  première  moitié  du  XVIIe  siècle. 


Telle  était  celte  législation  spéciale  à une  époque  relativement 
récente.  Elle  était  exclusivement  religieuse,  émanant  de  l’Evêque, 
sanctionnée,  sauf  sur  un  point,  par  l’autorité  civile.  Elle  suscita, 
quoiqu’elle  n’innovàt  rien,  des  protestations  et  des  réclamations  nom- 
breuses, tant  de  la  part  du  Conseil  de  Flandre,  que  de  la  part  des 
métiers.  Les  modifications  successives  qui  y furent  apportées  nous  le 
démontrent  amplement.  Nous  ne  nous  demanderons  donc  pas  si  elle 
répondait  aux  moeurs  et  aux  nécessités  économiques  de  l’époque,  car 
le  principe  qu’elle  posait  était  d'essence  supérieure  aux  contingences 
matérielles.  Mais  l'autorité  épiscopale,  sans  se  départir  de  la  rigueur 
des  principes,  tenant  compte  des  nécessités  commerciales  et  indus- 
trielles de  l’époque,  étendit  les  autorisations  aussi  loin  qu’elle  le 
put  en  accordant  des  dispenses  pour  les  cas  particuliers  qui  étaient 
soumis  à son  appréciation. 

Aussi  ne  voyons  nous  jamais  parler  que  d’observation  des  Dimanches 
et  fêtes,  et  jamais  de  repos  dominical.  Cette  dernière  notion,  à base 
purement  humanitaire,  ne  devait  naître  que  beaucoup  plus  tard. 


II. 


LA  POLICE  DES  DENREES  ALIMENTAIRES 

au  Pays  de  Waes  aux  XVIIe  el  XVIIIe  siècles. 


Deux  registres  faisant  partie  des  Archives  communales  de  S'  Nicolas 
forment  une  compilation  des  principales  ordonnances  du  Chet-Collège 
du  Pays  de  Waes  applicables  ii  la  Keure  de  ce  district. 

Le  premier  de  ces  registres  in  f°  porte  au  dos  : Eerste  Deel  van  de 
keure  voorgeboden,  et  comprend  309  folios  écrits.  Il  se  termine  par 
cette  mention  : llet  gone  gheschreven  is  in  dit  Registre  is  ghetroclcen 
soo  uyt  originele  als  ugt  andere  voorgaende  registres  ende  naer  collatie 
bevonden  le  accorderen.  Toorconden  als  greffier  vanden  Lande  van  Waes 
desen  vierden  Jung  1725.  — J.  II.  Ramont. 

L’autre  registre  est  intitulé  : Tweede  deel  vande  ordonnantiën  ende 
keure  voorgeboden,  et  comporte  242  folios  écrits  de  différentes  mains. 
La  dernière  ordonnance  qu’il  contient  date  du  23  Novembre  1791. 
Il  n’a  pas  été  clôturé  comme  le  premier. 

Ces  deux  registres  renvoient  ii  la  collection  manuscrite  des  ordon- 
nances du  Pays  de  Waes  contenue  dans  cette  série  de  registres 
anciennement  indiqués  sous  les  lettres  A à iX-i , reposant  actuellement 
au  dépôt  des  Archives  de  l’Etat  à Gand  (Fonds  : Pays  de  Waes). 
Mais  plusieurs  des  registres  auxquels  renvoient  les  deux  dont  nous 
nous  occupons  en  ce  moment  n’existent  plus,  notamment  ceux  indiqués 
sub  litteris  E & T. 

Le  recueil  des  Archives  communales  de  S1  Nicolas,  (pii,  somme 
toute,  n’est  qu’un  choix  d’ordonnances  d’application  constante  et  jour- 
nalière, contient  des  dispositions  de  police  intérieure  pour  la  keure 
du  Pays  de  Waes  de  nature  diverse  : les  maladies  contagieuses,  les 
épizooties,  l’inspection  des  denrées  alimentaires  et  bien  d’autres. 

Nous  nous  bornerons  dans  cette  notice  à l’examen  de  ce  qui  con- 
cerne la  police  des  denrées  alimentaires. 


Le  vin  et  la  bière  furent  l’objet  d’une  règlementation  copieuse. 
Une  ordonnance  dont  nous  ne  pouvons  préciser  la  date,  mais  cer- 


tainement  antérieure  à 1019  (i)  porte  qu'aucun  tavcrnier  ou  aubergiste 
ne  peut  mettre  en  perce  les  pièces  de  vin  qu’il  a en  cave  à moins 
d’avoir  préalablement  prêté  entre  les  mains  du  Magistrat  le  serment 
de  loyal  achat  et  de  payement  des  droits.  Celle  disposition  nous 
indique  le  but  en  partie  fiscal  de  l’ordonnance.  Il  sera  ensuite  procédé 
à la  dégustation  afin  de  fixer  le  prix  auquel  le  vin  pourra  être 
vendu,  à peine  de  10  livres  parisis. 

De  même  aucun  tonneau  de  bière  ne  pourra  être  mis  en  perce 

sans  dégustation  et  fixation  du  prix  préalables,  à peine  de  5 livres 
parisis.  La  bière  mise  en  perce  avant  l'accomplissement  de  cette 
formalité  sera  confisquée.  Les  cabaretiers  ne  pourront  vendre  plus 
cher  qu’au  prix  fixé  et  ils  payeront  le  brasseur  sur  le  même  pied. 

Le  salaire  des  officiers,  wethouders  et  magistrats  était  fixé  à un 

pot  de  vin  par  aime  et  à un  pot  de  bière  par  tonneau  dégustés. 

Les  magistrats  donneront  attestation  de  leur  dégustation  au  cabare- 
tier et  celui-ci  devra  l'afficher  à sa  porte,  à peine  de  5 livres  parisis. 
Et  si  les  magistrats  requis  en  temps  utile  refusent  de  procéder  à la 
dégustation,  ils  seront  passibles  d’une  amende  de  6 livres  parisis. 

Enfin  les  cabaretiers  ne  pourront  refuser  à boire  et  à loger  à ceux 
qui  veulent  les  payer.  Ils  ne  pourront  non  plus  refuser  le  logement 
à ceux  qui  leur  soir  envoyés  sur  billet  des  magistrats,  le  tout  à 
peine  de  G livres  parisis. 

Le  19  Novembre  1 G 1 9 (2)  une  nouvelle  ordonnance  change  le  mode 

de  fixation  du  prix  de  la  bière  : Vu  le  bas  prix  des  céréales  il  ne 

pourra  plus  être  brassé  de  bières  plus  chères  que  : la  bière  double 

(dubbel  bier)  à 16  sch.  8 gr.  le  tonneau  et  la  petite  bière  (cleene 

bieren ) à 7 sch.  6 gr.  Quant  aux  cabaretiers,  le  prix  de  vente 

maximum  est  fixé  pour  eux  à 2 gros  1 lia rd  le  pot  de  bière  double 
et  à un  demi-blanc  celui  de  petite  bière.  Le  prix  de  bières  d’Anvers 
et  de  Malines  est  fixé  à 3 gros  le  pot.  Cependant  les  particuliers 
peuvent  faire  brasser  pour  leur  usage  personnel  des  bières  aussi  fortes 
qu’ils  le  désirent,  mais  le  brasseur  qui  est  chargé  de  la  fabrication 
de  ces  bières  spéciales  doit  eu  avertir  le  magistral.  Il  ne  nous  éton- 
nerait guère  que  cette  dernière  prescription  n’eùt  été  édictée  que 
dans  un  but  fiscal. 

Deux  ans  plus  tard,  le  io  Juin  1621 , (r>)  cette  ordonnance  est 

modifiée  en  ce  sens,  que  les  brasseurs  sont  autorisés  è brasser  de 


(i)  Eerste  deel  van  de  kcurc  voorgeboden  f°  8 v°. 
(*)  Eerste  deel  — f°  70  v°. 

(s)  Eerste  deel  f°  108  v°. 


— 129  — 

ht  bière  de  G florins  oit  1 livre  de  gros  cl  que  les  cabaretiers 
pourront  la  vendre  à 3 gros  le  pot  (1  sol  et  demi)  le  tout  jusqua 
révocation. 

Le  II  Décembre  IG26  (i)  une  autre  ordonnance  apporte  des  modili- 
calions  au  prix  de  vente  des  bières,  vu  le  haut  prix  des  céréales. 
Les  brasseurs  ne  pourront  fabriquer  et  livrer  des  bières  d’un  prix 
supérieur  à 2 florins  15  sols  pour  la  bière  double,  y compris  le 
florin  de  droit  d’accise  et  les  15  sols  d'impôt  royal  (duerinne  begrepen 
den  brauwers  gulden  cnde  vyflhien  stuyvers  van  sconincx  impost)  et  de 
10  sch.  gr.  pour  la  petite  bière,  y compris  les  mêmes  droits.  Les 
cabaretiers  pourront  débiter  la  bière  double  à 1 blanc  et  les  bières 
d'Anvers  et  de  Malines  à 3 gros  1 liard.  Le  régime  des  bières 
brassées  pour  les  particuliers  n’est  pas  modifié. 

Enfin  une  nouvelle  ordonnance  du  IG  Avril  1G38,  revient  à l'ancien 
système  qui  défend  aux  cabaretiers  de  vendre  la  bière  plus  cher 
qu'au  prix  fixé  lors  de  la  dégustation,  et  de  mettre  des  tonneaux 
en  perce  avant  celle-ci.  (*) 

* 

* ¥ 

La  boucherie  lut  aussi  l’objet  d’une  surveillance  constante.  En  vue 
de  faire  observer  l’ordonnance  du  Pays  de  Waes  sur  l’abatage,  les 
Hauts- Echc\ ins  décrètent  le  IG  Avril  1G1(J,  l’établissement  dans  leur 
ressort  de  G experts  de  la  viande  (Keurmeesters).  Deux  d’entre  eux 
devaient  avoir  leur  résidence  à S‘  Nicolas,  deux  à Lokcren  et  deux 
à Stekene.  Ils  avaient  pour  mission  de  contrôler  toutes  les  viandes 
amenées  aux  marchés.  Ils  doivent  faire  rapport  des  contraventions  au 
Magistrat. 

Il  est  en  outre  défendu  à tous  bouchers  de  débiter  soit  aux 
marchés,  soit  à domicile  de  la  viande  d’animaux  noyés,  étouffés  dans 
leur  sang  ou  morts  de  vertige  (deusige  renderen  coegen),  de  porcs 
nés  avant  terme  (ongansche  verdienen)  ou  de  moutons  galeux,  à peine 
d’une  amende  de  G livres  parisis  et  de  confiscation.  11  est  défendu 
aussi  de  vendre  de  la  viande  souillée  (opgheblaesen  vleesch  ofte  duerby 
anderen  middel  wint  inné  ghelaten  is).  Les  magistrats  et  officiers  ont 
en  tout  temps  le  pouvoir  de  visiter  les  marchés  et  boutiques  et  de 
constater  les  contraventions. 


(i)  Eerste  deel  f°  156  v°. 

(i)  Eerste  deel  t°  230  r°  et  Archives  de  l’État  à Gand.  — Pays  de  Waes.  — 
lteg.  21  f°  2i. 

(3)  Eerste  deel  f°  4 r°. 


1 7. 


150 


Celte  ordonnance  dut  être  republiée  le  4 Octobre  1069,  (i)  princi- 
palement à cause  de  la  négligence  des  experts  à s'acquitter  de  leurs 
fonctions  et  aussi  à la  suite  des  évènements  — la  peste  bovine  régnait 
en  ce  moment.  On  y ajouta  cependant  quelques  dispositions  nouvelles  : 
ainsi,  les  experts  devront  se  trouver  au  marché  de  leur  résidence 
à chaque  jour  de  marché  pour  y faire  l'inspection  des  viandes.  Ils 
devront  se  rendre  à tous  les  marchés  de  leur  district  et  y faire  les 
mêmes  devoirs;  de  plus,  tous  les  Samedis,  ils  devront  visiter  les 
boutiques  de  tous  les  bouchers,  à peine  de  6 livres  parisis  pour 
chaque  négligence  et  ils  rapporteront  au  Chef-Collège  attestation  de 
la  Loi  de  chaque  paroisse,  de  leur  visite,  à peine  de  6 livres 
parisis. 

Les  bouchers  qui  abattront  pendant  la  semaine  et  qui  auraient  des 
doutes  sur  la  qualité  de  la  viande  devront  en  avertir  les  experts  à 
peine  de  6 livres  parisis  pour  chaque  bête  qui  n'aurait  pu  être 
expertisée.  Cette  disposition  est  d'une  naïveté  charmante,  elle  suppose 
chez  les  bouchers  des  vertus  et  un  désintéressement  surhumains. 

Celui  qui  aura  célé  de  la  viande  pour  échapper  à la  visite  encourra 
une  amende  de  1:2  livres  10  escalins  de  gros,  plus  trois  mois  de 
suspension.  La  même  peine  sera  applicable  à celui  qui  aura  vendu 
de  la  viande  gâtée,  et  l’acheteur  sera  cru  sur  son  serment  s'il  fait 
sa  déclaration  endéans  les  deux  heures  de  l'achat  du  lr  Mai  au  lr 
Novembre  et  dans  les  quatre  heures  du  lr  Novembre  au  51  Avril. 

Les  officiers  devront  répondre  à toute  réquisition  des  experts. 

Une  ordonnance  de  codification  du  28  Novembre  1741 , (s)  contient 

encore  diverses  dispositions  relatives  aux  bouchers.  Les  articles  28, 

29,  50  et  51  ne  font  que  répéter  celles  déjà  existantes. 

* 

*  *  * 

La  poissonnerie  fut  également  l'objet  de  multiples  prescriptions 
règlementaires  : les  unes  relatives  à l'inspection  du  poisson,  les 
autres  ayant  pour  but  d’assurer  l'alimentation  des  populations  pendant 
le  carême  et  aux  jours  maigres. 

Dans  la  première  catégorie  nous  rencontrons  une  ordonnance  du 
Chef-Collège  contemporaine  de  celle  sur  la  viande  du  16  Avril  1619, 
mais  dont  nous  n'avons  pu  déterminer  la  date  exacte.  (3)  Les  experts 


(1)  Eerste  deel  f°  306  r°  et  Archives  de  l'Etat  à Gaud.  — Pays  de  Waes.  — 
Reg.  29  i°  231  v°. 

(*)  Tweede  deel  f°  186. 

(j)  Eerste  deel  (•  5 r°. 


131 


de  la  viande  sont  chargés  du  contrôle  du  poisson.  Les  poissonniers 
ne  peuvent  mettre  leur  marchandise  en  vente  sans  l'avoir  soumise  à 
l'examen  des  Keurmeesters , à peine  de  o livres  parisis  et  d’enfouisse- 
ment du  poisson  gâté.  Les  frais  d’inspection  sont  à charge  des  pois- 
sonniers et  sont  fixés  comme  suit  : 1:2  gros  par  baril  de  harengs, 
morue,  lingues,  saumon,  églefin  salé  et  hoofden , par  panier  de 
cabillauds,  raies,  Hottes,  plies  et  carrelets;  6 deniers  par  panier  de 
kurfhaerinck , verwaeyden  ende  drooghen  Interinck  ; 6 deniers  10  I ia rds 
par  panier  d’anguilles;  et  pour  un  voer  de  moules  ils  auront  eene 
sodé. 

Il  en  fut  pour  le  poisson  comme  pour  la  viande  : l'ordonnance  de 
1619,  fut  bientôt  lettre  morte.  Elle  fut  renouvelée  par  celle  du  4 
Décembre  1669,  que  nous  avons  déjà  rencontrée  plus  haut  à propos 
de  la  viande.  Ses  dispositions  s’appliquent  aux  poissonniers  comme 
aux  bouchers,  avec  celte  modalité  en  ce  qui  concerne  les  premiers  : 
nul  ne  pourra  acheter  du  poisson  de  mer  ou  de  rivière,  mort  ou 
salé  avant  que  celui-ci  ait  été  expertisé,  à peine  de  confiscation  et 
d’une  amende  .équivalant  au  double  de  la  valeur.  Les  Keurmeesters 
sont  tenus  de  visiter  à chaque  jour  de  marché  et  en  carême  les 
boutiques  et  les  échoppes  des  poissonniers,  à peine  de  6 livres  parisis 
en  cas  de  négligence.  Sous  la  même  peine  ils  doivent  en  carême  et 
pendant  la  semaine  des  Rogations  visiter  au  moins  une  fois  hebdo- 
madairement chaque  paroisse  de  leur  district.  Celte  même  visite  doit 
se  faire  au  moins  une  fois  tous  les  quinze  jours  en  été  et  pendant 
les  canicules. 

Malgré  cette  ordonnance  les  abus  persistèrent , et  le  Chef-Collège 
se  vit  obligé  de  formuler  le  2 Mars  1675,  (i)  une  règlementation  plus 
sévère.  Les  Échevins  des  paroisses  où  il  y a un  marché  public  aux 
poissons  sont  obligés  dans  les  trois  jours  de  la  réception  de  la 
nouvelle  ordonnance  de  faire  construire  à leur  marché  un  étal  spécial 
destiné  à la  vente  du  poisson  déclassé  (achter  staecke).  Celui-ci  ne 
pourra  être  vendu  ailleurs,  sous  peine  pour  le  marchand,  à la  première 
contravention,  de  5 livres  parisis,  et  à la  seconde,  suspension  pour 
trois  mois  de  son  commerce  et  10  livres  parisis.  Les  experts  doivent 
spécialement  s’occuper  de  ce  point  et  en  cas  de  simulation  ou  de 
recel  (simulatie  ofte  ooghluyckinghe)  ils  seront  passibles  de  la  même 
amende,  de  plus  ils  seront  corrigés  arbitrairement. 


(i)  Eerste  deel  (°  32t  r°  et  Archives  de  i'Èlat  à Garni.  — Pays  de  Waes.  — 
Reg.  33  f°  I. 


On  ne  pourra  exposer  en  vente  sur  cet  étal  du  poisson  qui  a déjà 
été  marqué  (gheteeckent  ofte  ghcmerckt),  e’cst  à dire  déclassé,  à Anvers 
ou  ailleurs.  Défense  de  vendre  ou  d’exposer  en  vente  du  poisson  frais 
mêlé  à du  poisson  déclassé.  Défense  aux  experts  de  classer  comme 
bon  du  poisson  gâté  et  défense  aussi  de  déclasser  de  bon  poisson 
par  haine,  jalousie  ou  passion. 

Une  ordonnance  du  24  Janvier  1718,  que  nous  n’avons  pu  retrouver, 
supprima  l’ollice  de  Keurmeester  du  poisson.  C’est  ce  (pie  nous  voyons 
par  une  autre  ordonnance  du  14  Mars  1732.  (i)  Nous  y lisons  que 
la  suppression  des  experts  a donné  naissance  aux  pires  abus  et  que 
les  plaintes  sont  générales.  Pour  y pourvoir  le  Chef-Collège  prit  les 
mesures  suivantes  : Les  experts  sont  rétablis  et  ils  doivent  remplir 
leurs  "fonctions  sans  rien  pouvoir  compter  aux  marchands.  Il  est 
défendu  de  présenter  en  vente  du  poisson  gâté,  de  quelque  espèce 
qu'il  puisse  être  : de  mer,  de  rivière,  salé,  fumé,  séché  ou  autre. 
Chacun  a le  pouvoir  de  sc  plaindre  aux  officiers  et  ceux-ci  devront 
immédiatement  perquisitionner.  Le  poisson  trouvé  gâté  sera  immédiate- 
ment enfoui  aux  frais  du  propriétaire.  Le  nom  du  plaignant  sera 
tenu  secret  et  il  recevra  un  tiers  de  l'amende  appliquée.  Si  le  mar- 
chand avait  déjà  débité  de  mauvais  poisson  avant  l'intervention  de 
l’officier,  le  plaignant  sera  cru  sous  serment  pourvu  qu’il  fasse  sa 
plainte  dans  le  délai  d’une  heure  après  son  achat. 

Dans  l’ordonnance  de  codification  du  28  Novembre  1741  dont  nous 
avons  déjà  parlé  (a)  on  rencontre  aussi  quelques  dispositions  relatives 
à la  surveillance  du  commerce  de  poissonnerie.  Le  § 54  défend  de 
vendre  du  poisson  quelconque  avant  qu'il  ait  été  expertisé  et  le  § 55 
ordonne  l’enfouissement  immédiat  du  poisson  gâté. 

Dans  le  second  ordre  d'idées,  c'est  à dire  assurer  l'alimentation 
des  populations  pendant  le  carême  et  les  jours  maigres,  les  ordon- 
nances se  succèdent  également.  Parmi  les  dispositions  du  règlement 
du  2 Mars  1073,  (r>)  dont  nous  avons  déjà  parlé,  nous  devons  signaler 
celle-ci  : Il  est  interdit  aux  poissonniers  de  S1 * 3  Nicolas  d’aller  à la 
rencontre  des  marchands  étrangers  et  d’acheter  leurs  marchandises  en 
cours  de  route  depuis  le  Mercredi  midi  jusqu'au  Jeudi  à dix  heures 
du  matin.  Il  faut  (pie  les  habitants  puissent  s’approvisionner  d'abord, 

(i)  Tweede  deel  f°  152  v°  et  Archives  de  l 'Liai  à Garni.  — Pays  de  Wacs.  — 
Rc«.  59  f"  17. 

(j)  Tweede  «teel  f°  180. 

(3)  Eerste  deel  f"  .‘121  r°  et  Archives  ,dc  l'Etat  à Garni . — Pays  de  Wacs.  — 
Rcg.  33  !»  I. 


— 153  — 


et  pour  atteindre  ce  but  les  marchands  étrangers  pourront  faire 
annoncer  a cri  public  quel  poisson  ils  présenteront  en  vente  au 
marché.  Les  contrevenants  sont  passibles  d’une  amende  de  5 livres 
10  escalins  a la  première  infraction,  du  double  à la  seconde,  plus 
une  suspension  de  leur  commerce  pendant  six  mois. 

Dans  le  même  but,  l’ordonnance  du  14  Mars  1735,  (i)  dont  nous 
avons  déjà  repris  plusieurs  dispositions,  décide  que  dans  les  paroisses 
où  il  y a un  marché  aux  poissons  public,  les  Ëehcvins  feront  établir, 
outre  les  étaux  destinés  aux  indigènes,  5,  3 ou  4 autres  étaux  pour 
les  poissonniers  étrangers.  Ils  porteront  l’inscription  : Voor  de  vreem- 
delingen, et  les  étrangers  seuls  pourront  les  occuper.  En  vertu  du 
principe  de  la  liberté  du  commerce,  principe  que  le  Chef-Collège 
défendit  toujours  en  toute  matière,  il  est  défendu  aux  poissonniers 
indigènes  de  forcer  (praemen)  les  étrangers  par  des  injures  ou  des 
menaces  à leur  céder  leurs  marchandises.  Ces  dispositions  sont  renou- 
velées par  l’ordonnance  de  codification  du  58  Novembre  1741  que 
nous  avons  déjà  signalée. 

Enfin  le  8 Mars  1749  (•>)  le  Chef-Collège  se  décida  à établir  une 
criée  publique  ou  minque  aux  poissons  (vischmyn)  à S‘  Nicolas. 

Le  préambule  de  cette  ordonnance  nous  indique  clairement  quel  fut 
le  but  poursuivi  par  le  Chef-Collège  lorsqu'il  institua  ce  nouvel  orga- 
nisme économique  Nous  y voyons  en  effet  (pic  la  rareté  du  poisson 
de  mer  frais  est  telle  à S1  Nicolas,  que  non  seulement  pendant  le 
carême,  mais  aussi  pendant  le  restant  de  l’année,  les  habitants  de 
celte  paroisse  et  des  environs  ont  été  privés  du  nécessaire  et  ont 
du  se  contenter  de  poisson  salé  et  sec,  dont  la  consommation  habi- 
tuelle est  lort  nuisible  à la  santé.  D’autre  part,  il  est  impossible  de 
tirer  du  poisson  des  villes  closes,  à cause  de  leur  éloignement, 
surtout  pendant  les  six  mois  d’hiver.  L’établissement  de  la  criée  aux 
poissons  fut  donc  un  acte  de  prévoyance  et  de  préservation  sociales. 
Mais  ici  le  Chef-Collège  se  départit  de  ses  principes  séculaires.  Il 
avait  toujours  été  le  protagoniste  de  la  liberté  du  commerce  dans  sa 
lutte  économique  contre  les  villes,  et  dans  cette  circonstance  il  reprend 
la  thèse  de  protection  et  d’accaparement  des  urbains.  En  effet, 
I article  1 commence  par  dire  (pie  tout  le  poisson  de  mer  frais  qui 
arrive  à S‘  Nicolas  doit  être  vendu  à la  minque  à peine  de  confis- 
cation. Il  est  défendu  d’en  vendre  chez  les  poissonniers  et  de  le 


(i)  Tweede  deel  f"  152  v°  et  Archives  de  l'État  à fiatul.  — Pays  de  Waes.  — 
Reg.  59  f»  17. 
p)  Tweede  deel  t°  232. 


colporter.  Le  poisson  commun  (gliemeynen  visch)  ne  pourra  être  vendu 
qu’au  marché  aux  poissons.  Le  poisson  salé  et  sec,  les  moules,  les 
crabes,  les  crevettes  et  les  vignots  ( littorina  liltorea)  qu'on  appelle 
en  Belgique  des  caracolles  (kreukelen)  ne  devront  pas  être  vendus  à 
la  minque. 

Les  épcrlans,  les  petits  épcrlans  (pin),  les  carrelets,  les  plies,  les 
anguilles,  les  brochets,  les  perches  et  tous  autres  poissons  de  rivière 
devront  être  d’abord  mis  en  vente  au  marché  par  l'importateur  ou 
le  pêcheur,  il  lui  est  interdit  de  le  céder  aux  revendeurs;  s’il  ne 
trouve  pas  acheteur  au  marché  il  pourra  mettre  son  poisson  à la 
criée  où  il  sera  vendu  par  panier  ou  au  tas  (met  bennen  ofte  met 
den  hul ) scion  que  le  comptable  de  la  minque  en  décidera. 

Personne  ne  pourra  se  faire  adjuger  à la  minque  consécutivement 
deux  lois,  à peine  de  12  gros  d'amende  au  profit  des  pauvres,  et  le 
second  lot  sera  remis  en  criée. 

Aucun  poisson  ne  pourra  être  vendu  sans  avoir  été  préalablement 
expertisé  par  les  Keurmeesters  assermentés. 

Le  poisson  mort  qui  est  de  mauvaise  qualité,  mais  encore  quelque 
peu  comestible  (noch  bequaem  eenighsints)  sera  crié  à côté  de  la 
minque  et  devra  être  exposé  à terre  sur  de  la  paille. 

Ce  poisson  devra  être  marqué  d’une  entaille  spéciale  ainsi  décrite  : 
divers  over  den  rugghe  lunghs  den  bugrk  tot  aen  den  rop.  Il  ne  pourra 
être  vendu  qu’ainsi  marqué. 

Tout  poisson  de  pins  mauvaise  qualité  encore  ou  gâté  sera  impi- 
toyablement enfoui  par  les  soins  des  keurmeesters  aux  frais  du  vendeur. 

Les  lots  seront  présentés  à la  criée  comme  suit:  un  cabillaud, 
deux  muylen,  quatre  églefins,  une  raie  ou  une  Hotte  quelle  qu’en 
soit  la  (aille,  un  clbot,  un  turbot  ou  une  barbue,  six  merlans,  six 
vives,  vingt-cinq  molenacrs,  quatre  homards  vivants,  un  saumon,  un 
esturgeon,  un  helft,  trois  hooftkrabben , les  autres  poissons  de  mer 
à la  discrétion  du  comptable. 

La  paroisse  doit  établir  à ses  frais  quelques  étaux  pour  la  vente 
du  ghemeinen  visch.  Dès  (pie  le  marchand  aura  écoulé  son  poisson, 
il  devra  nettoyer  et  laver  son  étal,  à peine  de  2 sch.  gr. 

Si  tous  les  étaux  sont  occupés,  celui  qui  n’aura  pu  y trouver 
place,  pourra  vendre  son  poisson  sur  des  tables,  des  bancs  ou  tel 
autre  ustensile  qu'il  lui  plaira. 

Le  poisson  de  rivière  ne  pourra  être  vendu  aussi  longtemps  qu’il 
y aura  du  poisson  de  mer  qui  n’a  pas  encore  trouvé  amateur. 

Les  importateurs  devront  dès  leur  arrivée  ou  au  plus  tard  le 


lendemain  avant  huit  heures  déclarer  au  cricur  de  la  minque  s’ils 
entendent  mettre  aux  enchères  la  totalité  ou  seulement  la  moitié  de 
leur  poisson.  Ils  ne  pourront  faire  vendre  moins  de  la  moitié,  à 
moins  que  la  quantité  de  poisson  déjà  présentée  en  minque  ne  soit 
absolument  extraordinaire.  Dans  ce  cas  le  comptable  de  la  minque 
pourra  autoriser  le  départ  du  poisson  pour  être  vendu  ailleurs. 

Aucun  importateur  ne  pourra  racheter  partiellement  ou  totalement 
son  poisson.  La  même  défense  s’applique  à ceux  qui  pourraient  être 
ses  associés. 

Les  comptable,  crieur  et  experts  ne  pourront  accepter  des  cadeaux 
des  vendeurs,  soit  en  nature,  soit  en  argent,  à peine  de  destitution. 

Le  comptable  et  le  crieur  devront  se  rendre  à la  minque,  ou  un 
autre  en  leur  remplacement,  en  cas  d’empêchement,  lorsqu’ils  en 
seront  requis  par  les  marchands,  à partir  de  8 heures  en  été  et  de 
9 heures  en  hiver,  et  aux  heures  suivantes  de  la  journée,  jusqu’à 
4 heures  de  l’après-midi. 

S'ils  refusent  de  remplir  leur  ollice,  ils  sont  passibles  d’une  amende 
de  4 sch.  gr.  au  profit  des  pauvres. 

Le  poisson  amené  d’abord  sera  crié  en  premier  lieu,  et  ainsi  de 
suite. 

Les  acheteurs,  soit  indigènes,  soit  étrangers,  sont  tenus  de  payer 
au  comptant,  mais  si  le  comptable  veut  suivre  leur  foi,  il  pourra 
leur  accorder  crédit.  Le  comptable  peut  forcer  les  acheteurs  à payer 
dans  les  quatre  jours  de  l’adjudication,  la  voie  parée  lui  est  ouverte 
à cette  fin. 

Immédiatement  après  la  criée  ou  au  plus  tard  deux  heures  après, 
le  comptable  devra  payer  aux  vendeurs  le  montant  de  leurs  lots,  à 
peine  de  10  sch.  gr.  et  de  correction  arbitraire. 

Quelques  années  plus  tard  le  Magistrat  de  Waasmunster  sollicita 
rétablissement  d’une  minque  dans  celte  paroisse.  Cela  leur  fut  accordé 
par  ordonnance  du  9 Décembre  1708  (i)  comportant  un  règlement 

à peu  près  identique  à celui  de  la  minque  de  S*  Nicolas. 

★ 

* * 

Les  aliments  destinés  au  bétail  furent  aussi  l’objet  d’une  règlemen- 
tation nombreuse.  Une  ordonnance  du  4 Août  10:28  (-»)  nous  apprend 
(pic  certains  fourrages  étaient  l’objet  de  tromperies  constantes.  Nous 
voyons  en  elfet  par  le  préambule  de  ce  règlement  que  les  Hauts- 


(1)  Tweede  deel  f°  25  i v°. 
(«)  Eerste  deel  f°  202  r°. 


Eclieviiis  soul  informés  que  les  huiliers  du  Pays  de  Waes  et  d'ailleurs, 
fré(juentant  les  marchés  de  la  région,  ne  fabriquent  pas  les  tourteaux 
de  lin,  de  navette  et  de  chènevis  à un  poids  uniforme.  Les  uns  les 
font  à G livres,  d’autres  à 7,  8 et  jusqu'à  10  livres  le  worp,  (i)  par 
là  même  les  acheteurs  se  trouvent  souvent  trompés  sur  le  poids.  Mais 
il  y a plus  : quelques  huiliers  ont  la  témérité  de  mélanger  de  la  navette 
et  du  chènevis  à du  lin  destiné  à faire  des  tourteaux  et  provoquent 
ainsi  diverses  maladies  chez  le  bétail.  Un  ne  peut  s’apercevoir  de  la 
sophistication  tellement  ces  différentes  matières  sont  subtilement  pulvé- 
risées l’une  avec  l’autre.  Aussi  le  Chef-Collège  ordonne-t-il  de  fabriquer 
dorénavant  uniformément  les  tourteaux  à 8 livres  le  worp , à peine 
de  confiscation  de  la  marchandise  et  de  5 sch.  gr.  d’amende;  défense 
aussi  de  mélanger  les  graines  indiquées  ci-dessus,  soit  en  tourteaux, 
soit  en  farine,  à peine  non  seulement  de  confiscation,  mais  en  outre 
de  correction  arbitraire. 

Comme  bien  l'on  peut  se  l'imaginer,  ce  règlement  ne  fut  pas  pour 
plaire  aux  huiliers.  Aussi  se  remuèrent-ils  vivement  et  lleyndrick 
Boodts,  Anthonie  de  Jonghe,  Daneel  Buyens,  Jacques  Tack,  Gillis 
van  Puyveldc,  Jacques  et  Jau  Volekcrick  et  d’autres,  tous  huiliers  au 
Pays  de  Waes,  remontrèrent-ils  «pic  l’ordonnance  du  4 Août  1028, 
entrave  complètement  leur  commerce,  qu'ils  fabriquent  des  tourteaux 
en  grande  quantité  dont  l’écoulement  ne  se  fait  pas  du  jour  au  len- 
demain, que  ces  produits  restent  quelquefois  dix  mois  et  plus  en 
magasin  et  par  là  même  ils  perdent  de  leur  poids,  enfin  qu'ils  com- 
mercent aussi  hors  du  Pays  de  Waes  et  que  les  usages  y sont  dill'é- 
rents.  En  ce  qui  concerne  les  sophistications  on  ne  peut  raisonna- 
blement les  en  rendre  responsables.  Ils  ont  beaucoup  d’ouvriers,  ils 
sont  obligés  d’en  changer  souvent  et  ils  ne  peuvent  porter  le  poids 
des  actes  de  mauvais  gré  possibles  de  ces  auxiliaires  forcés.  Aussi 
le  10  Mars  1030,  (i)  le  Chef-Collège  modifie-t-il  l'ordonnance  de  1028 
en  ce  sens  que  les  tourteaux  qui  n'auront  pas  le  poids  de  8 livres 
au  worp  seront  simplement  rompus  et  en  cas  de  sophistication  la 
confiscation  n'aura  plus  lieu,  mais  l’amende  est  portée  à 10  sch.  gr. 
En  outre  il  est  institué  deux  wardeurs  dont  les  salaires  sont  mis  à 
charge  des  huiliers. 

Ce  qui  de\ait  arriver,  arriva.  Cette  ordonnance,  comme  d’ailleurs 
presque  toutes,  pour  ne  pas  dire  toutes,  resta  lettre  morte.  Et  par 

(i)  Worp  = quatre  tourteaux  (wenende  vier  (nood en). 

(s)  Eerste  deel  f"  22Ö  v®.  Archives  de  l'Étal  à Garni.  — 

Heg.  29  fü  9. 


Pays  de  Waes. 


— 137  — 

une  réaction  naturelle  le  Chef-Collège  prit  des  mesures  draconiennes 
par  l’ordonnance  du  12  Janvier  1083.  (i)  Il  est  défendu  de  fabriquer, 
détenir  et  vendre  des  tourteaux  de  lin,  de  navette  ou  de  chènevis 
qui  ne  sont  pas  laits  de  graines  saines,  sous  peine  de  confiscation 
et  de  correction  arbitraire. 

Les  tourteaux  devront  peser  8 livres  au  worp , ceux  de  poids  moindre 
seront  rompus,  une  amende  de  10  scli.  gr.  au  profit  de  S.M.  et 
une  autre  de  G gros  au  profit  des  wardeurs  seront  appliquées. 

Il  est  défendu  de  fabriquer,  détenir  ou  vendre  des  tourteaux  laits 
avec  des  graines  avariées,  à peine  de  confiscation  et  d’une  amende 
de  20  scli.  gr.  au  profit  de  S.M.  Les  tourteaux  confisqués  seront 
brûlés. 

Défense  aussi  de  mélanger  des  tourteaux  de  lin  et  de  navette  pour 
les  pulvériser  ensemble,  à peine  de  correction  arbitraire. 

Défense  également  de  rompre  du  pain  de  chènevis  ou  de  le  moudre 
sous  peine  de  confiscation. 

Les  stadthouders  et  les  olliciers  doivent  faire  des  perquisitions  chez 
les  huiliers,  meuniers,  boutiquiers  etc.  En  cas  de  refus  des  occupants 
des  huileries,  moulins  et  boutiques,  ceux-ci  encourront  une  amende 
de  4 livres  de  gros  et  celui  qui  aura  refusé  l’accès  de  son  établisse- 
ment sera  corrigé  arbitrairement. 

En  outre  l'ordonnance  sera  annuellement  republiée. 

Il  faut  croire  que  les  amendes  comminées  et  les  corrections  arbi- 
traires si  copieusement  promises  ne  produisirent  pas  l’elfet  qu’on  en 
attendait,  car  dans  l’ordonnance  de  codification  du  28  Novembre  1741, 
que  nous  avons  déjà  maintes  fois  citée,  nous  voyons  le  Chef-Collège 
prendre  une  décision  conforme  au  bon  sens  et  réellement  conforme 
au  principe  de  la  liberté  du  commerce  qu’il  avait  toujours  préconisé; 
nous  voyons  en  ellet  aux  articles  44  et  4o  ces  dispositions  ration- 
nelles : les  tourteaux  de  lin,  chènevis  ou  navette  ne  pourront  plus 
être  vendus  qu’au  poids.  On  ne  pourra  en  fabriquer  de  matières 
mélangées  ou  corrompues.  Les  tourteaux  ne  pourront  être  convertis 
en  poudre  ou  en  farine. 

Il  n'avait  fallu  ([ue  cent  vingt-cinq  ans  environ  pour  arriver  à cette 
solution  simpliste. 

* 

* ¥ 

Nous  en  venons  maintenant  à ce  qui  constituait  pour  ainsi  dire  la 
basse  de  l'alimentation  : le  pain. 

(i)  Eerste  deel  f°  359  r°.  Archives  de  l'État  à Gand.  — Pays  de  Wacs.  — 
Rog.  35  f°  160. 


18. 


158 


Les  meuniers  d’abord.  Une  ordonnance  du  8 Janvier  1699 , (i)  la 
seule  que  nous  ayons  rencontrée  concernant  la  meunerie,  nous  indi- 
que clairement  à quels  tours  de  passe-passe  certains  meuniers  se 
livraient.  Voici  ce  qu’elle  dit  : Ende  alsoo  men  bevint  dut  de  mulders 
het  meel  syn  minghelende  te  weten  de  terwe  en  cooren  metten  muiter 
van  mant,  yeerst  ende  boecquey , ja  met  stof}'  ende  sant  ende  andere 
quaede  materiën  om  ulsoo  te  conncn  weder  leveren  het  selce  ghewichte 
ghelyck  hun  is  ghelevert  soo  icort  tsclve  wel  scherpelyck  verboden  ende 
bevonden  wordende  sulcx  ghedaen  te  icesen  (:  alwaert  op  pretext  dat 
haerlieder  meulen  eerst  waere  ghescherpt  :)  op  de  boete  voor  de  eerste 
reyse  van  lx  lb  x sch.  ende  suspensie  van  syne  neyringhe  voor  dry 
maenden,  den  tweeden  keer  het  dobbel  ende  voor  de  derde  reyse  arbitraire 
correctie 

Ce  texte  dispense  de  tout  commentaire  ! 

Aux  boulangers  maintenant.  A voir  les  multiples  ordonnances  (pii 
les  concernent  on  pourrait  aisément  croire  qu’ils  étaient  les  plus 
effrontés  trompeurs  de  leur  temps. 

Vers  le  milieu  du  17e  siècle,  à une  date  que  nous  ne  pouvons 
préciser  (2)  le  Chef-Collège  décréta  à nouveau  l’institution  de  six 
waerdeerders  van  dcn  broode  assermentés,  dont  deux  devaient  résider 
à S1 * 3  Nicolas  (ressort  : S1  Nicolas,  Basel , Thielrode,  Melsele,  Vracene 
et  S‘  Gilles),  deux  à Lokeren  (Lokeren,  Dacknam,  Waesmunster, 
Elversele)  et  deux  à Stekene  (Stekene,  Moerbeke.  Sinay,  Belcele, 
Kemseke,  S'  Paul).  Leur  mission  est  de  faire  l’inspection  en  vue  de 
la  stricte  observance  du  peghel  (3)  du  pain. 

Ils  doivent  se  réunir  à S'  Nicolas  le  jour  du  premier  marché  de 
chaque  mois,  y délibérer  et  donner  leur  avis  sur  la  fixation  du  peghel 
d’après  le  prix  des  céréales  sur  les  marchés  de  leur  ressort  et  établir 
celui-ci  d’une  façon  uniforme.  Ils  enverront  ce  barème  aux  paroisses 
pour  y être  publié,  les  boulangers  devront  s’y  conformer.  Le  waer- 
deerder  qui  ne  se  rendra  pas  aux  réunions  mensuelles  encourra  une 
amende  de  5 livres  parisis.  Ils  jouiront  de  leur  ancien  traitement. 
S’ils  sont  en  désaccord  ils  doivent  en  référer  au  Chef-Collège,  et 
chaque  fois  qu’ils  en  seront  requis  ils  devront  se  transporter  avec 
leurs  poids  et  leurs  balances  aux  marchés  et  chez  les  boulangers 
pour  y faire  visite  et  inspection.  Si  le  boulanger,  ses  enfants  ou  ses 

(1)  Eerste  deel  f°  57  v°. 

(<)  Eerste  deel  f°  1 v“.  Cette  copie  ne  porte  pas  de  date  et  le  Reg.  E des 
anciennes  Archives  du  Pays  de  Waes,  dont  elle  est  tirée,  n'existe  plus. 

(3)  Poids  légal. 


139 


serviteurs,  voyant  arriver  les  wacrdeerders , enlèvent  le  pain  du  comptoir 
et  le  cachent , ils  encourront  une  amende  de  3 livres  parisis.  Celui 
qui  sera  trouvé  en  possession  de  pain  mal  cuit  (wanbacken)  ou  n’ayant 
pas  le  poids  déterminé  par  le  barême,  encourra  la  même  amende.  Il 
est  défendu  aux  boulangers  de  mêler  à leur  pitte  (beslagh)  du  son  de 
froment  (tarveen  gruys),  du  son  de  seigle  (semelen)  ou  de  la  farine 
de  sarrazin. 

Lnc  nouvelle  ordonnance  fut  édictée  le  31  Octobre  1069  (i)  pour 
prévenir  et  réprimer  les  abus  qui  se  commettent  dans  la  boulangerie 
et  le  commerce  du  pain , au  grand  détriment  des  goede  lieden  et 
notamment  des  pauvres.  Il  est  interdit  aux  boulangers  de  cuire  ou 
vendre  du  pain  blanc  de  moins  de  2 et  4 gros,  sous  peine  de  con- 
fiscation à la  première  contravention,  suspension  de  trois  mois  à la 
seconde,  et  d’un  an  à la  troisième.  Le  veynsterbroodt  (2)  doit  être 
fabriqué  aux  mêmes  prix.  Le  pain  de  froment  met  den  gruyse  sera 
de  2,  4 et  8 sols,  le  pain  de  seigle  de  4 et  8 sols,  le  tout  sous 
les  mêmes  peines.  Aucun  boulanger  ne  peut  vendre  du  pain  de 
moindre  valeur  et  y ajouter  pour  parfaire  le  poids  des  koecken  ou 
autre  chose,  sous  peine  de  6 lb  de  gros,  8 Ib  de  gros  et  trois 
mois  de  suspension,  et  12  lb  de  gros  et  un  an  de  suspension  pour 
les  lre,  2e  et  3e  contraventions.  Il  est  interdit  aux  boulangers  d’avertir 
leurs  confrères  lorsqu'ils  apprennent  que  les  olliciers  et  les  peghel- 
meesters  sont  en  tournée  d’inspection.  Les  parents  et  les  maîtres  sont 
responsables  des  actes  de  leurs  enfants  et  serviteurs.  Si  on  éprouve 
que  les  amendes  sont  trop  minimes  eu  égard  à la  contravention , elles 
pourront  être  majorées  respectivement  de  20  sch.  gr. 

Les  marchands  de  pain  non  boulangers  sont  soumis  au  même 
régime. 

Il  est  défendu  aux  boulangers  de  mêler  à la  pâte  de  la  farine  ou 
de  la  lleur  de  sarrazin,  de  seigle  ou  de  fèverolles,  sous  peine  d'une 
amende  de  10  livres  de  gros  et  de  correction  arbitraire  il  la  seconde 
contravention. 

Deux  mois  plus  tard  (4  Décembre  1669)  le  Chef-Collège  publia  une 
nouvelle  ordonnance , (3)  toujours  pour  réprimer  les  abus  et  les 
fraudes  qui  se  commettent  dans  la  boulangerie  et  le  commerce  du 

(1)  Eerste  deel  f°  291  r°.  Archives  de  l’État  à Gand.  — Pays  de  Waes.  — 
Ueg.  29  f°  22t  v°. 

(i)  Pain  destiné  aux  revendeurs  non  boulangers. 

(s)  Eerste  deel  f°  299  v».  Archives  de  l’État  5 Gand.  — Pays  de  Waes.  — 
Keg.  29  t°  299. 


140 


pain  : les  otliciers  et  les  peghelmeesters  doivent  soigneusement  rechercher 
les  fraudes  commises  par  les  boulangers.  A chaque  jour  de  marché 
ils  visiteront  les  échoppes  où  l'on  vend  du  pain.  Les  studthuuder  et 
Echevins  qui  refusent  de  prêter  leur  ministère,  lorsqu'ils  en  seront 
requis,  encourront  une  amende  de  10  livres  parisis.  Si  l’on  peut 
découvrir  quelque  collusion  ou  recel  entre  échevins,  peghelmeesters  et 
boulangers  il  sera  procédé  ù leur  charge  conformément  aux  placards. 
Les  peghelmeesters  devront,  au  moins  une  fois  par  mois,  se  transporter 
dans  chaque  paroisse  de  leur  district  où  il  n’y  a pas  de  marché  et 
rapporter  acte  du  Magistrat  du  lieu  des  devoirs  remplis.  Ces  procès- 
verbaux  seront  déposés  en  mains  du  grellier  du  Chef-Collège  chaque 
fois  qu’il  y a llooghe  Yierscliaer ; les  défaillants  encourront  une  amende 
de  6 livres  parisis.  Les  peghelmeesters  (pii  resteront  en  défaut  de 
remplir  leur  ollice  seront  poursuivis  comme  receleurs  (ooghenluyckers). 
Les  boulangers  qui  au  cours  des  recherches  feront  opposition  ou  refus 
seront  punis  d’une  amende  de  12  livres  parisis  et  corrigés  arbitrai- 
rement. Les  parents  et  les  maîtres  sont  responsables  des  actes  de 
leurs  enfants  et  serviteurs.  Celui  qui  pourra  prouver  que  les  officiers 
ou  les  peghelmeesters  sont  aux  gages  des  boulangers  ( trocken  eenighe 
jaerlgcx  pensioen)  ou  se  laissent  suborner  par  ceux-ci,  recevront  le 
double  de  ce  qu’ils  prouveront  avoir  été  reçu  par  les  olliciers  ou  les 
peghelmeesters.  Ceux-ci  seront  en  outre  passibles  d’une  amende  égale 
plus  les  frais,  sans  préjudice  des  dommages-intérêts  qu’on  prouverait 
que  les  indigents  (het  arme  ghemeente)  ont  soulferls  par  suite  des 
fraudes.  En  outre  ils  seront  punis  arbitrairement  soit  par  suspension, 
inhabilité  ou  autrement  suivant  les  circonstances.  Enfin  pour  que  les 
peghelmeesters  ne  puissent  prétexter  de  la  gratuité  de  leurs  fonctions, 
il  leur  sera  alloué  ù charge  des  paroisses  où  ils  opéreront , pour  le 
premier  mille  (aller  et  retour)  2 sch.  gr.  et  pour  les  suivants  1 sch. 
gr.,  s’il  n'y  a pas  de  calenge.  Dans  le  cas  contraire  leur  salaire  sera 
égal  ù celui  de  l’oflicier,  à cette  fin  il  sera  toujours  appelé  un 
échevin  pour  assister  aux  opérations. 

La  sévérité  de  cette  ordonnance  ne  semble  pas  avoir  produit  reflet 
que  le  Chef-Collège  s’en  était  promis,  car  dès  le  50  Juin  1093  (i) 
il  promulgua  un  nouveau  règlement  basé  sur  ce  (pie  malgré  toutes 
les  multiples  dispositions  antérieures  la  fraude  continue  à sévir  dans 
la  fabrication  du  veynsterbroodt.  Aussi  est-il  interdit  d'en  cuire  à 


(i)  Tweede  deel  f°  35  v®.  Archives  de  l'Élat  à Gand.  — Pays  de  Waes.  — 
Rcg.  37  f®  368. 


141 


l’avenir  qui  n’ait  pas  le  poids  du  pain  de  froment  non  bluté,  à peine 
de  confiscation  et  de  8 lb  gr.  d’amende.  Néanmoins,  à titre  d’essai,  il 
sera  permis  de  cuire  du  pain  de  froment  non  bluté  et  du  vcynstcr- 
broodt  d'un  sol,  pourvu  qu'ils  aient  proportionnellement  le  même  poids. 

Quelques  années  plus  tard  (23  Octobre  1727)  (i)  cette  ordonnance 
fut  complétée  par  une  disposition  relative  au  pain  de  froment  lin 
(fyn  tervoen  broodt)  à l’égard  auquel  les  experts  du  pain  doivent 
dorénavant  également  fixer  le  peghel. 

Dix  ans  à peine  s’étaient  écoulés  que  le  Chef-Collège  se  vit  obligé, 
une  fois  encore,  d’intervenir.  Le  27  Juillet  1737  (i)  il  codifia  toutes 
les  ordonnances  précédentes  sur  la  matière  pour  les  motifs  suivants 
que  nous  trouvons  dans  le  préambule  : Le  Chef-Collège  s’est  aperçu 
que  les  experts  du  pain  (icaerdeerders  ofte  peglielmeestcrs  van  den 
broode)  ne  s’entendent  pas  pour  l’application  du  barème  au  prix  et 
au  poids  (...  op  het  fait  van  den  peghel  niet  preciselyck  over  een  en 
commen  op  den  prys  ende  ghewighte  daer  toe  ghestelt...)  Ces  diver- 
gences ont  donné  lieu  à des  diflicultés  et  à des  procès,  et  y donne- 
ront encore  naissance.  La  non  observation  des  ordonnances  existantes 
pourrait  aisément  en  découler,  quoiqu’il  soit  d’ordre  public  que  le 
barême  doit  être  strictement  observé  dans  toutes  les  paroisses  du 
Pays  de  Waes.  D’autre  part  les  peghelmeesters  ne  remplissent  pas 
ponctuellement  leur  charge;  il  en  résulte  que  les  boulangers  trouvent 
par  là  même  facilement  l’occasion  de  tromper  les  bonnes  gens  et 
principalement  les  pauvres  nécessiteux  ( arme  behoeftige  menschen). 

Cette  ordonnance  de  codification  spéciale  ne  contient  qu’une  dispo- 
sition nouvelle  dans  le  § 1(5  : il  est  permis  aux  boulangers  de  cuire 
pour  ceux  qui  leur  auront  fourni  leur  propre  farine,  des  pains  tels 
qu’on  leur  aura  commandé.  Il  en  est  de  même  des  pains  cuits  pour 
les  mortuaires,  les  anniversaires,  la  mense  des  pauvres,  etc.  Ils 
pourront  cuire  ces  pains  à 4 ou  à G livres,  ou  à moins,  ou  à plus, 
selon  qu'il  leur  aura  été  ordonné,  mais  à charge  de  faire  connaître 
aux  olliciers  en  tournée  les  noms  de  leurs  commettants,  à peine,  en 
cas  de  mensonge,  du  double  des  amendes  comminées  pour  les  pains 
destinés  à la  vente. 

A l'ordonnance  était  joint  un  tableau  de  concordance  entre  le  prix 
des  céréales  et  le  poids  du  pain,  (ô)  Elle  était  aussi  accompagnée 
d’instructions  pour  les  wardeurs  du  pain.  (*).  Celles-ci  peuvent  être 

(i)  Tweede  deel  f°  128  r°. 

(i)  Tweede  deel  f°  155  r°. 

(s)  Voir  annexe. 

(4)  Tweede  deel  t°  219  v°. 


ainsi  résumées  : Lorsque  les  peyhelmeesters  se  seront  cnquis  minutieuse- 
ment du  marché  ou  prix  moyen  des  céréales,  ils  ajouteront  au  prix 
de  chaque  sac  de  froment  1 1 scli . gr.  et  à celui  de  chaque  sac  de 
seigle  6 sch.  gr.  qui  sont  alloués  aux  boulangers  comme  salaire  de 
cuisson  (...  de  yonne  aen  de  hackers  voor  loon  van  het  backen  worden 
toeghestaen...) , dans  ces  G et  1 1 sch.  gr.  étaient  compris  l’accise  de 
mouture  (mael  accys)  et  le  salaire  de  meunier  (mael  geldt).  Les  experts 
pourront  ainsi  régler  le  prix  de  chaque  espèce  de  pain. 

Comme  pour  ce  barême  le  poids  du  sac  est  calculé  à 27  steen , le 
salaire  des  boulangers  devra  être  diminué  ou  augmenté  selon  que  le 
poids  moyen  variera  d’année  à autre,  mais  les  boulangers  devront 
toujours  avoir  un  salaire  net  (suyver)  de  9 et  de  4 sch.  gr.,  déduc- 
tion faite  de  l’accise  et  du  prix  de  mouture.  Enfin  le  poids  moyen 
des  céréales  sera  déterminé  tous  les  ans  à la  fin  d’Octobre  par  le 
Chef-Collège. 


Une  double  conclusion  se  dégage,  nous  semble-t-il,  de  l’examen  de 
ces  multiples  dispositions  règlementaires.  Elles  ne  s’appliquent  qu'à 
une  catégorie  d’aliments  très  restreinte,  précisément  ceux  le  plus 
susceptibles  de  corruption  ou  de  sophistication  : la  viande,  le  poisson, 
la  bière,  le  vin,  la  farine  et  le  pain.  Ils  formaient  alors  la  base  de 
l'alimentation.  Elles  s’étendent  aussi  aux  aliments  destinés  au  bétail, 
et  cela  n’a  rien  d’étonnant,  le  Pays  de  Waes  était  principalement  un 
centre  agricole. 

D’autre  part,  toute  cette  règlementation  avait  encore  d’autres  buts: 
fiscal  — nous  l’avons  vu  pour  le  vin  et  la  bière;  assurer  l'alimen- 
tation publique  — par  exemple  pour  le  poisson;  réprimer  la  fraude 
et  la  sophistication. 

Ainsi  que  nous  avons  pu  le  constater,  le  Chef-Collège  renouvela , 
multiplia  scs  ordonnances  sans  résultats  appréciables.  Si  les  marchands 
et  les  fabricants  (bouchers,  meuniers,  boulangers  et  huiliers  — mais 
surtout  les  boulangers)  se  souciaient  des  règlements  comme  de  leur 
première  chemise,  on  peut  hardiment  dire  que  ce  mépris  de  la  loi 
provenait  de  ce  que  ceux  qui  étaient  chargés  de  les  surveiller  et 
d’inspecter  leurs  produits  ne  remplissaient  pas  convenablement  leur 
charge,  et  ce  qui  plus  est,  se  laissaient  suborner  par  eux.  Les 
préambules  des  ordonnances  et  les  peines  comminées  le  révèlent 
suffisamment. 

En  un  mot,  on  faisait  des  ordonnances  à foison,  mais  on  ne  les 
appliquait  pas.  Toute  cette  règlementation  n'existait  qu’en  façade. 


gggsgüggsass leaaîiasÈfessfefllsfel  i 1 ssww****»*#^M«ft*«**al 


TaefTel  ofte  register  van  den  prys  ende  gewighte  van  alderande 
soorten  van  brood, 


III. 


LA  REFONTE  DE  LA  GROSSE  CLOCHE 

de  St.  Nicolas  en  1622. 


A la  fin  de  1621,  ou  au  commencement  de  1622,  à une  date  que 
nous  ne  pouvons  préciser  — les  registres  aux  résolutions  des  beyde 
bancken  antérieurs  à 1629,  n’existant  pas,  à notre  connaissance  — les 
Eclievins  de  ce  Collège  décidèrent  de  faire  refondre  la  prochie  clocke  de 
Saint-Nicolas. 

Toujours  est-il  que  dès  le  9 Avril  1622,  les  travaux  de  refonte 
furent  adjugés  dans  la  Vierschaere.  C’est  ce  que  nous  voyons  par  les 
états  de  vacations  des  Échevins  de  la  prochie  van  Sle  Nicolaes  van  de 
Vyvere,  Jan  Verbcke  et  Gillis  Saman.  (i)  Ces  états  énumèrent  les 
vacations  de  ces  trois  officiers  municipaux  depuis  le  1'  Septembre 
1721,  jusqu’au  16  Avril  1622,  (vande  Vyvere)  et  jusqu’au  28  Avril 
(Verbcke  et  Saman).  Ils  portent  uniformément  pour  la  matière  qui 
nous  occupe  : Den  ixc  April  met  Meijer  en  Schepenen  van  beyde  de 
bancken  besteet  in  vierschaere  thergielen  van  de  prochie  clocke  ende 
ander  besoigne xx  gr. 

Trois  jours  après  intervint  le  contrat  suivant  : « Ce  jourd’hui  xije 
d’ Avril  xvj'  vingt  et  deux  les  curé,  mayeurs  et  éschevins  des  deux 
banx  du  village  de  S* 1  Nicolas  Waes  sont  accordés  avecq  Mres  Guillaume 
Vincents  et  Michiel  Variet  (2)  en  ce  qui  s’ensuict,  scavoir  que  lesdits 
ont  entrepris  à refondre  une  certaine  cloche  appartenante  aud‘  village 
leur  désignée  et  au  mesme  ton  et  accordt  qu’elle  at  esté  auparavant, 
la  descendre,  monter  et  le  tout  faire  qu’il  y appartiendra  à leur 


(1)  Arch.  Connu,  (le  Saint-Nicolas.  — Faille  : Documenten  van  de  Rekening  van 
den  Afdrift.  1G21  — pièces  113,  113,  11G. 

(i)  .Et  non  Varoit , ainsi  que  le  disent  erronément  de  Potter  et  Brocckacrl  (Geschie- 
denis der  stad  S1  Nicolaes  — 1 — 334.) 


144 


propres  despens,  sans  que  lesdits  curé,  mayeiirs  etc.  leur  seront  tenu 
fournir  autre  choses  qu’environ  cent  cinquante  livres  de  cuyvre  rouge, 
charbons,  bricques,  sablon,  bois  et  un  charpentier  pour  les  ayder, 
et  ce  au  pris  et  pour  la  somme  de  quinze  livres  de  gros,  monnoye 
de  Flandres  à payer  quand  ladite  cloche  sera  achevée,  montée  et 
sonnée,  si  seront-ils  tenu  donner  caution  sullisante  à gré  dédits  curé, 
maycurs  etc.  de  tenir  bonne  ladite  cloche  l'espace  de  deux  années 
ù faute  de  quoy  ne  leur  seront  payé  les  cincq  livres  qu’après  lesdits 
deux  ans,  en  tesmoingnage  de  quoy  nous  avons  signé  la  présente  le 
xje  d’Avril  xvjc  vingt  et  deux  ».  (1) 

La  caution  prévue  par  cette  convention  ne  fut  constituée  qu’à  la 
date  même  à laquelle  fut  formée  l’ordonnance  de  paiement  du  solde 
du  salaire  dù  aux  fondeurs,  c’est-à-dire  le  24  Mai  1662.  Cette  caution 
est  donnée  sur  l’acte  même  (jue  nous  venons  de  transcrire,  et  chose 
assez  curieuse,  le  garant  n’est  autre  que  le  curé  de  Saint-Nicolas, 
Doyen  du  Pays  de  Waes,  l'une  des  parties  au  contrat.  (*) 

Dés  que  les  Echevins  des  beyde  bancken  eurent  reçu  satisfaction  de 
ce  côté,  l’ordonnance  de  paiement  fut  libellée  au  pied  de  l’engage- 
ment du  curé-doyen  Bernard  Hotsenius.  Et  quatre  jours  plus  tard  les 
fondeurs  donnèrent  décharge  du  solde  qui  leur  revenait  encore , leur 
quittance  est  ainsi  libellée  sur  le  contrat  même  : 

Wy  onderschreven  kennen  voldaen  le  wesen  van  de  ordonnantie 
gedaen  aen  den  voornoemden  Gillis  Vercauteren,  ende  in  sekerheyt 
der  waerheyt  hebben  wy  desen  onderleekent.  Actum  desen  28  Mcv  1622. 
g Vincent.  • M j V • 

Le  métal  que  les  Echevins  s’étaient  engagé  à fournir  jusqu’à  con- 
currence d'environ  cent  cinquante  livres,  fut  acheté  à Anvers  par  le 


(i)  Arch.  Connu,  de  Saint-Nicolas.  — Farde  : DoeuineulcD  van  de  Rekening  van  den 
Afdrift.  1621  — p.  un  8. 

fi)  le  onderteckent  Deken  van  den  Lande  van  Waes  constituerc  my  scker  ende 
borgbc  voor  de  bovcnsclireven  vyff  ponden  groote,  actum  xxiiijc  mey  1622. 

Bernardus  Hotsenius 
pastor  S1 * 3*  Nicolaie 
deeanus  Wasie. 

Taek  grf  J.  van  der  Elst. 

1622.  Jan  Verbeke  Jacops. 

(3)  Gillis  Vercauteren  betaelt  aen  Mre  Guillaume  Vincents  en  Mr  Michicl  Varict  de 
sonnne  van  neglien  ponden  acbtien  scbellingbe  groote  over  de  voile  bctaclinghc  van 
tbovenschreven  contract,  synde  de  reste  bcthaelt  over  bacrlieden  an  G*  Leys  en 
Pr  Andries.  Actum  xxiiij»  Mey  1622. 

Jacques  van  de  Vyvere. 


J.  van  der  Elst. 


— 143  — 

doyen  Hotsenius  assisté  de  son  sacristain  Roclant  de  Uniekere  (i)  et 
il  arriva  à S‘  Nicolas  le  premier  Mai.  (?) 

Le  4 Mai,  la  cloche  à refondre  fut  descendue.  L’échevin  et  greffier 
Jacques  vander  Eist  raccola  quelques  jeunes  gens  de  la  paroisse  qui 
prêtèrent  leur  aide  à ce  travail.  Il  reçurent  ensemble  de  ce  chef 
trois  escalins  quatre  gros,  soit  22  sous  de  Brabant.  (3) 

Dès  que  la  cloche  fut  arrivée  sur  le  sol,  elle  fut  rompue  à coups 
de  marteau.  Andries  de  Bruyne,  forgeron  ù Saint-Nicolas  brisa  même 
son  outil  au  cours  de  cette  opération.  Il  laissa  l’appréciation  de  ce 
dommage  aux  Échevins,  ceux-ci  lui  allouèrent  comme  indemnité  une 
livre  de  gros,  soit  six  florins  de  Brabant.  (*) 

Vincent  et  Variet  se  mirent  immédiatement  à l’oeuvre  et  dès  le  G 
Mai  la  lonte  eut  lieu.  Nous  en  trouvons  la  preuve  dans  le  document 
suivant  : 

« dit  es  het  ghene  dat  ick  Jan  Verbeke  ghelevcrt  hebbe  toet 

behoeve  van  de  clocke  die  ghoeten  es  den  vj  Mey  xvjc  xxij » (a) 

Jan  Verbeke  n’avait  pas  transporté  moins  de  vingt-cinq  charretées 
de  terre  plastique  nécessaire  à l’opération.  Deux  autres  voituriers, 
Antoon  Verbeke  et  Gillis  Maes,  en  amenèrent  encore  six  chargements.  (0) 
Quant  aux  charbons  de  bois  (boscolen)  ils  arrivèrent  par  eau  et  on 
dut  les  voiturer  de  Tamise  à Saint-Nicolas. 


(1)  Betliaclt  aen  Uoelaut  do  Oruckere , costerc,  over  verschoten  geit  van  de  oloeke 
en  twee  inael  1er  dier  oorsaecke  tantwerpen  geweest  thebben  by  ordonnantie  xxe  mey 

1622  de  somme  van vj  scjj  gr 

lïctliaelt  ende  gerembourseert  an  myn  liecre  den  deken  de  somme  van  twee  ponden 
elf  schellingen  vier  groolc  over  tgene  by  hem  tantwerpen  verschoten  tot  behouve  van 
de  prochie  clockc  volgende  syn  specificaetie , ordonnantie  ende  quictantie  in  date 

xxiiij'  mey  1622  ij  1 b x j sch.  iiij  gr. 

(Register  der  prochie  rekeningen  beginnende  met  den  jaere  xvjc  eenentwintich  — 
Arch.  Comin.  de  S'  Nicolas.) 

(4)  de  eestc  mey  heeft  deselve  (Jan  Verhage)  met  een  poert  helpe  clockspyzc 
haclen  tot  Andtwcrpe....  (Arch.  Coinm.  de  S'  Nicolas.  — Doc.  Rek.  Afdrift.  1621.  — 
pièce  n°  49.) 

(3)  den  iiij»  mey  an  ses  ofte  se\en  jonghmans  die  de  proebio  clocke  hadden  helpeu 

afdoen iiij  sch.  iiij  gr. 

(Arch.  Comm.  de  S'  Nicolas.  — Doc.  Rek.  Afdrift.  1621.  — pièce  n°  94.) 

(j)  Item  den  selven  de  Bruyne  heeft  helpen  de  clocke  om  sUicke  slaen,  het  isser 
werek  af  slaen  ende  helpen  up  doen  ende  mynen  hamer  om  stuckc  gheslacghc  stel- 
lende ter  discretie  van  myn  heere xx  sch.  gr. 

(Arch.  Comm.  de  S'  Nicolas.  — Doe.  Rek.  Afdrift.  1621  — pièce  11°  74). 

(s)  Ibid  — pièce  n°  10. 

(o)  Ibid  — pièce  n°  100. 

(7)  Ibid  — pièce  n°  49. 


ui. 


140 


La  nouvelle  cloche  lut  amenée  à pied  d’œuvre  sur  un  traîneau 
spécialement  construit  dans  ce  but  par  Jan  de  Grave,  charpentier  û 
Saint-Nicolas.  (1) 

Pour  la  hisser  dans  la  tour  on  ne  trouva  rien  de  plus  simple  que 
de  percer  la  voûte  de  celle-ci.  Cette  ouverture  fut  pratiquée  par 
Pierre  Audenaerl , ardoisier  û Saint-Nicolas,  (a) 

La  cloche  fut  montée  certainement  avant  le  15  Mai.  En  effet  les 
fondeurs  quittèrent  Saint-Nicolas  dans  la  soirée  du  jour  de  Pentecôte 
(qui  fut  célébrée  le  15  Mai  en  1622),  ainsi  qu’il  résulte  de  leur 
compte  d’auberge  chez  Gillis  van  Berekmoes.  (3) 

Et  il  leur  avait  fallu  dans  l’intervalle  entre  le  6 Mai,  date  de  la 
fonte,  et  le  15  Mai,  date  de  leur  départ,  sortir  la  cloche  de  son 
moule,  la  munir  de  tous  ses  accessoires,  la  monter  sur  son  beffroi, 
et,  condition  essentielle,  la  faire  sonner. 

Nous  en  concluons  (pie  cette  cloche  fut  mise  pour  la  première  fois 
en  branle  le  15  Mai  1022,  jour  de  la  Pentecôte. 

Ce  qui  nous  confirme  dans  cette  opinion , c’est  l’ordonnance  que 
les  Échevins  émirent  dès  le  20  Mai  en  faveur  de  Lieven  Smet,  « voor 

aerbeytsloon  int  helpen  opdoen  van  de  cloeke....  » (4) 

★ 

♦ * 

de  Potter  et  Brocckaert  disent  dans  leur  Geschiedenis  der  stad 
S*  Nicolaas  (5)  que  Vincent  et  Variet  refondirent  la  cloche  appelée 
Germaine.  Cette  affirmation  est  erronée,  et  nous  allons  le  démontrer. 

Nous  lisons  d’abord  dans  le  compte  du  charpentier  Jan  Ileyndrickx  : (i>) 

Aerbeyt  byde  selve  ghedaen 
int  helpen  van  de  nieuwe  clocke 
int  up  doen. 

Item  eerst  hebbe  ic  lielpc  maccke  de  looge  over  de  nieuwe  clocke 
ende  naghele  ghehaelt  en  bcthaelt,  twee  hoofde  ghemaeck,  aen  de 
nieuwe  clocke  twee  wielle  gheraaeckt,  deene  van  royn  haut  ghedaen, 
ende  de  selve  up  ghedaen,  tsame  met  noch  twee  slucke  hauts  vrocht 


(1)  Noch  ccn  sleikle  0111  de  clocke  te  slepe....  (Doc.  Rek.  Afdrift.  162 1 - pièce  n°  93). 

(î)  Bcthaelt  an  Pr  Audenaerl  van  een  gaet  le  inaeken  in  de  vaute  om  de  clocke 

door  te  trccke  de  sonie  van iiij  sch.  gr. 

(Arch.  Connn.  de  S1 * 3  Nicolas.  — Kerkrekening  van  dcn  jaerc  1621 J 

(3)  Doc.  Hek.  Afdrift  1621  — pièce  n"  110. 

(i)  Arch.  Connn.  — Register  der  Prochie  Rekeningen  beginnende  nietten  jaerc 
xvjc  eenentvvintich.  — f°  18  v°. 

(s)  Vol.  1 — 33i. 

(«)  Arch.  Comm.  — Doe.  Rek.  Afdrift.  1621.  — pièce  n°  91. 


147 


boven  het  hooft  van  de  clocke  S,u  Jermeyn  ende  aen  de  ballanse  van 
de  clocke  van  S'°  Anna  tsamen  de  somme  van iiij  1b  vj  scli.  gr. 

11  ressort  péremptoirement  de  la  distinction  faite  par  Jan  Heyndricx 
dans  ce  compte,  que  la  nieuwe  clocke  qu’il  aide  à hisser,  n’a  rien 
de  commun  avec  les  cloches  S10  Germaine  et  St0  Anne , qui  ne  furent 
pas  descendues,  et  pour  lesquelles,  ainsi  qu’on  le  voit,  il  ne  dut 
faire  que  quelques  réparations  à leur  déspositif  de  suspension. 

Ce  compte  démontre  également  que  de  Potter  et  Broeckaert  ont 
commis  une  autre  erreur,  lorsqu’ils  aflirment  quelques  lignes  [dus 
loin  que  la  cloche  S‘°  Anne  ne  fut  installée  qu’en  1701.  Nous  venons 
de  voir  qu’elle  pendait  déjà  dans  le  clocher  en  1622.  (i) 

D’autre  part  nous  trouvons  dans  la  pièce  n°  74  des  Documenten 
van  rekeningen  van  den  afdrift  — 1621,  (a)  la  preuve  irrécusable 
que  c’est  bien  la  grosse  cloche  qui  fut  refondue  en  1622. 

Ce  document  est  ainsi  conçu  : 

Specificatie  ende  declaratie 
by  Andries  de  Bruyne  ghelevert 
voor  de  groote  clocke  ende 
andersins  so  hier  naer  volght. 

Item  eerst  ghemaeck  twee  duyme  ende  twee  bande  met  revette  en 
scheirse  tsame xxvj  sch.  vj  gr. 

Item  noch  twee  nieu  ringhe  aen  de  selve  clocke  van  dobbel  yser 
den  een  het  hooft  comende  en  door  het  hooft  van  de  voors.  clocke 
en  andere  compt xvij  sch.  v gr. 


(t)  D'ailleurs  de  Potter  et  Broeckaert  n’en  sont  pas  à une  erreur  près.  Qu’il  nous 
soit  permis  de  signaler  à cet  égard  deux  énormités  qui  figurent  dans  leur  corn, 
pilation  ; décrivant  l'Eglise  primaire  de  S1  Nicolas  et  parlant  des  quatre  piliers  qu; 

soutiennent  le  clocher,  ils  disent  : ...Vooral  de  standbeelden  die  de  bogen  van  het 

middengewetf  ondersteunen  en  de  vier  goddelijke  deugden  voorstellen  zijn  niet  zonder 
verdienste.  — (Geschiedenis  der  stad  Sl  Nicolaas.  — I — 318).  Circonstance  aggra- 
vante : Cette  phrase  est  presque  textuellement  reproduite  du  Land  van  Waas  de 
Adolf  Siret  (page  349).  Nous  y lisons  : Men  zal  vooral  de  vier  standbeelden  bemerken t 
die  de  bogen  van  bel  middengewetf  ondersteunen.  Deze  beelden  stellen  de  vier 
goddelijke  deugden  voor. 

La  seconde  énormité  est  la  suivante  : ...Het  was  gedurende  zijn  verblijf  te 
Rome  dat  Jozef  Janssens  de  uitstekende  eer  genoot , het  portret  te  mogen  schilderen 
van  Paus  Leo  XIII,  hetwelk  thans  in  het  Vatikaan  eene  plaats  heeft....  Eene  kopie 
van  dit  portret  werd  met  toestemming  van  Pius  IX  geschilderd  om  tot  aandenken 

in  des  kunstenaars  familie  bewaard  te  worden....  (Geschiedenis  der  stad  Sl  Nicolaas 

— II.—  315.) 

(?)  Archives  Communales  de  S1  Nicolas. 


148 


Hem  noch  ghelevert  aen  selve  vier  groote  veeren  met  viercante  gâte  met 
twee  groote  mossels  ende  anders  vast  ghemacckt  compt...  xvj  sch.  viij  gr. 

Item  noch  twee  ysers  ghelevert  om  den  ove  up  te  maecke  swacr 
xix  pont  compt vj  sch.  iiij  gr. 

Item  noch  ghelevert  het  yser  van  den  rooster  in  den  oven  daer 
het  haut  up  gestoock  is  compt xxj  sch.  viij  gr. 

heeft  d’yser  weder  over  ghenomen  ende  voor  syn  interest  gheaccor- 
deert vij  sch.  gr. 

Item  noch  ghelevert  smeir  en  ollie  aen  clockgieters  compt...  i sch.  ix  gr. 

Item  noch  twee  kelve  aen  de  selve  kloek  ghelevert  compt...  vj  sch.  vj  gr. 

ende  naeghels  daer  toe  dienende 

Suivent  deux  postes  de  fournitures  faites  pour  Ia  réfection  de  la 
porte  du  Doyenné  et  enfin  le  poste  relatif  au  bris  du  marteau  de 
de  Bruyne  dont  nous  avons  déjà  fait  mention  plus  haut. 

Ce  compte  forme  un  tout  indivisible,  où  tout  ce  qui  a été  ouvré 
à la  nouvelle  cloche:  rivetage  du  dispositif  de  suspension,  enlèvement 
de  l’ancienne  ferronnerie  et  montage  d’une  nouvelle,  etc.,  a bien 
rapport  à la  groote  cloche  dont  de  Bruyne  parle  dans  l’en-tête  de 
son  mémoire. 

En  outre,  lorsque  les  trois  échevins  dont  nous  avons  parlé  anté- 
rieurement, font  mention  dans  leurs  états  de  vacations  de  la  procliie 
cloche,  il  est  incontestable  qu’ils  n’entendent  pas  par  là  désigner  une 
petite  cloche  accessoire  ou  secondaire,  mais  bien  la  cloche  principale, 
donc  la  grosse  cloche. 

Nous  croyons  avoir  établi  à toute  évidence  que  ce  ne  fut  pas  la 
cloche  Sle  Germaine,  mais  bien  la  grosse  cloche. 

Une  circonstance  nous  confirme  encore  dans  notre  opinion.  Lorsqu'on 
1626  on  se  trouva  dans  la  nécessité  de  refondre  à nouveau  la  grosse 
cloche  u de  groote  hloh  » , (1)  on  profita  de  l’occasion  pour  refondre 
en  même  temps  la  petite  cloche  felée  (het  gescheurt  cloxhen)  de  Nieu- 
kerken,  et  un  décompte  fut  dressé  entre  les  marguilliers  de  Saint- 
Nicolas,  ceux  de  Nieukerken,  la  Heure  et  le  Beversche  pour  établir 
le  dû  et  le  revenant  bon  de  chacun  de  ces  quatre  contractants  (*) 
or,  dans  cette  liquidation  il  n’est  jamais  parlé  que  de  la  prochieclocke. 
Il  en  résulté  qu'on  employait  simultanément  les  dénominations  de 
prochieclocke  et  de  groote  cloche  pour  désigner  la  grosse  cloche  portant 
le  nom  de  S‘  Nicolas. 


fi)  de  Potter  et  Broeckacrt.  — Op.  cit.  — I — 33t. 

(i)  Arcb.  Coinm.  de  S*  Nicolas.  — Doc.  Uck.  Afdrift.  1629.  — pièce  n°  72. 


149 


Au  cours  de  la  même  année  iGâ'S,  il  fut  aussi  placé  une  schelle 
dans  la  tour  de  l’église  primaire.  Celte  petite  cloche  fut  amenée  toute 
faite  de  Zele.  (i). 

¥ ¥ 

Quant  il  la  personnalité  de  Guillaume  Vincent  et  de  .Michel  Variet 
( van  Riet  ou  van  llecth  ?) , nous  ne  possédons  aucun  détail  à cet 
égard.  Nous  supposons  que  c’étaient  des  fondeurs  ambulants  qui  allaient 
exercer  leur  métier  là  où  ils  étaient  appelés  et  opéraient  à pied  d’œuvre. 

Nous  avons  voulu  élucider  ce  petit  point  spécial  d’histoire  locale , 
parce  qu’il  nous  a semblé  qu’il  présentera  plus  tard  quelque  intérêt 
pour  celui  qui  écrira  un  jour  la  monographie  de  l’église  primaire 
de  S'  Nicolas. 


(i)  Bethaclt  aen  Jan  Walraeve  ovcr  de  wracht  van  de  clcyn  schelle  van  Zele  tôt 

S1  Nicolaes xvj  sch.  viij  gr. 

(Arch.  Connu,  de  S'  Nicolas.  — Kerkrekening  vanden  jaerc  xvj«  tweentwintich  — 
sous  la  rubrique  : Andere  uigaven  an  reperaelie  ende  anderssins.) 


IV. 


Quelques  documents  relatifs  à la  CEPIERAGIE 
de  Saint- Nicolas. 


Les  travaux  de  restauration  de  la  Cepieragic  étant  achevés,  nous 
croyons  qu’il  ne  sera  pas  hors  de  propos  de  publier  ici  le  cahier 
des  charges  qui  fut  élaboré  par  les  Hauts-Echevins  du  Pays  de  Waes 
lors  de  l’édification  de  ce  bâtiment  en  1661,  ainsi  que  quelques  autres 
documents  se  rapportant  à la  même  construction. 

Disons  d’abord  qu’en  1659  Philippe  IV  vendit  Rupelmonde  et  son 
château  â Philippe  de  Recourt  dit  Licques,  Baron  de  Wissekerckc, 
Seigneur  de  Baerlandl,  Dircxlandt,  Bays,  Audcnthun  etc. 

Le  16  Octobre  1659  le  Chef-Collège  décida  de  construire  une  nouvelle 
prison,  vu  que  le  Château  de  Rupelmonde  était  désaffecté  et  que 
le  roi  d'Espagne  ne  voulait  pas  en  construire  une. 

Dès  le  28  Juin  1661  les  travaux  de  construction  furent  adjugés  à 
Jan  Collaes  pour  la  somme  de  10400  florins,  plus  25  livres  de  gros 
pour  le  rachat  du  clrinckenbier.  La  première  pierre  fut  posée  le 
1 Juillet  suivant;  les  maître  et  ouvriers  reçurent  â cette  occasion 
une  gratification  de  neuf  patacons. 

Une  autre  gratification  de  deux  patacons  leur  fut  allouée  le  10 
Novembre  1661  , lorsque  la  voûte  des  caves  fut  fermée. 

Quatre  écussons  polychromés  furent  commandés  â Lucas  Faydherbe 
ainsi  qu’une  statue  de  la  Vierge.  L’une  et  les  autres  étaient  destinés 
â orner  la  façade  du  bâtiment.  Les  armoiries  étaient  celles  : d'Espagne 
(hauteur  8 pieds)  ; du  duc  de  Bournonville , Grand-Bailli  du  Pays  de 
Waes  depuis  le  lr  Juin  1662  (hauteur  6 pieds);  de  Flandre  et  de 
Waes  (hauteur  4 pieds.) 

Le  sculpteur  se  chargea  de  ce  travail  par  contrat  du  5 Août  1662 
moyennant  la  somme  de  350  florins,  le  transport  de  Tamise  ou 
Hoogenacker  jusqu’à  S1  Nicolas  restant  â charge  du  Chef-Collège. 

Les  documents  auxquels  nous  faisons  ici  allusion  reposent  aux 
Archives  de  l’Etat  â Gand.  (Fonds  : Pays  de  Waes,  liasse  2933). 
Ils  sont  ainsi  conçus  : 


CAHIER  DES  CHARGES. 


Pièce  cotée:  Conditiën  waerop  niyne  Ede  heeren  lioochbailliu  cnde  hooftschepenen 

vyfentse-  van(]en  lande  van  Waes  besteedt  hebben  t’leveren  cnde  inaeken  van 
ventich.  ...  . 

seker  nieuw  gebau  van  metswerck  dienende  tot  eene  Sepiragie  cnde 

vangenisse  twelck  gemaeckt  moet  worden  binnen  de  prochie  van 

S,e  Nicolaes  lande  van  Waes  voornoemt  1er  plaetse  aldaer  inen  t'selve 

ordonneren  sal  als  volcht  : 

1. 

Alvoren  is  den  acnneiner  gehauden  te  delven  de  fondamenten  van 
tselve  werck  van  vooren  ende  achter  elck  eynde  ter  linghde  van 
dryenvyftigh  voeten  cnde  ter  weder  syden  van  diere  elck  ter  breede 
van  negentwintich  voeten , ter  diepte  onder  d’aerde  tot  vyf  ofte  ses 
voeten  emmers  tot  op  den  goeden  vasten  grondt  dickc  dry  voeten  en  half. 

2. 

Alle  deselve  fondamenten  gedolven  wesende,  sal  hy  aennemer  die 
alsdan  int  geheele  fonderen  cnde  metsen  met  balcoen  ende  hautstolfe 
behoorelyck  in  synen  calckmoortele  metter  handt  sonder  greyse  ofte 
moleneren  tot  op  de  hooghde  van  reyse  ende  rcyse  den  ondercant 
van  den  vloer  van  tselve  werck. 

3. 

Alle  de  buylemueren  van  onder  tot  de  lettre  A vuytgetrocken  in  de 
modelle  moeten  gemaeckt  wesen  van  2 1/2  careclcn,  ende  van  A tot 
onder  het  dack  van  2 careelen  ende  alle  separatiemueren  moeten  syn 
van  onder  tot  boven  toe  van  egale  dickte.  Te  weten  van  eenen  steen 
en  half,  alles  achtervolgende  de  planne  geteeckent  met  seker  rubricque 
die  aen  de  aennemers  gelevert  is,  ende  waer  van  sy  hebben  satis- 
factie, ende  moet  den  selven  careelsteen  wesen  brabantschen  op  de 
Schelde  gebacken  ofte  anderen  van  de  selve  deucht  van  7 duymen  groot. 

4. 

Ende  van  vooren  ter  straete  onder  jegens  de  aerde  ter  geheele 
linghde  leveren  ende  stellen  eene  orduyne  pleynle  van  eenen  voet 
dicke,  voorts  in  de  muraige  te  maeken  ende  bedeelen  de  deuren  ende 


veynstcrs  daerbovcn  gelyck  liet  staet  inde  modelle  gherubriqueert  met 
eene  ander  rubrique,  de  liste  van  de  vensters  moeten  vuytspringen 
buyten  liet  careelwerck  1 1/4  duymen , breedt  synde  8 duyraen,  diep 
7,  sonder  de  saemranden  4 duymen  breet  ernle  dry  duymen  springende. 

5. 

De  specklaegen  van  de  bovensclie  breede  springende  2/3  duyms. 

6. 

Den  trap  van  voor  van  Ecausynsclien  steen  met  syne  ballusters  ende 
nisse  ende  de  tablemente  onder  de  nissc,  d’onderste  borstweere  van 
orduyn , achtervolgende  de  modelle,  insgelycx  de  durpels  naer  den 
beescli  van  den  wercke. 

7. 

Te  stellen  liet  geheel  vverck  op  eruysvauten  te  bedeelen  in  vier  soo 
vyfve  ter  beliefte  van  de  heeren  besteeders,  hebbende  haerlieden 
behoorlycke  oiidrachte  ende  toegangen  ter  dirkte  van  eenen  steen  naer 
belmore  gespauleert  inde  voornoemde  vaille  Ie  leggen  liaer  behoorlycke 
yscre  roeden  tot  ses  ofte  meer  ist  noodt  van  goedt  soullisant  dobbel 
staeckyser  met  liaere  oogen  ende  sleutels  naer  den  heescli  van  diere, 
alle  deselve  kelders  ofte  vlaschhuysen  daertoe  die  geemployeert  sullen 
worden  Ie  leggen  met  doorniexsche  xiiij  duymers,  ende  te  vloeren 
boven  de  voornoemde  vaulen  met  goet  dobbel  payment. 

8. 

Gelyck  oock  sal  moeten  ghevancheert  worden  de  bovenste  stager, 
oock  gebonden  met  ysere  roeden  als  de  voorgaende,  onder  ende  boven 
gepaveert  met  payaient  alsvoren. 

9. 

Item  te  maeken  boven  op  de  tweede  stagie  in  ende  jegens  de 
sydegevels  van  tselve  werek  over  weder  syden  van  diere  eene  dobbel 
schauwe,  dienende  lot  de  voornoemde  ij®  ende  iij®  stagie,  elk  ter 
breede  van  \ voeten  met  haerlieder  arduyne  stantfieke  wesende  een 
ogieve,  de  schachten  van  diere  op  te  Irccken  ende  metsen  in  een 
behoorlyck  buyten  plaete  met  haerliede  cnoopen  ende  cornissen  con- 
forme de  modelle. 

10. 

Item  te  leveren  ende  maeken  eenen  orduynen  stceger  te  weten  van 
beneden  inden  kelder  tot  op  de  eerste  stagie,  danof  te  trappen  breet 
moeten  wesen  dry  voelen  den  doch , deselve  te  bedelven  naer  pro- 
portie van  den  wercke. 


— 153  — 

11. 

Sal  ooek  moeten  leveren  alle  de  yseren  hanckers  soo  groole  aïs 
deene , mitsgaeders  ses  ysere  (raille»  voor  de  muytvensters  van  dobbel 
staeckyser,  soo  naerby  een  dat  er  geen  racnschcn  lioofl  door  en  can, 
aile  de  andere  vensters  soo  van  de  j°  als  ij°  stagie  met  dry  stacckc» 
ende  eene  kelve  van  geheel  ysere. 

12. 

Item  de  ysere  roeykens  ende  geerden  dienende  tot  de  gelaesvensters, 
schauwen  cnde  vauten,  ailes  behoorelyck  ende  souflisant  yser  dicnstich 
ende  noodich  tot  het  selve  werck,  conforme  t’gone  van  liet  nieuwe 
werck  van  het  lanthuys. 

13. 

Sullen  oo(  k moeten  alle  de  nootstecnen  wcscn  van  orduvn  onder 
de  balcken,  gebinden  ende  stryckhauten , soo  groote  aïs  cleene. 

14. 

Aile  de  orduyn  te  employeren  tôt  het  selve  werck,  moet  wesen  van 
Brabant  ofte  Lede. 

13. 

Item  moeten  de  penanten  tusschen  de  poorte  ende  twee  middel- 
vensters  wesen  van  selven  orduyn  sonder  carcel,  achtervolgende  de 
modelle  geteeckent  met  de  paraphe. 

16. 

Item  aile  het  werck  van  binnen  behoorelyck  te  besetten , witten 
ende  brousseren,  mitsgaders  van  buyten  net  af  te  hegenen  naer  den 
heesch  van  twerck,  waertoe  sy  sullen  moeten  gebruyeken  gesiften 
calck,  ende  tôt  het  geheele  werck  doornicxschen  ofte  anderen  van 
ghelycke  deuebt. 

17. 

Voorders  is  den  aennemer  gehauden  te  leveren  alle  materialen  tol 
den  voornoemden  wereke  dienende,  soo  careelsteen,  witten  orduyn, 
blauwe  doornixsche  xiiij  duymers,  plaveysteen,  alle  het  grof  yserwerek, 
soo  traillen , roeden  ende  hanckers  van  goet  soullisant  ysere,  mits- 
gaders alle  het  calck  ende  savel,  wervende  dry  sacken  calck  in  eene 
kerre  savele  om  te  maeken  goeden  moortele,  den  selven  wel  te 
bcslaene  ten  minste  dry  dacgen  voor  het  verwereken  van  diere,  ende 
voorts  alle  andere  materialen  hierboven  breeder  gespecifieert  gheene 
vuytgesteken  ofte  gereserveert  die  allen  moeten  wesen  van  deuchdelyck 
leverbaer  goet. 


•20. 


134 


18. 

De  vier  secreten  van  boven  voor  de  vier  muyten  moeten  gemaeckt 
worden  door  gebacken  pollen  inde  mueren  gemetst  Ieydende  tot  de 
onderaerdige  vauten  van  buyten  tegen  de  fondamenten  gemaeckt , de 
mont  daervan  gedeckt  met  eenen  blauwen  steen  ende  eenen  yseren 
rinek  daerin , om  die  bequaemelyck  te  connen  ruymen , ende  sullen 
de  selve  secreten  oock  moeten  gemaeckt  worden  om  belioorelyck  te 
connen  dienen  aen  de  eamers  van  de  tweede  stagie  conforme  de 
modelle  van  de  planne,  soo  sy  oock  een  secreet  sullen  moeten 
macken  voor  d'je  slagie. 

19. 

In  liet  regard  van  liet  hautwerek  is  den  aennemer  geliauden  te 
leveren  tot  vyf  dobbel  eecken  gebinden  elck  lanek  27  voeten,  groot 
van  slcke  12  ende  14  duyinen,  elck  gebint  spannende  eenen  duyms 
l/i  te  midden  met  twee  naelgen,  d’eene  van  de  selve  ende  d’ander 
dacraenne  geleent,  elcke  naelge  lanek  ses  voeten,  diekc  2 duyinen  en 
lialf  met  bet  leveren  van  ses  slryckliauten  van  gelycke  linglide  om 
op  de  mueren,  groot  van  steke  14  ende  ses  duyinen,  met  bet  leveren 
van  alle  de  eurte  slryckliauten  aen  de  scliauwen  die  lanek  moeten 
syn  naer  den  lieescb  van  den  wereke,  dicke  6 ende  8 duymen. 

20. 

Item  is  noch  den  aennemer  geliauden  te  leveren  alle  de  rebben 

van  stagien,  in  elck  pannccl  tot  24  sluckx,  dicke  vier  duymen  vier- 

cant,  met  liet  leveren  van  alle  liet  soldcrbert  ofte  delen  tot  de  voor- 
noemde solders  dienende. 

21. 

Item  is  noch  den  aennemer  geliauden  te  leveren  alle  de  trappen 

van  den  stccger  van  eecken  plancken , dicke  2 duymen  ende  eecken 
vulsels  van  eenen  dtiym  dicke  tot  dienste  van  dry  stagien  booge,  die 
moeten  gemets  worden  in  de  mueren , met  noch  het  leveren  van  alle 
de  caefbalckcn  met  somaige  naer  de  lingde  van  de  scliauwen. 

22. 

Item  is  noch  den  aennemer  geliauden  te  leveren  alle  deuren  die 

moeten  gemaeckt  worden  van  spiesschen  haute,  behoorlyck  vuyt  gelo- 
giert,  met  het  leveren  van  leunen,  clineken  ende  grendels  tot  dienste 
van  de  voors.  deuren. 


I WK) 

— loo  — 

“23. 

Item  is  noch  den  voors.  aennemer  gehouden  te  leveren  alle  spiesche 
cassynen  gemaeckt  casse  in  casse  van  fente  dickte  met  onder  de  casse 
bladeren  van  spiesche  plancken , ende  tot  de  voors.  cassynen  te  leveren 
alle  cernieren  met  vertinde  sloten,  ende  die  cassynen  sluytbaer  ende 
ganckbaer  te  maeken  van  droogen  haute,  met  noch  het  leveren  van 
eenige  werfhauten  die  aen  den  voornoemden  wereke  van  doene  syn. 

24. 

Item  is  noch  den  aennemer  gehouden  te  leveren  tot  dienste  van  de 
cappe  vyf  schecrboghen , onderste  scheerbogen , scherbochstylen,  elcken 
styl  lanek  9 voeten,  noch  thien  corbeelen  elck  7 voeten,  vier  balcken 
elcken  lanek  19  voeten,  alle  groot  van  steke  7 ende  9 duymen. 

25. 

Item  tot  de  ije  scherboghe  stylen  elck  lanek  7 voeten,  x corbeelen 
elck  lanek  vyf  voeten,  vyf  scherbochbalcken  elck  lanek  x voeten,  alle 
groot  van  steke  6 ende  8 duymen,  ende  noch  te  leveren  eenen  halven 
seherboge  in  het  ophende  van  gelycke  dickte  alsvoren. 

26. 

Item  is  noch  den  aennemer  gehauden  te  leveren  thien  aspebanden. 

27. 

Vyf  cruystylen,  vyf  coppelhauten,  elck  lanek  ses  voeten,  alle  groot 
van  steke  vyf  duymen  viercant  met  het  leveren  van  xx  onderste  xvint- 
banden,  elck  lanek  seven  voeten,  groot  van  steke  7 ende  o duymen, 
noch  xxlicb  bovenste  wintbanden  groot  van  steke  6 ende  4 duymen, 
noch  x cruysbanden  elck  lanek  ses  voeten,  groot  van  steke  4 ende 
5 duymen. 

28. 

Item  is  noch  den  aennemer  gehauden  te  leveren  alle  onderste 
muerplaeten  groot  van  steke  4 ende  7 duymen  ende  met  het  leveren 
van  alle  de  cleyn  muerplaeten  tot  dienste  van  de  clespen  groot  van 
steke  2 ende  4 duymen. 

29. 

Item  is  noch  den  aennemer  gehauden  te  leveren  den  eersten 
flierynge  ronsom  den  wereke,  die  groot  van  steke  7 ende  8 duymen, 
ende  noch  met  leveren  van  de  tweede  flierynghe  groot  van  steke 
o ende  7 duymen  ende  leveren  den  derden  flierynght  op  de  aspe 
groot  van  steke  3 ende  o duymen  met  het  leveren  van  een  cruyshaut 
groot  van  steke  o ende  8 duymen. 


lot) 


30. 

Item  is  noch  den  aennemer  gebauden  te  leveren  alle  de  kepers  tot 
den  voornoemden  wereke  dienende,  van  eenen  stuckc,  elcken  keper 
dicke  onder  3 1/2  duyrnen  ende  hoven  3 duymcn , te  stellen  negen 
kepers  op  tliien  voeten,  met  het  leveren  ende  stellen  van  vier  hoorc- 
boomen  van  eenen  stucke,  dicke  onder  o 1/2  dnymen  ende  hoven 
vier  duymen  en  half,  met  het  leveren  van  alle  de  clespen  tot  den 
voornoemden  wereke  dienende  op  de  Iinghde  ende  dickte  naer  den 
eesch  van  den  wereke. 

31. 

Item  is  noch  den  aennemer  gchauden  te  leveren  ende  temmeren 
dry  hcllemvensters,  met  het  leveren  van  alle  het  schailgebert , wesende 
van  drooch  abbeel,  eenen  duym  dicke,  yseren  ende  haute  nagelen 
tot  den  voornoemden  wereke  dienende,  niet  Vuytgesteken  nochle 
gereserveert , mitsgaders  oock  te  leveren  ende  maeken  van  liet  schaille- 
dack  van  den  selven  wereke  op  syn  derde  met  alle  het  loot  daertoc 
dienende  ende  d’orcluynen  vuusten  ende  vergulde  priemen,  oock 
gebruyken  groen  sehaillen,  ende  int  selvc  dack  te  maeken  ysere 
haecken  naer  den  heesch  van  twerek. 

32. 

Item  moet  l'selve  werek  vuytspringen  twee  voeten  over  de  ïmieren 
met  stereke  cceke  eardoesen  ondersteunt,  nedt  gefatsoenneert , sonder 
goten  op  den  muer,  nemacr  naer  den  westen  eenc  loode  goto  op 
de  sehaillen. 

33. 

Item  alle  het  voornoemde  haut  moet  wesen  goet  levcrbaer  ecckcn 
haut,  gereserveert  het  hert  ofte  delen  van  de  solders  ende  schaille- 
bert,  scherp  van  eante,  sonder  vicrich,  ryschallich,  witten  ofte  rooden 
olme  ter  visilactie  van  meesters  wereklieden  hem  dies  verstaende  ende 
gelevert  worden  op  gensche  stekc. 

Antgedaet  van  het  voorn,  werek. 

34. 

Den  aennemer  is  gchauden  te  schaven  ende  versteken  alle  de  gebin- 
den  ende  slryckhauten  eenige  met  een  dobbel  lyste  ende  aen  de 
naelgen  van  de  gebinden  te  cappen  een  cordoese  naer  den  hecsch 
van  den  wereke. 


■f  v 

oo. 

Item  oock  is  den  aennemer  gehauden  sclioon  te  schaven  alle  de 
rebben  met  de  delen  ofte  bert  van  de  solders,  ende  de  selve  rebben 
behoorlyck  inlaeten  inde  gebinden  met  voorloef  ende  in  elck  panneel 
te  leggen  dry  wouwe  stecrten  om  bet  eoppelen  van  liet  voornoemt 
werck  ende  daer  naer  de  delen  ofte  bert  daerop  gecurt  wordende 
behoorlyck  gerabat  ende  geelest. 

36. 

Item  is  oock  den  aennemer  gehauden  aen  te  slaen  alle  liet  grof 
yserwerck  aen  de  gebinden,  stryckhauten  ende  flierynghcn  ofte  anders. 

37. 

Item  is  den  voornoemden  aennemer  gehauden  de  voornoemde  cappe 
te  temmeren  met  hernen  ende  heregaten  van  de  voorloeven  ende 
sluytgaten,  ende  het  selve  werck  behoorlyck  te  tuymelen  alle  de 
winthanden,  cruynbanden,  aspebanden  naer  de  modelle  aen  hem 
gelevert  ende  den  heesch  van  het  werck. 

38. 

Item  den  aennemer  is  gehauden  te  leveren  alle  syn  gereetschap, 
roepen , hoofden,  schalck  ende  ander  gewant  om  volcomentlyck  te 
volmaecken  syn  aengenomcn  werck. 

39. 

Item  sal  den  aennemer  moeten  setten  ende  leveren  twee  coppere 
vergulde  coppen  boven  op  het  dack  achtervolgende  de  modelle. 

40. 

Alle  de  stagien  van  dat  nieuw  werck  sullen  moeten  accorderen  in 
hoochde  met  de  gone  van  het  nieuw  werck  van  ’t  lanthuys,  soo  dat 
de  waterlyste  van  t’selve  lanthuys  accorderc  met  de  cardoesen  van 
dit  werck. 

De  hoeren  besteders  behaudcn  thunnewaerts  het  leveren  ende  maeken 
van  de  haute  muyten  met  dalter  van  dependeert,  alle  de  sloten  van 
de  deuren  mitsgaders  alle  de  gelaesen. 

41. 

Ten  lesten  syn  de  aennemcrs  gehauden  soo  het  metswerck  als  het 
temmerwerck  met  al  datter  van  ende  aen  dependeert  ingevolge  van 
de  voorseyde  modellen,  alles  ter  visifaetie  van  de  meesters  werck- 
lieden  hem  dies  verstaende , te  maeken  ende  op  te  leveren  den  sleutel 
inde  handt  voor  t’eynde  van  September  xvj'  twee  entsestich  ende  de 
fondamenten  daervan , alsoock  te  wercken  tot  ses  voeten  boven  de 


lo8 


aerde,  onthier  ende  baefmisse  eerstkommende,  op  pene  van  voor  yder 
dacli  diet  langer  sal  acnloopen , te  corten  van  de  beloofde  somme 
ses  guldens. 

42. 

Voor  alle  welcke  de  lieeren  besleedcrs  beloven  aen  hun  te  betaelen 
de  somme  van  thien  duysent  vier  hondert  guldens  in  dry  paymentcn, 
te  weten  twee  dusent  guldens  gereet,  noch  dry  dusent  guldens  te 
kersmisse  eerstkommende,  ende  de  reste  ter  volcomminghe  ende  ople- 
veringhe  van  diere,  ende  daercnboven  in  redemptie  van  drinckenbier 
de  somme  van  vyfentwintich  ponden  grooten  eens  sonder  dat  dcselve 
aennemers  yet  voorder  sullen  mogen  pretenderen  op  wat  preteext 
dattet  selve  saude  mogen  wesen  t’sy  van  lesie  door  ongeval  ofte 
andere  accidenten  soodaenich  die  sauden  mogen  syn. 

43. 

Voor  ’t  volcommen  van  welck  werek  op  de  forme  ende  manière 
soot  hiervooren  geseyt  is  sullen  de  aennemers  moeten  stellen  goeden 
soullisanten  ende  gecertificeerden  seker  ten  contentemente  van  de 
lieeren  besteders,  ende  hemlieden  daer  van  leveren  behoorlyckc  acte 
dry  daegen  naer  date  deser  op  peyne  van  blyvende  in  faute,  dat  de 
selve  lieeren  besteders  t’voornoemt  werek  sullen  mogen  van  nieuws 
besteden  met  belioorlycke  kerekgeboden , ende  dat  sy  sullen  geliauden 
wesen  te  betaelen  liet  vol  renchier,  belovende  voorts  in  t’onderliauden 
van  al  l’gene  voors'  hemlieden  te  laelen  voluntaire  condempnatie  voor 
alle  redderen  daert  die  lieeren  besteders  belieft,  gevende  tot  dien 

eyndc  onwcderroupelyck  procuratie  aen 

ende  elck  van  hemlieden  int  besonder  over  deselve  over  hun  te  dongen 
ende  verkennen  onder  het  verbant  ende  renunchiatie  als  naer  rechte. 
Desen  xxviij°n  Juny  xvj  eenentsestich. 

Jan  Collacs.  Ramont. 

Alsoo  hiervooren  gheseyt  is  dat  de  aennemer  tvoors.  werek  moet 
stellen  op  cruysvaulen , ende  dat  hy  daerin  soude  moeten  legghen 
ses  ysere  roeden  ofte  meer  ist  noot , ende  alsnu  bevonden  wordende 
dattet  beter  ende  meer  versekert  sal  syn  voor  het  werek , te  maeken 
de  selve  vauten  op  pilaeren  niettiegenstaende  de  aennemer  presenteert 
t’selve  te  maeken  met  pilaeren  van  orduyn,  met  hunne  orduyne 
pedestaelen  ende  capeteclen  ofte  wel  met  de  voors.  roeden,  soo  ist 
dat  de  lieeren  besteeders  voor  tbesle  ende  sekerste  hebben  ghecosen 
ende  geresolveert  de  selve  ghemaeckt  te  worden  op  pilaeren  van 
orduyn  soo  hiervooren  gheseyt  is--  action  ut  supra. 

Jan  Collacs.  Ramont. 


pièce  cötée 
ur  h le. 


Pièce  côtèe 
derlhien. 


Pièce  côtèe 
vyf  en 
twintich. 


— Io9  — 

Contrat  avec  Lucas  Faydherbe. 


Op  hedent  date  onderschreven  heeft  dheer  Lucas  Faydherbe  aenghe- 
nomen  te  maeken  voor  de  ghevanghenisse  van  den  Lande  van  Waes, 
een  beelt  van  onse  Lieve  Vrouwe  conforme  de  nische,  van  Avesnes 
steen , ende  vier  wapens  van  Laekensclien  steen , te  weten  degone  van 
Syne  Ma*  acht  voeten  hooghe,  de  gone  van  sync  E\°  de  hertlioghe 
van  Bournonville  ses  voelen , ende  die  van  Vlaenderen , ende  van  desen 
lande  ele  vier  voeten,  emmers  alles  naer  den  hceseh  van  het  wecrck, 
soo  int  regard  van  de  hoochde  als  van  de  breedde,  voor  de  somme 
van  dry  hondert  vyftich  guldens,  de  welcke  hy  sal  moeten  schilderen 
ende  vergulden,  sonder  nochtans  daer  aen  te  doen  eenicli  siiver,  maer 
sal  in  plaetse  rnoghen  gebruycken  widt , belanghende  de  waeghevracht 
van  Thems  of  Hooghcnacker  tot  Slc  Nieolaes  die  blyven  lot  laste  van 
de  besteders,  actum  iijc  van  Augusty  166:2. 

Faydherbe.  Ramont. 


Transport  des  armoiries  de  Tamise  à St.  Nicolas. 


i Den  gredier  van  den  Lande  sal  in  rekeninghe  valideren  acht  bien 
schellingen  grooten  betaelt  aen  dry  waeghens  ghcbrocht  hebbende  van 
Thems  de  wapenen  van  Syne  Ma'  ende  andere  gheslelt  in  den  ghevel 
van  de  vanghenisse,  dese  alleenelyc  overbringhende , actum  12cn  febr. 

1664. 

J.  vander  Beken. 


Pose  de  la  première  pierre  et  des  clefs  de  voûte  des  caves. 


Den  Gredier  vanden  Lande  sullen  valideren  in  rekenynghe  neghen 
patagons  die  ghejont  syn  aen  den  meester  ende  wereklieden  maeckende 
de  nieuwe  ghevanghenisse  int  legghen  van  den  eersten  steen , dese 
alleenelyck  overbringhende.  Actum  Ie  July  1661. 

J.  vander  Sare. 

Den  selven  sullen  insghelyckx  valideren  twee  patagons  gegheven  aen 
de  knechten  van  den  selven  meester  int  sluyten  van  de  vante,  actum 
xe  9bre  1661. 


De  Hese. 


— 160  — 

L’examen  du  cahier  des  charges  indique  clairement,  notamment  à 
l’article  31,  qu’il  ne  fut  jamais  question,  lors  de  la  construction  de 
la  cepierayie,  de  placer  au  dessus  de  la  façade  principale  un  pignon 
quelconque.  D’ailleurs  l’édification  du  pignon  actuel,  si  piteusement 
étriqué  et  mesquin,  qui  a été  ajouté  en  1907,  est  non  seulement  un 

non  sens  : en  effet , une  des  moises  de  la  charpente  se  trouve 
exactement  derrière  le  montant  du  croisillon  de  la  fenêtre,  et  il  est 
évident  que  telle  n’a  jamais  été  l'intention  de  l’auteur  du  plan  primi- 
tif; elle  est  aussi  en  contradiction  flagrante  avec  le  cahier  des  charges 
de  1661,  qui  dit  qu’il  n’y  aura  de  gouttière  que  du  côté  Ouest, 
c’est-à-dire  vers  le  marché  et  (pie  cette  gouttière  sera  placée  sur  les 
ardoises  (art.  32).  Or  ce  dispositif  exclut  l'existence  de  tout  pignon. 
D’autre  part  le  cahier  des  charges  (art.  31)  fait  mention  de  trois 

hellemvensters  (lucarnes  à poivrières)  dont  le  restaurateur  n’a  tenu 

aucun  compte.  Mais  il  a affublé  le  versant  Est  du  toit  de  cinq 

lucarnes  à poivrières  qui  sont  tout  étonnées  de  se  trouver  là  et 

semblent  se  contempler  d'un  air  ahuri.  D’ailleurs  le  peuple  avec  son 
bon  sens  si  caustique  les  a baptisées  : les  pigeonniers  du  Musée. 

Le  plan  de  restauration  qui , d’après  ce  qui  nous  a été  assuré  de 
source  très-autorisée,  fut  imposé  ne  varietur  à l’Administration  com- 
munale de  Saint-Nicolas,  a donc  été  dressé  uniquement  d’imagination, 
de  chic,  sans  que  son  auteur  — il  serait  intéressant  de  le  connaître  — 
se  soit  donné  la  peine,  ou  ait  eu  simplement  l'idée  de  consulter  les 
documents  d’archives  concernant  un  édifice  de  construction  relativement 
récente.  Si  c’est  ainsi  qu’on  entend  la  restauration  des  monuments, 
il  valait  mieux  laisser  la  façade  de  la  cepieragie  de  Saint-Nicolas 
dans  l’état  où  elle  se  trouvait  et  ne  pas  l’allliger  d’une  honteuse 


verrue. 


V. 


NOTE  SUR  L’EPIDEMIE 
QUI  SEVIT  AU  PAYS  DE  WAES  EN  1624. 


Nous  avons  naguère  (i)  indiqué  les  mesures  qui  furent  (irises  contre 
la  peste  lorsque  ce  lléau  sévit  au  Pays  de  Wacs  en  1666.  Une 
quarantaine  d’années  auparavant  (1624)  la  contagion  fit  son  apparition 
dans  quelques  paroisses  du  district.  Pour  éviter  que  la  maladie  ne 
s’étendit  le  Chef-Collège  rendit  le  51  Mai  1624  une  ordonnance  dont 
les  diverses  dispositions  méritent  qu’on  s'y  arrête  un  instant.  (*) 

Ceux  dans  la  maison  desquels  la  contagion  fait  son  apparition 
doivent  immédiatement  en  avertir  le  Magistrat  du  lieu,  Maire  ou 
Oflicier.  Le  meme  de\oir  incombe  au  médecin  ou  chirurgien  traitant 
Un  attachera  devant  la  porte  ou  l’habitation  une  botte  de  paille  qui 
devra  y rester  à demeure  jusqu’à  la  (in  de  la  maladie,  le  tout  à peine 
de  vingt  livres  parisis. 

Les  habitants  des  maisons  contaminées  ne  pourront  en  sortir  que 
pour  aller  sur  leur  cour  ou  dans  leur  jardin,  il  en  est  de  même 
pour  tous  garde-malades  et  fossoyeurs  ( schrobbers  ofte  reeuwen)  qui 
auront  prêté  leur  aide.  S'ils  enfreignent  cette  défense,  n’importe  qui 
les  rencontrera  pourra  les  lapider  (op  pene  van  ghesteent  te  worden  by 
elcken  d'ecn  die  bevonden  sal  worden  contrarie  doende .) 

Pour  éviter  tout  contact  des  habitants  des  maisons  infectées  avec 
1 extérieur  et  dans  le  but  de  secourir  les  malades,  les  échevins  des 
paroisses  sont  chargés  de  fournir  aux  uns  et  aux  autres  tous  aliments 
et  boissons  dont  ils  auront  besoin,  mais  aux  frais  des  malades  aisés. 
Ces  aliments  seront  portés  à domicile  par  telles  personnes  que  les 


(i)  Annales  du  Cercle  Archéologique  du  Pays  de  Waes.  Tome  XIX  pp.  87  ss. 

(i)  Arch.  Connn.  de  S1  Nicolas.  — Eerste  Deel  van  de  Kcurc  voorgeboden  fiis  132 
v°  ss. 


21. 


Magistrats  y jugeront  aptes,  mais  ces  individus  ne  peuvent  manger 
ni  boire  dans  les  maisons  contaminées,  ni  avoir  aucun  rapport  avec 
les  malades. 

Il  est  défendu  à quiconque,  chirurgiens  et  autres,  de  jeter  ou  de 
répandre  sur  la  voie  publique,  dans  les  fossés  ou  dans  les  eaux,  du 
sang,  des  excréments,  des  emplâtres  ou  autres  ordures  provenant  des 
patients.  Le  tout  devra  être  soigneusement  enfoui.  11  est  aussi  défendu 
de  faire  des  tas  de  fumier  dans  les  rues.  Le  tout  à peine  de  vingt 
liv  res  parisis. 

Sous  la  même  peine  il  est  défendu  aux  poissonniers  de  jeter  à 
terre,  soit  aux  marchés,  soit  devant  leurs  boutiques  les  déchets  et 
les  résidus  de  poisson.  Il  leur  est  également  interdit  de  déverser  les 
saumures  sur  la  voie  publique.  Le  tout  devra  également  être  enfoui. 

Il  est  aussi  strictement  défendu  d’apporter  aux  marchés  et  d'y  vendre 
des  bigarreaux,  des  cerises,  des  prunes  ou  des  concombres  à peine 
de  confiscation  et  d’une  amende  de  vingt  escalins  parisis. 

Dans  les  maisons  infectées,  les  chiens,  chats,  porcs  et  autres  animaux 
devront  immédiatement  après  la  guérison  ou  la  mort  des  malades  être 
mis  à mort  ou  enfermés  de  manière  qu’ils  ne  puissent  pas  divaguer 
sur  la  voie  publique,  sans  peine  de  vingt  escalins  parisis. 

Il  est  expressément  défendu  de  tenir  des  lapins,  sous  peine  de 
confiscation  et  de  vingt  escalins  d’amende  pour  chaque  animal  trouvé. 

Les  cadavres  des  gens  morts  de  la  maladie  contagieuse  seront  en- 
terrés vers  trois  heures  du  matin.  Ils  seront  accompagnés  de  deux 
ou  trois  voisins  pour  les  protéger  contre  les  insolences  des  fossoyeurs, 
à peine  de  vingt  livres  parisis. 

Suit  alors  une  disposition  écrite  d'une  autre  main  et  dont  l’écri- 
ture est  du  XVIIIe  siècle.  Nous  ne  la  citons  donc  qu’à  titre  de 
curiosité.  Llle  porte  qu'il  est  strictement  défendu  d’enduire  les  portes, 
les  bailles,  les  fenêtres  et  autres  parties  des  maisons  avec  de  l’écume 
recueillie  sur  les  lèvres  des  mourants  ou  avec  n’importe  quelle 
graisse.  Enfin  pour  terminer,  l'ordonnance  dit  qu'il  n’est  permis  à 
personne  de  se  rendre  dans  les  maisons  contaminées  pour  y déplacer 
des  meubles  ou  des  elfets,  avant  l’expiration  de  six  semaines  après 
la  cessation  de  la  contagion.  Celui  qui  contreviendrait  à cette  dispo- 
sition devra  rester  pendant  quinze  jours  dans  cette  habitation  sans 
pouvoir  communiquer  avec  qui  que  ce  soit  et  paiera  en-outre  une 
amende  de  vingt  livres  parisis. 

Fort  peu  de  temps  après,  soit  le  1:2  Septembre  suivant  (i),  le 


(i)  Arch.  Comin.  de  S>  Nicolas  — loc.  cit  — f°  137  r°. 


1(55 


Chef-Collège  ayant  appris  qu'il  se  vend  sur  les  marchés  de  la  Keure 
toutes  espèces  de  vieux  vêtements  venant  d’Anvers  et  d’autres  lieux 
et  sortant  de  maisons  contaminées,  et  en  vue  d’éviter  la  propagation 
de  la  contagion,  défendit  à quiconque,  de  quelque  qualité  qu’il  fût, 
de  vendre  dans  la  Keure,  soit  aux  marchés,  soit  aux  particuliers, 
n’importe  quel  vieux  vêtement.  En  cas  de  première  contravention  les 
marchandises  seront  confisquées  et  brûlées,  et  le  délinquant  encourra 
une  amende  de  cinquante  llorins,  à la  seconde  il  sera  corrigé  arbi- 
trairement. En  outre  la  vente  de  n’importe  quelles  marchandises  pro- 
venant d’endroits  infectés  est  interdite. 

Deux  mois  plus  tard  (7  Novembre)  (i)  le  Chef-Collège  est  plus 
explicite,  puisqu’au  lieu  de  dire  comme  jusqu’alors  la  maladie  con- 
tagieuse, il  constate  que  la  peste  se  répand  de  plus  en  plus  dans 
diverses  paroisses  du  Pays  de  Waes,  principalement  par  le  défaut  de 
surveillance  et  aussi  parce  que  les  prescriptions  qu’il  a édictées  ne 
sont  pas  observées.  En  effet,  beaucoup  de  gens  ayant  eu  des  décès 
de  pestiférés  chez  eux,  les  cachent  et  s’en  taisent,  puis  ils  tiennent 
de  grandes  réunions  aux  funérailles  et  au  service  funèbre,  font 
vendre  publiquement  les  meubles  et  effets  des  défunts  à leur  grand 
dommage  et  à celui  de  leurs  voisins  et  amis.  D’autre  part,  comme 
le  Pays  de  Waes  souffre  souvent  des  maladies  contagieuses  et  que 
par  conséquent  tous  les  repas  de  funérailles,  de  noces,  de  relevailles 
et  autres,  de  même  que  les  bals,  sont  fort  dangereux,  dans  l’occu- 
rence, pour  la  santé  publique,  d’autant  plus  (pie  ces  assemblées 
provoquent  en  général,  non  seulement  un  gaspillage  d’argent,  mais 
aussi  de  grandes  beuveries  et  toutes  espèces  de  dérèglements,  le 
Chef-Collège,  donc,  tenant  compte  des  représentations  des  Magistrats 
locaux  (minder  wetten),  défendit  à quiconque  jusqu’à  la  fin  de  l’épi- 
démie, de  donner  des  repas  de  funérailles,  de  noces,  de  relevailles, 
des  bals,  de  tenir  n’importe  quelles  autres  assemblées,  et  de  se 
réunir  aux  mortuaires  pour  assister  aux  funérailles.  11  fut  aussi  in- 
terdit de  faire  des  ventes  publiques  de  meubles  et  d’effets  dans  les 
maisons  contaminées  si  ce  n'est  à l’expiration  de  six  semaines  après 
le  décès,  à moins  d’en  avoir  obtenu  l’autorisation  du  Magistrat,  ou 
jusqu’au  retrait  des  présentes  dispositions,  le  tout  à peine  de  quarante 
livres  parisis. 

En  outre  il  est  défendu  à tous  marchands  de  légumes  de  vendre 
dorénavant  des  choux  blancs,  fort  dangereux  en  temps  d’épidémie, 
ce  :i  peine  de  confiscation  et  de  dix  livres  parisis  d’amende. 


(i)  Aroh.  Connu,  de  S1  Nicolas  — loc.  cil.  f»  138  v°. 


164 


Et  par  une  circulaire  du  20  Novembre  (i),  soit  peu  de  jours  après, 
le  Chef-Collège  lénifia  les  prescriptions  si  absolues  de  cette  ordon- 
nance. 11  constate  d'abord  que  l’épidémie  ne  s’étend  pas  et  fait 
connaître  ensuite  aux  Magistratures  inférieures  que  dans  les  paroisses 
où  la  maladie  ne  règne  pas,  les  repas  de  noces  et  de  baptême  sont 
de  nouveau  permis,  mais  ù la  condition  qu’ils  soient  modestes  et 
qu’on  y soit  sobre.  Quant  aux  repas  de  funérailles  ils  continuent  à 
être  défendus  avant  l’expiration  du  délai  de  six  semaines. 

Il  est  à croire  que  l’épidémie  ne  cessa  pas  de  sitôt,  car  le  26 
Juin  1625  (a)  le  Chef-Collège  défendit  ù ses  administrés  de  recevoir 
ou  d’héberger  n’importe  quel  individu  sortant  d'une  habitation  conta- 
minée sous  peine  de  devoir  tenir  maison  close  pendant  trois  semaines 
et  d’arborer  une  latte  ou  un  bâton  auquel  ils  attacheront  une  botte 
de  paille,  sinon  ils  encourront  une  amende  de  vingt  livres  parisis. 

Sous  la  même  amende  cette  disposition  s’applique  à tous  ceux  qui, 
sous  n'importe  quel  prétexte,  auraient  rendu  visite  à un  parent  ou 
à un  ami  soigné  dans  un  hôpital  (sieckhuys). 

C'est  la  dernière  ordonnance  du  Chef-Collège  que  nous  rencontrons 
sur  la  matière  pour  cette  période  spéciale. 

♦ * 

Quelle  fut  la  nature  de  l’épidémie  qui  régna  alors?  Les  dispositions 
réglementaires  que  nous  venons  d’énumérer  et  d’analyser  ne  parlent 
que  de  la  contagieuse  siecktc;  seule  l’ordonnance  du  7 Novembre  1624 
mentionne  expressément  la  peste.  Mais  qu’entendait-on  â cette  époque 
par  peste  ? Kien  ne  nous  permet  de  le  déterminer  avec  certitude , et 
rien  n’empêche  que  ce  terme  s’appliquât  à toute  maladie  contagieuse 
violente  et  à suite  mortelle  rapide.  Il  ne  nous  appartient  pas  d’apporter 
ici  une  solution.  Quoiqu'il  en  soit,  nous  avons  simplement  voulu 
montrer  quel  affolement  produisait  alors  chez  l’autorité,  et  â plus 
forte  raison  chez  les  habitants,  l’invasion  d’une  épidémie  quelconque. 
Parmi  les  mesures  draconniennes  édictées  quelques  unes  pourraient 
peut  être  encore  être  utilement  appliquées  aujourd’hui;  par  exemple, 
la  déclaration  obligatoire  au  Magistrat  de  tout  cas  de  contagion  qui 
se  produit,  pour  ne  pas  parler  (pie  de  celle-là.  Mais  combien  d'autres 
ne  révèlent  pas  encore,  au  commencement  du  XVIIe  siècle,  nous  ne 
dirons  pas  des  mœurs  barbares,  mais  cette  terreur  de  la  masse 
luttant  contre  un  ennemi  invisible,  impalpable  et  dont  chaque  coup 


(i)  arch.  Coinm.  de  S1  Nicolas  — toc.  cil.  f°  191  v°. 
i)  Arch.  Couini.  de  S1  Nicolas  — loc.  cil.  T lio  r". 


16o 


est  mortel.  C'est  alors  qu'on  voit  l’Autorité  séquestrer  les  malades, 
retrancher  temporairement  leur  entourage  de  la  société,  et  chose 
inouïe,  permettre  au  premier  venu  de  lapider  ceux  qui  tenteraient 
de  s’arracher  il  cet  internement  forcé.  N’avons  nous  pas  vu  cette 
même  règlementation  être  renouvelée  dans  des  pays  de  civilisation 
inférieure  ou  arriérée,  ù une  époque  relativement  récente  et  dans  des 
circonstances  semblables  ? 


G.  WILLEMSEN. 


Table  des  Matières  des  Miscellanées 


I.  L'observation  des  Dimanches  et  jours  de  fête  dans  le  Dioeèsc  de  Gand 

au  commencement  du  XVII»  siècle 

II.  La  police  des  denrées  alimentaires  au  Pays  de  Wacs  aux  XVIIe  et 

XVIIIe  siècles 

III.  La  refonte  de  la  grosse  cloche  de  S1  Nicolas  en  1622 

IV.  Quelques  documents  relatifs  à la  Cepieragie  de  S1  Nicolas  . . . . 

V.  Note  sur  l'épidémie  qui  sévit  au  Pays  de  Waes  en  1621 


NOTES  SUR  LES  CONFRÉRIES 

existant  à l’Église  primaire  de  St.  Nicolas.  (O 


Bien  n’est  plus  propre  à exciter  le  zèle  des  fidèles  et  à augmenter 
leurs  sentiments  de  foi  et  de  piété  que  la  fondation  des  confréries 
ou  des  congrégations  particulières. 

Dans  les  premiers  siècles  de  l’église,  lorsque  la  chrétienté  toute 
entière,  encore  sous  l'impression  vivante  des  prédications  des  apôtres 
et  des  merveilles  opérées  à l'entour  d'eux,  vivait  dans  une  commu- 
nauté parfaite  et  que  toutes  les  actions  comme  toutes  les  pensées 
se  rapportaient  au  but  final  de  l’existence  humaine  : La  possession 
de  Dieu,  et  la  connaissance  de  sa  loi;  point  n'était  besoin  dans  ces 
siècles  de  foi,  comme  de  rénovation  sociale,  de  songer  à la  création 
d'œuvres  religieuses  spéciales  pour  soutenir  ou  relever  l’ardeur  des 
nouveaux  néophytes. 

L'église,  alors,  constituait  une  vaste  communauté  dont  tous  les 
membres  n'avaient  qu’un  cœur  et  qu’une  âme,  et  qui  se  retrempait 
sans  cesse  aux  sources  vives  de  la  même  loi.  Bientôt  les  com- 
munautés religieuses  ouvrirent  leurs  portes  à quelques  âmes  d'élite 
avides  de  privations  et  de  sacrifices,  désireuses  de  s'adonner  plus 
spécialement  aux  œuvres  de  miséricorde  ou  de  se  consacrer  plus  in- 
timement au  Seigneur.  Elles  se  tracèrent  une  règle  de  vie  conforme 
au  but  particulier  que  chacune  d'elles  voulut  atteindre.  De  là 
naquirent  des  affinités  intimes  entre  membres  d'une  seule  et  même 
association , lesquelles  sous  l'égide  et  l'approbation  de  l'autorité  pa- 
pale couvrirent  bientôt  toute  la  terre  de  refuges  et  de  cJoitres  où 
l'on  pourrait  mener  une  vie  plus  parfaite  et  mieux  à l'abri  des 
séductions  du  monde. 


(i)  Ces  notes  taisaient  partie  des  papiers  délaissés  par  feu  M.  Félix  van  Naemen. 

G.  W. 


168 


Les  confréries,  dont  l’origine  est  fort  ancienne , puisque  sous  le 
Pape  Clément  IV,  vers  le  milieu  du  treizième  siècle,  il  en  est  déjà 
fait  mention  dans  l’Iiistoire  (i),  sans  être  des  communautés  religieuses 
proprement  dites,  sont  nées  de  l’exemple  de  ces  associations.  Pour  en 
faire  partie  il  n'est  pas  nécessaire  de  renoncer  à sa  liberté,  de 
s’imposer  de  grands  sacrifices  ou  de  s’engager  à une  foule  de  prières 
que  beaucoup  de  personnes  du  monde  ne  sauraient  accomplir.  Ces 
associations  sont  en  général  abordables  à un  chacun  et  l’église  en- 
courage de  tout  son  pouvoir  leur  établissement  dans  les  paroisses 
parceque  elles  constituent  un  puissant  encouragement  pour  la  sanctifi- 
cation du  chrétien. 

Il  existe  plusieurs  genres  de  confréries;  les  unes  sont  établies  en 
l’honneur  du  culte  souverain  du  à Dieu  ; telles  sont  les  confréries  du 
très  Saint  Sacrement,  du  sacré  Cœur  de  Jésus,  du  Saint  Nom,  de  la 
S‘*  Trinité  et  en  général  toutes  celles  (pii  se  rapportent  directement 
à la  personne  Divine;  les  autres  ont  pour  but  d’honorer  plus  parti- 
culièrement la  Sainte  Vierge  Marie  ou  les  Saints  du  Paradis;  telles 
sont  les  confréries  de  Notre  Daine,  de  Saint  Joseph,  de  S‘  Koch, 
des  chaînes  de  S'  Pierre  etc.  Une  troisième  catégorie  de  confréries 
sont  celles  qui  sont  érigées  spécialement  pour  obtenir  des  grâces 
plus  abondantes  pour  nous  mêmes  dans  les  nécessités  de  la  vie.  Ce 
sont  les  confréries  de  la  lionne  Mort,  de  la  bonne  éducation,  des 
enfants,  de  S*  Hubert,  patron  contre  la  rage,  de  S‘  Sébastien,  pro- 
tecteur des  archers  etc.  Enfin  il  existe  une  dernière  catégorie 
d’associations  pieuses  qui  ont  pour  but  exclusif  la  charité.  Nous 
voulons  parler  des  conférences  de  S‘  Vincent  de  Paul , des  sociétés 
de  S‘  François  Régis,  de  l’œuvre  de  la  propagation  de  la  foi,  du 
patronage  des  orphelinats  et  d’autres  de  même  nature.  Ces  dernières 
sont  le  plus  souvent  établies  sous  l’initiative  de  particuliers,  elles 
n’appartiennent  pas  directement  aux  fondations  pieuses  crées  dans 
l’église  de  la  paroisse , ce  qui  nous  permet  de  ne  pas  nous  y arrêter 
davantage. 

Maintenant  que  le  lecteur  connait  les  diverses  formes  sous  les- 
quelles on  reconnaît  les  confréries,  disons  quelques  mots  de  chacune 
de  ces  associations  telles  qu’elics  ont  été  fondées  et  qu’elles  existent 
encore  dans  l’église  primaire  de  S'  Nicolas. 


(i)  Fondation  de  la  confrérie  de  Gonfalon  en  1207.  Voyez  : manuel  des  associations 
catholiques  par  l’abbé  Ycssy,  page  199. 


169 


Confrérie  du  Très-Saint  Sacrement. 


Il  semble  que  la  fondation  de  eette  confrérie  est  bien  antérieure 
à la  publication  du  règlement  qui  lui  fut  imposé  le  8 Juillet  IG9o 
par  Monseigneur  Philippe  Erard  van  der  Noot,  évêque  de  Gand. 

D’après  certaines  annotations,  puisées  nous  ne  savons  à quelle 
source,  elle  aurait  été  érigée  dès  l'année  1633  par  le  pape  Urbain 
MH,  tandis  que  d’après  d’autres,  elle  remonterait  à l'année  1660. 

Quoiqu’il  en  soit,  le  registre  de  la  corporation  dont  nous  extrayons 
nos  renseignements  débute  au  mois  de  mai  1792,  c-à-d  plus  d'un 
siècle  après  la  reconnaissance  officielle  de  l’association  par  l’évêque 
de  Gand.  En  tête  se  trouve  cette  mention  que  le  registre  primitif  a 
été  égaré,  vraisemblablement  à l’époque  de  la  révolution  brabançonne, 
lors  de  la  suppression  des  prebendes  par  l’empereur  Joseph  II. 

Nous  n’avons  donc  aucun  renseignement  précis  sur  les  premières 
années  de  l’existence  de  la  confrérie.  Tout  ce  que  nous  savons  c’est 
que  elle  fut  érigée  dans  l’église  primaire  à la  demande  des  Pères 
de  l’Oratoire  représentés  par  le  curé  Jean  van  Nieulande  et  des  prin- 
cipaux notables  de  la  paroisse  parmi  lesquels  nous  comptons  Jean 
François  Van  der  Sare,  haut-échevin  , Pierre  Augustin  van  der  Beke, 
maïeur,  Jean  François  Martens,  avocat  au  conseil  de  Flandre,  Pierre 
Zaman,  commis  aux  impôts  et  Jean  de  Backer,  stadhouder  et  maieur 
de  la  seigneurie  du  Beversche. 

La  confrérie  a pour  but  d'honorer  Notre  Seigneur  Jésus-Christ  dans 
le  sacrement  de  son  amour  et  de  coopérer  par  les  prières  de  ses 
membres  à la  prompte  délivrance  des  âmes  du  purgatoire. 

Elle  est  administrée  par  un  Prévôt  éeelésiastique  qui  doit  être  le 
curé  de  la  paroisse,  par  un  chef-homme,  nommé  à vie,  par  un 
Doyen  dont  le  mandat  se  renouvelle  tous  les  trois  ans  et  par  quatre 
adjoints  désignés  par  le  conseil.  Ces  derniers  ont  été  remplacés  depuis 
par  les  anciens  doyens  qui  de  droit  font  partie  du  bureau. 

Tous  les  ans  le  premier  lundi  après  l’octave  du  Saint  Sacrement , 
le  doyen  en  fonctions  rend  compte  de  la  situation  financière,  perçoit 
les  cotisations,  et  fait  procéder  à de  nouvelles  élections,  s’il  y a lieu. 
Après  la  réunion  générale,  précédée  d’un  service  solennel  pour  le 
repos  des  membres  défunts,  les  confrères  se  réunissent  dans  un 
banquet  fraternel  exonéré  aux  frais  de  la  généralité. 


•22. 


J 70 


Lu  cotisation  annuelle  était  primitivement  tixéc  il  6 schellings  et 
8 gros.  Elle  varie  aujourd’hui  selon  les  nécessités  entre  huit  et  dix 
francs. 

Chaque  confrère,  lors  de  son  admission  est  tenu  de  se  pourvoir 
d’un  cierge  du  poids  de  deux  et  demi  livres  de  cire,  agrémenté  d’un 
écusson  peint  aux  emblèmes  du  S‘  Sacrement. 

Ce  flambeau  est  à son  usage  personnel , mais  il  devient  la  propriété 
de  l’association  lorsque  le  membre  démissionne  ou  vient  â décéder. 

Depuis  l’année  1871,  sur  la  proposition  de  .Mr  Henri  Jaspers,  jubi- 
laire, les  confrères  font  usage  de  petits  lanternaux  en  métal  dont 
plusieurs  d'entre  eux  ont  fait  l’acquisition  de  leurs  deniers  personnels. 

A l'origine  de  la  société,  les  membres  contractaient  certaines  obli- 
gations <pii  les  engageaient  sous  peine  d'amende.  L'assistance  aux 
services  n’était  facultative  que  pour  autant  qu’on  habitait  en  dehors 
du  rayon  pavé  de  la  paroisse  et  toute  absence  non  sérieusement 
motivée,  était  rigoureusement  punie.  Peu  à peu  on  se  relâcha  de  la 
rigueur  de  la  discipline  et  l’on  ne  lit  plus  guères  attention  â l’exé- 
cution stricte  du  règlement. 

Les  jours  de  fête  et  de  cérémonie  consacrés  par  la  confrérie  pour 
l’assistance  aux  processions  du  Saint  Sacrement,  sont  les  suivants  : 

1°  Tous  les  jeudis  avant  le  salut. 

2°  Tous  les  premiers  dimanches  du  mois  après  les  vêpres. 

3°  Le  dimanche  de  la  solennité  du  Saint  Sacrement  et  le  jour  de 
la  fête  de  l'Assomption  de  la  Sainte  Vierge  â la  procession  publique. 

4°  A l’administration  générale  trimestrielle. 

5°  Tous  les  jours  de  l’octave  du  S‘  Sacrement  et  de  celle  des 
âmes  du  Purgatoire,  avant  le  salut. 

0°  Le  0 janvier,  fête  des  Rois,  avant  la  grand’  messe. 

7°  Les  jeudi  et  vendredi  Saints. 

8°  Lorsque  le  Saint  Sacrement  sera  porté  en  viatique  â un  confrère 
malade. 

Si  un  membre  vient  â mourir  la  confrérie  fera  célébrer  une  messe 
de  requiem  à laquelle  les  associés  se  feront  un  devoir  d'assister, 
ainsi  qu'à  son  enterrement  et  â ses  funérailles. 

Au  sujet  du  mobilier  acquis  par  l'association,  elle  possède  de  vieille 
date  un  tableau  en  chêne  sculpté,  surmonté  d’un  ostensoir  tenu  par 
deux  chérubins,  sur  lequel  s’incrivent  comme  sur  un  registre 
matricule,  les  noms  des  associés. 

Ce  tableau  est  adossé  au  mur  nord  de  l’église  près  de  l'autel 
dédié  â S,c  Barbe. 


171 


Une  bannière  en  damas  blanc  fut  remplacée  en  1820  par  une  autre 
de  soie  rouge  pour  laquelle  on  paya  au  brodeur  De  Meester  Janssens 
à Anvers  la  somme  de  398  florins  et  un  sol.  En  1860,  l'institut  des 
sœurs  du  Crombeen  à Gand  fournit  sur  les  plans  de  Monsieur  Edm. 
Serrure,  architecte  de  la  ville  de  S‘  Nicolas,  la  grande  bannière  en 
velours  rouge,  richement  brodée  d’or  et  portant  au  centre  dans  un 
médaillon  un  ostensoir  avec  l'hostie  rayonnante. 

Il  fut  payé  de  ce  chef  la  somme  de  1823  francs,  plus  un  supplé- 
ment de  313  francs  pour  la  Lampe,  la  corniche  et  les  accessoires. 

Depuis  l’époque  de  sa  réérection  la  confrérie  du  Saint  Sacrement 
à compté  huit  jubilaires  parmi  ses  membres,  tous  admis  depuis 
30  ans. 

Pierre  van  de  Voorde,  Juin  1793. 

François  Josse  Peeters,  Juin  1802. 

Pierre  Balthasar  Soetens,  Juin  1802. 

Josse  Vydt,  14  mai  1806. 

Jean  Loir,  6 juillet  1840. 

Jacques  van  Aelst , 26  juin  1849. 

Charles  Dufossé,  26  juin  1849. 

Henri  Jaspers,  26  juin  1871. 

Ces  fêtes  jubilaires  donnent  lieue  à de  grandes  réjouissances.  Elles 
débutent  généralement  par  un  service  religieux  à l’église  paroissiale, 
où  le  jubilaire  est  conduit  processionnellemcnt  par  tous  scs  confrères. 
Des  enfants  en  blanc  lui  offrent  des  couronnes  et  la  béquille  tra- 
ditionnelle, emblème  de  son  grand  âge.  Pondant  le  banquet  qui  suit 
la  cérémonie  religieuse,  le  chef-homme  fait  l’éloge  du  confrère, 
rappelle  les  principaux  souvenirs  de  sa  carrière,  après  quoi  il  lui 
présente  un  gobelet  en  cristal  rempli  de  vin  pour  boire  ù sa  longue 
vie  et  à son  bonheur.  Une  ode  de  circonstance  est  généralement 
adressée  par  l’un  ou  l’autre  membre  pour  fêter  l’heureux  évènement. 

La  confrérie  compte  actuellement  une  centaine  d’associés. 

Confrérie  du  Saint  Nom  de  Jésus. 


La  première  et  la  plus  ancienne  des  confréries  qui  ait  été  fondée 
dans  l’église  de  S'  Nicolas,  est  celle  du  Saint  Nom  de  Jésus.  Instituée 
ù la  demande  du  vice-curé  Gisbert  de  Cremere,  du  chapelain  Jacques 
Wittock  et  du  marguillicr  François  d’Exaerde,  elle  reçut  l’approbation 
épiscopale  de  Monseigneur  Charles  de  Croy,  Evêque  de  Tournai,  le 
20  juin  1333. 


L'œuvre  avait  pour  but  la  glorification  du  Saint  Nom  et  l'extention 
du  culte  souverain  du  à Notre  Seigneur. 

A peine  constituée,  l’association  s’adjoignit  la  Chambre  de  Rhéto- 
rique « le  Goudbloem  » qu’un  octroi  du  10  février  1536  venait  de 
définitivement  reconnaître. 

On  sait  le  rôle  important  que  ces  sociétés,  moitié  profanes,  moitié 
religieuses,  jouaient  dans  nos  provinces  flamandes.  A la  tête  du 
mouvement  intellectuel  du  pays,  elles  s’adonnaient  à l’étude  des 
belles  lettres,  « in  de  edele  eonst  en  aert  van  Rethoryken  » mais 
elles  exerçaient  en  même  temps  un  apostolat  très-fructueux,  en 
mettant  leurs  travaux  sous  l’égide  de  la  religion  et  en  venant 
puissamment  au  secours  des  églises  des  paroisses.  A ce  titre,  la 
chambre  de  réthorique  de  S*  Nicolas,  fusionnée  avec  la  confrérie  du 
Saint  Nom , rendit  des  services  signalés. 

Nous  avons  vu  dans  un  chapitre  précédent  de  combien  de  libéra- 
lités les  associés  avaient  doté  la  chapelle  qui  leur  était  spécialement 
réservée.  Cela  nous  dispense  de  revenir  ici  sur  la  description  des 
ornements,  des  verrières  et  des  tableaux  dont  ils  enrichirent  le 
temple.  Ajoutons  toutefois  que  la  reconstruction  en  1766  de  l’autel 
du  Saint  Nom,  fut  pour  eux  une  nouvelle  occasion  de  manifester 
leur  générosité.  Après  avoir  fait  abandon  des  ressources  ordinaires 
de  la  société,  ils  consentirent  encore  h la  demande  du  Curé,  des 
maieurs  et  des  échevins,  h aliéner  deux  rentes  hypothécaires  d'un 
revenu  annuel  de  sept  et  de  quatre  florins. 

Les  obligations  des  confrères  étaient  de  deux  espèces.  Les  unes 
établissaient  le  règlement  d'ordre  intérieur  auquel  étaient  soumis  les 
membres  en  tant  que  société  d'agrément  ; les  autres  se  rapportaient 
directement  à l’action  religieuse  et  aux  charges  de  la  confrérie. 

L’œuvre  n’imposait  pas  à ceux  qui  l’embrassaient  de  nouvelles 
pratiques,  mais  elle  les  obligeait  sous  peine  d’une  amende  de  x 
deniers  il  assister  à tous  les  olliees  religieux  célébrés  en  l'honneur 
du  Saint  Nom  ou  en  mémoire  des  âmes  des  membres  défunts. 

Ces  services  étaient  relativement  nombreux  comme  on  peut  s’en 
convaincre  par  la  nomenclature  suivante  : 

Grand'messe  solennelle  le  jour  de  la  fête  du  Saint  Nom  de  Jésus. 

Messe  de  requiem  le  lendemain  de  cette  solennité. 

Messe  chantée  le  premier  dimanche  après  la  Purification.  En  1771, 
cette  cérémonie  fut  rapportée  au  dernier  dimanche  du  mois  d’Avril. 

Vingt  trois  messes  anniversaires  pour  les  défunts,  à certains  ven- 
dredis de  l’année,  célébrées  à 6 heures  du  matin. 


173 


Messes  solennelles  les  trois  premiers  jours  de  la  kermesse , à l’oc- 
casion de  la  procession  du  très-Saint  Sacrement.  Les  membres 
prenaient  place  dans  le  cortège,  précédés  d’un  char  triomphal  appelé 
Maegdenberg  ou  Montagne  des  Vierges. 

Toutes  ces  cérémonies  étaient  obligatoires. 

Pendant  la  célébration  de  ces  ollices,  un  délégué  de  la  confrérie 
était  chargé  de  faire  la  quête  dans  l’église,  au  prolit  de  la  société, 
mais  cet  usage  fut  aboli  en  1766  sur  les  vives  réclamations  de  la 
magistrature  locale. 

Une  fois  l’an,  le  jour  de  la  fête  du  Saint  Nom,  un  membre  de 
la  direction  se  tenait  à la  disposition  du  public,  dans  la  chapelle 
même  du  S‘  Nom,  aux  fins  de  toucher  les  cotisations,  de  biffer  les 
noms  des  confrères  décédés  et  d’inscrire  au  registre  ceux  des  nouveaux 
arrivés. 

La  rémunération  qui  à l’origine  n’était  que  de  3 sols,  fut  succes- 
sivement majorée  à 8 schellings  4 deniers,  en  1791  à 48  sols  et 
finalement  à sept  francs. 

Mais  les  confrères  n’avaient  pas  seulement  que  des  charges,  ils 
jouissaient  aussi  de  grands  privilèges  en  reconnaissance  des  services 
rendus. 

Outre  un  grand  nombre  de  faveurs  spirituelles,  telles  que  indul- 
gences plénières  et  partielles,  les  membres  avaient  des  tribunes 
réservées  dans  le  chœur  du  S1  Nom,  ils  ne  paiaient  de  ce  chef 
aucune  redevance  comme  les  autres  fidèles  ; les  jours  de  fêtes  et  de 
cérémonies  spécialement  consacrés  par  la  confrérie,  ils  avaient  droit 
à certaines  marques  d'honneur.  Le  chef-homme,  précédé  du  chapelain 
et  escorté  de  tous  les  membres,  était  processionnellemenl  conduit 
dans  le  chœur  du  Saint  Nom  et  prenait  place  sur  un  prie-Dieu 
garni  de  drap  vert. 

11  était  reconduit  avec  le  même  cérémonial  à l’issue  du  service. 
Dans  toutes  les  circonstances  quelque  peu  solennelles,  les  associés 
avaient  le  pas  sur  toutes  les  autres  confréries  et  ils  étaient  admis 
les  premiers  ù l’offrande  de  la  messe. 

Le  blason  de  la  gilde  portait  un  enfant  Jésus  assis  sur  un  coussin 
rouge,  tenant  d’une  main  une  fleur  de  souci  et  de  l’autre  un  car- 
touche déroulé  avec  cette  devise  : Simpel  van  sinne  : 

Les  présidents  ou  hoofdprince  étaient  choisis  parmi  les  personnages 
les  plus  importants  de  la  commune.  C’étaient  toujours  des  hommes  de 
grande  considération,  revêtus  la  plupart  des  premières  charges 
honorifiques  du  pays.  Leur  mandat  était  à vie. 


174 


Voici  les  noms  de  ceux  qui  nous  sont  connus  : 

1°  Michel  van  Landeghem  1336 

2°  Jean  d’Exacrde  1380 

3°  Jacques  de  Warnière,  écuier,  grellier  du  Pays  de  Waas  en  1399, 
haut  échevin  le  17  octobre  1624,  élu  hoofdprince  en  1611.  11  était 
époux  de  Anne  van  Steelant  et  lut  inhumé  dans  l'église  de  S‘  Nico- 
las, devant  le  banc  de  communion  le  27  juillet  1630. 

4°  Georges  Zaman,  sergeant-major  de  Waas,  capitaine  et  bourg- 
mestre de  S’  Nicolas,  lit  serment  de  hoofdprince  le  3 8bre  1628.  Son 
prédécesseur  était  encore  en  vie  lors  de  sa  promotion. 

3°  Jacques  Zaman,  tils  de  Gilles  ex  Georges  Zaman,  grellier,  prêta 
serment  le  2 mai  1633.  Il  mourut  le  9 novembre  1692  âgé  de  38  ans. 

6°  Jean  Pierre  Zaman,  écuier,  lîls  de  Jacques,  seigneur  de  Ten 
Bergen  et  Solacker,  grellier  de  S1  Nicolas  et  haut-échevin  du  Pays  de 
Waas  en  1697,  prêta  serment  en  qualité  de  hoofdprince  le  16  janvier 
1698.  11  mourut  célébataire  le  12  avril  1728  et  fut  inhumé  dans 
l’église  devant  l'autel  de  la  Sainte  Vierge. 

7°  François  Joseph  de  Castro  y Toledo,  écuier,  seigneur  de  Puyvelde, 
Yelpe  et  Overhem,  haut  échevin  en  1719,  marié  à Dame  Marie 
Cathérine  de  Neve,  prêta  serment  en  qualité  de  hoofdprince  le  11 
décembre  1728.  Il  mourut  le  6 avril  1766  et  eut  sa  sépulture  dans 
l'église  paroissiale  dans  le  caveau  de  la  famille  de  llertoghe. 

Interrègne  de  8 ans,  3 mois,  19  jours. 

8°  Philippe  Jean  Joseph  Michel  de  Neve,  seigneur  de  Windam  lut 
promu  en  qualité  de  hoofdprince  le  23  septembre  1774.  Il  fut  inhumé 
à Waasmunster  le  5 avril  1773. 

9°  Louis  François  Tayaert , seigneur  de  Bonus  devint  haut-échevin 
le  5 juillet  1749,  hoofdprince  le  3 octobre  1773  et  décéda  à S‘  Ni- 
colas le  6 avril  1792. 

9°  Claude  Jean  Antoine  Louis  Tayaert,  grellier  de  Vracene  et  de 
S1  Gilles,  devint  hoofdprince  en  1792. 

Confrérie  de  Notre  Dame  de  Hat.  (l) 


Établie  depuis  plus  de  six  siècles  dans  la  petite  ville  de  Hal,  la 
dite  confrérie  avait  le  droit  de  s’en  agréger  d'autres  de  même  nom 

(i)  Cf.  Confrérie  van  O.  L.  Vrouw  van  Hat  en/.,  door  Félix  Delaroyère.  Sint-Nikolaas 
drukkerij  van  E.  Van  Haver-Marlens  (s.  d.)  (1899).  — J.  Van  Vlierberghe.  Het  twee 
honderd  jarig  Jubelfeest  van  het  Broedeischap  van  O.  L.  Vrouw  van  Hal.  Sint-Nikolaas, 
drukkerij  van  E.  Van  Havcr-Marlcns.  1899.  G.  W. 


et  de  même  nature  et  de  leur  communiquer  ses  grâces  et  indulgences. 
Ses  affiliations  furent  bienlôt  si  nombreuses  que  la  dévotion  â Notre 
Dame  de  liai  était  â peu  près  générale  dans  le  Pays. 

Érigée  â S1  Nicolas  ù la  demande  de  Michel  de  Febure,  prêtre  de 
l’oratoire  et  du  consentement  du  bailli  et  des  échevins  de  Mal  le 
G août  1699,  elle  fut  canoniquement  reconnue  par  Monseigneur  J.  H. 
De  Smedt,  évêque  de  Gand,  le  24  juillet  1733. 

Le  but  de  l’association,  dont  peuvent  faire  partie  les  personnes  de 
deux  sexes,  est  d’honorer  la  Sainte  Mère  de  Dieu  par  des  oeuvres 
de  piété  et  de  charité.  Elles  ne  contractent  d’autre  obligation  que 
celle  d'assister  au  pélérinage  à liai,  qui  a lieu  tous  les  ans  le  ven- 
dredi avant  le  premier  dimanche  du  mois  de  septembre. 

La  confrérie  est  administrée  par  un  Prévôt  ecclésiastique  et  un 
chef-homme  laïque,  nommés  à vie.  Un  doyen  et  deux  adjoints,  choisis 
parmi  trois  confrères  au  choix  du  doyen  démissionnnaire , complètent 
le  conseil  d’administration.  Ils  sont  rééligibles  tous  les  trois  ans. 

Le  siège  de  la  confrérie  était  primitivement  la  chapelle  du  hameau 
Ter-Eecken.  Lors  du  pélérinage  annuel  on  y célébrait  une  messe  avec 
musique  pour  attirer  les  bénédictions  de  Dieu  sur  le  voyage  des 
pèlerins.  Ils  étaient  précédés  d’un  héraut  tenant  une  bannière.  Celui-ci 
par  faveur  spéciale  était  admis  à faire  la  route  à cheval. 

Au  retour  les  confrères  rapportaient  de  petits  drapeaux  en  papier 
de  forme  triangulaire,  sur  lesquels  se  détachait  l’image  de  la  Vierge 
miraculeuse.  Ils  en  distribuaient  aux  passants  et  en  gardaient  pré- 
cieusement un  souvenir  dans  leurs  familles. 

Cet  usage,  aussi  ancien  que  touchant  s’est  perpétué  jusqu’à  nos 
jours  avec  une  exactitude  remarquable. 

Depuis  l’érection  de  l’église  de  S1  Joseph  à S‘  Nicolas,  la  statue 
de  la  Sainte  Vierge  est  portée  processionnellement  de  l’église  primaire 
dans  celle  de  Ter-Eecken  pour  y être  déposée  pendant  le  temps  que 
les  confrères  sont  sensés  devoir  consacrer  au  voyage  pédestre  à liai, 
qui  est  virtuellement  abrogé,  grâce  aux  facilités  de  communication. 
Us  partent  annuellement  au  nombre  de  plusieurs  centaines,  de  très- 
bon  matin  et  par  train  spécial , le  premier  dimanche  du  mois  de 
septembre. 

Après  avoir  entendu  la  messe  dite  par  le  chapelain  dans  l'église 
paroissiale,  ils  communient  à liai,  y déposent  un  cierge  de  prix  et 
rentrent  le  même  jour,  sans  s'attarder  autrement  en  voyage. 

Le  lendemain  ils  ramènent  avec  grand  cérémonial  la  statue  de  Notre 
Dame  de  l’église  de  S1  Joseph  dans  celle  de  la  paroisse  primaire, 
après  avoir  chanté  le  Te  Deum  de  la  reconnaissance. 


Quatre  années  après  l’édit  de  proscription  contre  les  associations 
pieuses,  la  confrérie  de  Notre  Daine  de  liai  fut  solennellement  réor- 
ganisée à S1  Nicolas.  Tous  les  objets,  lui  appartenant,  drapeau, 
écussons,  bâtons  de  voyage,  cierges  etc.  qui  avaient  été  mis  sous 
séquestre  dans  la  maison  communale  depuis  le  8 avril  1780,  firent 
retour  à leurs  légitimes  propriétaires. 

Une  fête  grandiose  fut  célébrée  ù cette  occasion  le  31  janvier  1790. 
Tous  les  confrères,  escortés  d’une  troupe  nombreuse  de  patriotes  à 
cheval,  se  rendirent  proccssionnellcment  à l’église  pendant  que  les 
cloches  sonnaient  à grande  volée  et  que  le  bruit  du  canon  se  faisait 
entendre  dans  le  lointain.  Au  milieu  de  la  nef  se  trouvait  sur  un 
trône  richement  décoré  de  (leurs  et  de  verdure,  la  statue  de  la 
Sainte  Vierge.  Un  y voyait  les  chronogrammes  suivants  : 

IeDer  Is  WaerLYk  VerheUgt  Met  Den  feestDag  Van  MarIa. 

iif.YLIge  Magf.t  U iiaLLsChe  ConfrerIe  Der  peLLegrLMs  saL  nU 

WeDer  er  Le  Ven. 

MIDts  Door  U Voorspraeke  Van  Den  VYanD  genaDIg  Is  VerLost. 

Une  messe  solennelle  suivie  du  Te  Deum  pour  remercier  Dieu  de  la 
lin  des  troubles  et  de  la  réérection  de  la  confrérie,  fut  célébrée  à 

dix  heures,  au  milieu  d’une  foule  de  fidèles.  Celte  cérémonie  tut 

suivie  d'un  brillant  cortège  à l'entour  de  la  commune  après  quoi  un 
banquet  réunit  les  membres  associés.  Le  soir  un  feu  d’artifice  et  une 
illumination  terminèrent  la  solennité. 

La  fête  avait  eu  tant  d’écho  que  les  journaux  de  Gand  en  donnèrent 
une  relation  détaillée.  En  dehors  d'une  bannière  que  la  confrérie  avait 
fait  faire  en  1804  au  moyen  du  produit  de  la  vente  de  quelques 
ollrandes  en  argent  et  d’une  souscription  volontaire,  l’association 
possédait  dans  l'église  une  tribune  en  chêne  sculpté  où  prenaient 

place  ses  anciens  doyens.  Elle  faisait  face  à la  tribune  des  confrères 

de  la  Sainte  Trinité  et  avait  été  construite  aux  frais  de  l’échevin 
Van  Bogaert. 

La  bannière  actuelle,  en  velours  bleu,  ornée  du  médaillon  de  la 
Sainte  Vierge,  brodée  d'or  date  de  1868.  Elle  a une  valeur  de  mille 
francs. 


Confrérie  de  Notre  Dame  de  Bon  Secours. 


La  Confrérie  de  Notre  Dame  de  Bon  Secours  fut  fondée  en  1790 
en  pleine  crise  révolutionnaire. 


Parmi  les  principaux  promoteurs  de  l’œuvre,  la  plupart  anciens 
membres  des  confréries  supprimées  sous  le  gouvernement  de  l'empereur 
Joseph  II,  nous  comptons  deux  vicaires  de  la  paroisse,  J.  M.  Ysebaert 
et  Ch.  Brunet,  le  Notaire  J.  B.  de  Waelc,  J.  J.  Merckx,  ex-doyen 
de  confrérie,  J.  Verhaeghen  et  A.  De  Maesschalck. 

Ces  personnes  désolées  de  l’abandon  dans  lequel  on  laissait  le  Saint 
Sacrement  aux  processions  et  aux  administrations  générales,  résolurent 
de  rétablir  la  pieuse  pratique  des  escortes  d’honneur  et  de  se  con- 
stituer en  association.  Elles  estimaient  ne  pouvoir  mieux  honorer  la 
Mère  de  Dieu,  ni  lui  témoigner  d'une  façon  plus  ellieace  leur  amour, 
qu’en  se  faisant  les  propagateurs  publics  du  culte  souverain  rendu 
à Notre  Seigneur  dans  les  cérémonies  religieuses. 

Le  7 février  1790,  une  réunion  préparatoire,  à laquelle  quarante 
cinq  personnes  prirent  part,  eut  lieu  à l’auberge  du  Cygne,  sur  la 
Grand'place.  On  y élabora,  d’accord  avec  le  curé  de  la  paroisse,  un 
projet  de  règlement,  dont  le  Notaire  de  Waele  ferait  connaître  la 
teneur  à Sa  Grandeur  l’Évêque  de  Gand,  aux  fins  d’approbation. 

Monseigneur  Ferdinand  Marie,  Prince  de  Lobkowitz  daigna  bénir 
l’entreprise  et  confirma  canoniquement  l’institution  à la  date  du  15 
mars  1790. 

La  nouvelle  fut  accueillie  avec  joie  par  toute  la  population  S1  Ni- 
colasienne.  Elle  donna  même  lieu  à des  réjouissances  publiques  et  à 
une  brillante  manifestation  religieuse  et  patriotique,  organisée  sous 
l’égide  des  nombreux  soldats  volontaires  qui  s’étaient  insurgés  dans 
le  Brabant  et  les  Flandres  contre  le  gouvernement  autrichien. 

Le  25  mars,  fête  de  l’Annonciation  de  la  Sainte  Vierge,  lisons-nous 
dans  les  archives  de  la  confrérie,  les  membres,  escortés  d'une  bril- 
lante fanfare,  firent  solennellement  leur  entrée  dans  l’église  paroissiale 
splendidement  décorée  d’oriflammes,  d’inscriptions  et  d’arbustes  d'or- 
nement, pour  assister  à la  première  messe  pontificale  célébrée  en 
l’honneur  de  la  confrérie. 

Ils  étaient  au  nombre  de  96,  précédés  d’un  bataillon  de  troupes 
recrutées  parmi  les  volontaires  de  la  contrée,  musique  en  tète  et 
bannière  au  vent.  Après  avoir  fait  le  tour  de  la  Grand’place,  au 
milieu  des  acclamations  de  la  loulc , pendant  (pie  les  cloches  sonnaient 
à toute  volée  et  que  au  loin  on  entendait  les  salves  de  l’artillerie, 
ils  pénétrèrent  dans  l’église  ou  des  sièges  se  trouvaient  préparés  devant 
l'autel  de  la  Sainte  Vierge. 

Pendant  la  messe  célébrée  en  grande  pompe  par  le  Prévôt  de 
l'Oratoire,  assisté  de  deux  de  ses  acolytes,  les  nouveaux  confrères 


178 


lurent  admis  au  baisement  de  la  patène  et  l’un  d’eux  prononça  solen- 
nellement l’acte  de  consécration.  La  cérémonie  se  termina  par  le 
chant  du  Te  Deum. 

1*.  J.  Heynderickx , dans  son  « Eclioo  van  den  lande  van  Waes  » 
nous  décrit  ainsi  les  particularités  de  la  fêle  et  la  décoration  de 
l’église.  « Le  temple,  dit-il,  était  pompeusement  paré  et  offrait  un 
» coup  d’œil  admirable.  Sous  les  voûtes  de  la  tour  se  dressait  la 
» statue  de  la  Sainte  Vierge  recouverte  d'un  dais,  garni  de  velours 
» en  couleur  rouge  autour  duquel,  pendant  la  cérémonie  d’inaugu- 
» ration,  seize  soldats  en  uniforme  et  la  lance  au  poing,  faisaient  la 
» garde.  Partout  des  drapeaux,  des  oriflammes  et  des  arbres,  agré- 
» mentés  d’inscriptions  latines  et  flamandes  parmi  lesquelles  les 
» suivantes  : » 

A l’extérieur  de  l’église,  au  dessus  du  grand  porche  : 

sanCtI  isICoL.il  WasLe  InstItUto  fraternItatIs  sUb  præsIDIo  MarI.e 

VIrgInIs. 

Au  jubé  sur  une  oriflamme  : 

sUffragante  orDInarIo  eXstIMULante  paroCIs  eXUrgIt  ConfraternItas. 

Sur  les  8 piliers  de  l’église  basse  : 

1°  Wat  WorD’er  In  Dees  kerCk  geVIert? 

Waertoe  rezonDerLYk  geCIert  ? 

2°  ken  nIëUWe  sCiiaer  beIkVerIgt, 

NV  a s JesUs  eerenDe  .Met  LICiit. 

5°  Wanneer  eLk  troUWe  broeDersChap 

Was  afgesChaft  Door  VreeDen  stap. 

4°  nU  NVas  Door  zYn  hoogWeIrDIgheYt 

/.ULCk  InstaLLatIe  toebereYD. 

o°  op  hUn  Vertoog,  WeL-Wetens  : Dat 

MarIa  bYstant  eYsCiit  Voor  sCiiat. 

0°  zag  eVen  MUnICii  nIet  gestICiit 

NVaer  Door NVIert  zegenpraeL  VerrICht? 

7°  NV  at  NVIerD  bY  U Lest-Leèn  gezIen  ? 

IIAER  VOORSPRAEK  DeDe  zL’LkS  GEsCuIkN. 

8°  Verneert,  Vraegt  onophoUDeLYCk 

NVerVt  iiIer  iiaer  hL'Lp  en  ’t  heMeLrYCk. 

Amen. 


179 


Aux  quatre  colonnes  sous  la  tour  : 

1°  DILICULUM  VIrtütIs  VIa  saLUtIs. 

2°  si  aUXILIatrIX  o ! pIa 

o!  DULCIs  rILIIs  MarIa. 

3°  Mater  sarCtæ  VIrtI’tIs 

DeCUs  YIYertIbLs  saLUtIs. 

4°  Mater  DeCore  CLar.e  faX 

tL*  serYo  tUo  Yera  paX. 

Toute  la  nef  du  chœur  de  la  Sainte  Yierge  était  ornée  des  14 
inscriptions  flamandes  suivantes  : 

1°  WeLke  D’oefferIrg  zaL  Wezer 

Der  mIeUW  sChaer  ro>D  gY  hIer  Lezer. 

2°  oYerzULrs  WY  zYr  gespaerD 

Is  ’t  ef..\  zaeCe  geDUrCkers  WaerD. 

5°  WeeeLYCeX  Lof  Der  zater-Dager 

WY  Yoortaer  aLhIer  opÜraeger. 

4°  Wart  Waer  WIert  ’t  geLoof  orteerD 

spYt  zYr  sCherraers  ’t  >oCh  YerMeert. 

5°  NV  art  oCtaY’  DIe  aLLe  Jaerer 

Ir  soYeMber  NYY  YerkLaerer. 

6°  NYeL  zaL  NYezen  ’t  JaergetYD 

Dat  ors  VLaerDrer  YeChte  YrY. 

7°  't  aLL’  ors-LIe Ye-YroUNYe  feester 

Ir  proCessIe  bY-NYoorD  ’t  Meester. 

8°  NYIe  DL’s  zY  Var  DIt  getaL 

NYort  DeeLaChtIg  Var  het  aL. 

9°  WaeCet  er  WILt  geheeL  U LeVer 

Ir  MarIa  bYstarD  geVer. 

10®  orDerWYL  rU  patrIot 

NYerD  haer  tUssCherspraeCk  bY  goDt. 

11°  bYstart-MoeDer  er  Var  gratIe 

Lost  UNV  YoLk  Var  trIbULatIe. 

12°  Largs  het  broeDersChap  UWs  Lof 

hL’r  VerNYerVt  het  heMeLs-hof. 

15°  • sChoore  Maegt  het  WersCht  U t’eerer 

Var  U Wereer  DeLgt  te  Leerer. 

14ö  WILt  L’  beoeDersChaps  begIr 

bYstarD  ge  Ver  ooCk  UW  MIr  ! 


180 


Au  dessus  du  banc  de  communion  : 

Vkre  pro  CLero  I mi  h Ci. Dr.  pro  feMI.xIo  seXU  Virgo  CexetrIX. 
SemIant  aUXILIUM  VIrgIaIs  DeI  par.e,  I.nVoCames  te  CiihIste  In  terra. 

Au  dessus  de  la  statue  de  Sainte  Anne  : 

Mater  aUXILIatrIX,  eX  hoC  ImerCeDe  pro  sobIs. 

Au  dessus  de  la  statue  de  Saint-Joseph  : 

sa.xCta  DeI  g em.tr IX  VIrgo,  sis  norIs  Mater  samCtI  aUXILII. 

Au  sommet  de  l'autel  de  la  Sainte  Vierge  : 

genetrIX  DeI  sis  xoids  peCCatorIbUs  aUXILII  MarIa. 

Sur  une  oriflamme  au  dessus  de  l'autel  de  la  Sainte  Vierge  : 

I.nstItUtL'r  Com  raternItas  sanCt.f  MarI.e  VIrgI.xIs  De  aUXILIo. 

L’association  est  administrée  par  un  doyen  et  deux  assistants  qui 
sont  nommés  pour  un  terme  de  trois  ans  à la  majorité  absolue  des 
membres  présents. 

L’entrée  dans  la  société  est  absolument  gratuite;  la  taxe  annuelle 
des  cotisations  est  fixée  à chaque  réunion  et  calculée  à raison  des 
débours  opérés  pendant  l'année. 

D’après  les  lettres  constitutives  nous  pouvons  résumer  ainsi  les 
devoirs  des  confrères  : ils  s’engagent  aux  pratiques  suivantes  : 

1°  A assister  tous  les  samedis  au  salut  solennel  qui  sera  célébré 
aux  frais  des  associés,  à l'autel  de  la  Sainte  Vierge  et  à accompagner 
le  Saint  Sacrement  pendant  la  procession  qui  précède  cette  cérémonie. 

2°  A assister  tous  les  jours  pendant  l’octave  de  la  Confrérie,  fixée 
au  premier  dimanche  après  l’octave  de  la  fête  de  tous  les  saints,  au 
sacrifice  de  la  Messe  et  au  salut. 

5°  A escorter  le  Saint  Sacrement , munis  de  cierges  les  jours  de 
procession  et  d'administration  générale,  mais  bien  spécialement  aux 
fêtes  de  la  Sainte  Vierge,  de  l'Annonciation,  de  la  Nativité,  de 
l'Assomption  et  de  l'immaculée  Conception. 

in  A faire  dire  une  messe  de  requiem  chaque  année  pour  tous  les 
confrères  décédés  et  à y assister.  Aucune  de  ces  pratiques  n'oblige 
sous  peine  de  péché. 


181 


Les  indulgences  suivantes  ons  été  concédées  aux  membres  : 

40  jours  d’indulgence  à tous  les  confrères,  chaque  fois  qu’ils 
suivront  dévotement  avec  un  cierge  les  processions  du  Saint  Sacrement 
et  les  administrations  générales. 

40  jours  d’indulgence  lorsqu’ils  entendront  la  messe  en  l’honneur 
de  la  Sainte  Vierge,  aux  fêtes  de  l’Annonciation,  de  l’Assomption, 
de  la  Nativité  et  de  l’immaculée  Conception  et  pendant  l’octave  de  la 
Confrérie. 

Enfin  10  jours  d’indulgence  chaque  fois  qu’ils  assisteront  au  salut 
du  samedi  et  à ceux  de  l’octave  précitée. 

La  confrérie  de  Notre  Dame  de  Bon  Secours  ne  possédait  à l’origine 
aucun  objet  d’ornementation.  A l’exception  du  cierge  que  chaque 
membre  était  tenu  de  fournir,  lors  de  son  inscription,  pour  son 
usage  personnel,  elle  n’avait  ni  bannière,  ni  cartel,  ni  décorations 
d’aucune  espèce.  Ce  ne  fut  qu’en  18:23  qu’on  se  décida  à faire  une 
acquisition  importante.  Il  s’agissait  d’un  trône,  destiné  à porter  la 
statue  de  la  Sainte  Vierge  aux  grandes  fêtes  de  la  Mère  de  Dieu. 

Cette  œuvre  à laquelle  les  confrères  sacrifièrent  une  forte  somme 
d’argent,  1045,1)7  1rs.,  avait  été  confiée  aux  premiers  dessinateurs  de 
la  contrée.  Les  plans  émanaient  de  l'architecte  Brisout  et  les  peintures 
décoratives,  exécutées  par  notre  concitoyen  1’.  De  Bruyne,  avaient  été 
conçues  par  un  homme  compétent,  le  peintre  van  Biée  d'Ameis. 

L’apparition  du  trône,  exhibé  pour  la  première  fois  dans  l’église 
le  15  Août  18:24,  à l’occasion  de  la  fête  de  l’Assomption,  excita, 
parait-il,  grand  enthousiasme  parmi  le  public  et  valut  à ses  auteurs 
de  nombreuses  félicitations. 

En  1829,  la  confrérie  s’enrichit  d’une  bannière  en  damas  bleu, 
agrémentée  de  broderies  d’or,  artistiquement  travaillées  par  Ch.  bornons, 
à Gand.  Elle  porte  au  centre  un  médaillon  il  double  face  peint  par 
Jean  de  Loose,  réprésentanl  d’une  part  l’Assomption  de  la  Sainte 
Vierge  et  d’autre  part  Noire  Dame  du  Rosaire.  De  l’examen  des 
comptes  de  l’association,  il  appert  qu’une  somme  de  1455  francs, 
prélevés  sur  les  cotisations  des  membres  ou  résultat  de  souscriptions 
volontaires,  fut  employée  au  paiement  de  cette  dette. 

Une  seconde  bannière  fut  offerte  à la  confrérie  en  187Ü  par  Monsieur 
Joseph  Wittock-Janssens,  à l’occasion  de  son  jubilé  de  cinquante  ans. 
Cette  œuvre,  sortie  des  ateliers  de  la  maison  Van  Sevcrcn- Vermeulen, 
est  sans  contredit  une  des  plus  belles  conceptions  du  brodeur  Saint- 
Nicolasien.  Elle  représente  la  Sainte  Vierge  entourée  de  médaillons, 
remémorant  les  gloires  et  les  vertus  de  Marie.  Ce  travail  est  tout 


— 182  — 


entier  exécuté  à l’aiguille,  il  est  d’une  rare  perfection  quant  au  dessin 
et  exécuté  dans  le  goût  du  18rac  siècle. 

Depuis  quelques  années  les  confrères  font  usage  aux  processions  de 
lanternes  en  cuivre  poli  et  verni,  en  lieu  et  place  des  anciens  flam- 
beaux à cire  molle,  trop  vulgaires  et  trop  salissants.  Ces  lanternes, 
en  beau  style  renaissance,  proviennent  de  la  maison  Bourdon  de  Bruyne 
à Gand  et  furent  offertes  par  quelques  membres  de  l'association. 

Confrérie  de  St.  Nicolas  et  de  St.  Sébastien. 


L’érection  de  cette  confrérie  remonte  certainement  à une  époque 
très-reculée.  A notre  grand  regret  nous  n’avons  rien  découvert  aux 
archives  qui  nous  permette  de  citer  des  particularités.  Tout  ce  que 
nous  savons  c’est  que  cette  pieuse  association , vraisemblablement  fondée 
comme  son  nom  l'indique  pour  honorer  le  Saint  patron  de  la  paroisse, 
se  fusionna  en  1527  avec  la  corporation  des  archers  autorisée  par 
octroi  de  l’empereur  Charles  Quint.  Dès  lors,  son  institution  fut 
plutôt  civile  que  religieuse;  elle  rendit  néanmoins  encore  certains 
services  à l’église  en  entretenant  de  ses  deniers  l'autel  des  S'  Nicolas 
et  S1  Sébastien,  et  en  rehaussant  de  sa  présence  quelques  cérémonies 
du  culte,  telle  que  la  grande  procession  annuelle  où  les  confrères 
assis  sur  de  grands  chars  escortaient  les  reliques  de  S*  Sébastien 
entourées  d’un  groupe  de  petites  vierges  portant  des  couronnes  de 
fleurs,  (i) 

Les  membres  de  la  gilde,  aux  jours  de  grande  cérémonie,  prenaient 
place  dans  le  chœur  de  SI.  Sébastien  sur  des  bancs  spécialement 
réservés  ù leur  usage.  Le  chef-homme  occupait  un  prie  Dieu  recouvert 
de  drap  vert  et  à scs  côtés  sur  des  sièges  en  chêne  sculpté  figuraient 
les  autres  dignitaires,  le  roi  du  tir,  le  Doyen  et  le  porte  drapeau 
(Alpheris).  L’autel  de  S*  Sébastien  avait  ù ces  occasions  une  décora- 
tion particulière.  « 11  était  garni  de  deux  magnifiques  pyramides  à fond 
« d’azur,  chargées  des  lauriers  que  les  confrères  avaient  recueillis 
» dans  les  concours.  Un  y voyait  entr’autres  objets,  des  flèches  en 
» argent,  des  arcs,  des  drapeaux,  un  tambour,  un  casque  de  che- 
» valier,  des  médailles,  des  écussons  et  d’autres  insignes  honorifiques.... 
» Aux  côtés  de  l’autel  figuraient  deux  chérubins  de  grandeur  naturelle, 


(i)  Archives  «le  la  jôldc  des  archers. 


» le  premier  portant  le  blason  de  Terre-Sainte,  et  celui  du  noble 
» Seigneur  de  Bonem,  le  second  armé  d’un  arc  et  d'une  tlèche, 
» montrant  les  médaillons  des  S1  Nicolas  et  S‘  Sébastien  tenus  par 
» deux  Renommées  sonnant  de  la  trompette,  (i) 

Il  y long  temps  que  ces  traditions  toute  à la  lois  si  belles  et  si 
attrayantes  ont  disparu  de  nos  moeurs.  De  ces  anciennes  coutumes 
plus  rien  ne  subsiste  (pie  le  souvenir  d’un  [tassé  à jamais  oublié. 

La  grande  et  noble  corporation  de  S‘  Sébastien  survit  il  est  vrai 
à sa  destinée,  elle  est  aujourd’hui  une  association  absolument  pro- 
fane, sans  accointance  avec  les  institutions  religieuses  qui  en  réhaus- 
saient les  charmes  et  lui  donnaient  un  caractère  de  véritable  majesté. 

Archi-Confrérie  de  la  Sainte  Trinité  et  de  la  rédemption 
des  esclaves. 


Cette  association  pieuse  fut  fondée  en  1697  à la  demande  du  curé 
de  S‘  Nicolas,  Jean  Van  Nieulande,  par  Aimé  de  Tuméral,  abbé 
d’Ürval , Provincial  de  l’ordre  de  la  Sainte  Trinité  pour  la  rédemption 
des  esclaves.  Elle  fut  confirmée  dans  ses  privilèges  et  gratifiée  d’indul- 
gences le  23  Novembre  de  la  même  année  par  l’Evêque  de  Gand , 
Monseigneur  Philippe  Erard  van  der  Noot. 

Cette  société  a spécialement  pour  but  d'honorcr  les  trois  personnes 
Divines  et  de  travailler  au  rachat  des  esclaves  asservis  en  Orient. 

Elle  est  administrée  par  un  Prévôt  ecclésiastique  assisté  d'un  chef- 
homme  et  d’un  doyen. 

La  confrérie  avait  son  siège  devant  l’autel  de  S‘  Nicolas.  Là  se 
donnait  l’absolution  générale  aux  confrères  et  aux  consœurs  cinq  fois 
l'an,  savoir  : Le  jour  de  la  fête  de  la  Sainte  Trinité;  le  jour  de  la 
fête  de  Sainte  Cathérine;  le  jour  de  la  solennité  du  S‘  Nom  de 
Jésus,  le  28  Janvier;  le  mercredi  des  cendres  et  le  jeudi  Saint. 

Voici  au  sujet  des  coutumes  de  la  confrérie  ce  que  nous  apprend 
le  manuscrit  de  notre  concitoyen  P.  J.  Heynderickx  : 

« Les  membres  font  escorte  au  Saint-Sacrement  pendant  les  deux 
» jours  de  la  Kermesse,  les  jours  de  la  fête  de  la  Sainte  Trinité  et 
» du  Saint-Nom,  le  second  dimanche  de  chaque  mois  après  les  vêpres 
» et  tous  les  mercredis  pendant  le  salut  qui  est  célébré  à l’autel  de 

(i)  P.  J.  Heynderickx.  Chronique  inédile  appartenant  à M.  Louis  Sinct-Verdurmen, 
membre  du  Cercle  Archéologique  du  Pays  de  Wacs.  Nous  espérons  pouvoir  publier 
cette  chronique  d'ici  à peu  de  temps.  G.  W. 


1*4 


» S'  Nicolas,  d'où  ils  recoiuluisenl  processionnellemcnt  Ie  Saint-Sacre- 
» ment  jusqu'au  maitre-aulel.  Aux  grandes  solennités,  Ie  jour  des 
» cendres,  le  jeudi  Saint,  les  jours  de  fête  de  Ia  Sainte  Trinité  et 
» de  S,e  Catherine  et  aussi  souvent  que  se  donne  à l'église  l'absolution 
« générale,  ils  occupent  le  chœur,  munis  de  (lambeaux  allumés.  Leur 
» meilleure  bannière,  en  tissu  fleuré  est  portée  en  tête  de  la  procession 
» après  quoi  on  la  dépose  près  de  la  colonne  qui  fait  face  au  tableau 
» réprésentant  le  rachat  des  esclaves,  tandis  que  leur  bannière  com- 
» mune  est  placée  dans  un  autre  endroit  de  l'église. 

» A la  procession  publique  qu’ils  accompagnent,  figurent  depuis 
» 1760  deux  pauvres  orphelins,  porteurs  d"un  écusson  représentant  la 
» S,e  Trinité.  Ces  enfants  sont  habillés  en  drap  rouge  et  bleu  à la 
» manière  des  esclaves.  Ils  suivent  également  le  cortège  funèbre  des 
» membres  défunts,  porteurs  dans  ces  circonstances  d'une  bannière 

# de  deuil.  Chaque  année  au  jour  de  leur  assemblée  générale,  le 
» lundi  de  l'octave  du  S1  Sacrement,  les  confrères  choisissent  le  Doyen 
n de  la  Corporation.  A cette  occasion  on  célèbre  à 10  heures  du 

# matin  une  messe  de  requiem  pour  le  repos  des  âmes  des  membres 
» décédés,  après  quoi,  l'ancien  doyen  rend  ses  comptes,  reçoit  les 
n cotisations  et  liquide  tous  les  frais  provenant  du  luminaire,  du  diner, 
» des  pensions  des  employés  etc.  » 

Ajoutons  pour  compléter  ces  détails  qu'à  l'exemple  des  religieux 
Trinitaires  que  les  confrères  étaient  chargés  de  seconder  dans  leur 
mission  charitable,  ils  portaient  comme  ceux-ci  un  scapulaire  à croix 
rouge  et  bleue  sur  fond  d'argent  en  souvenir  des  trois  couleurs  sous 
lesquelles  fange  était  apparu  à S'  Jean  de  Matha,  fondateur  de 
l'ordre  au  XIIe  siècle. 

Le  tableau  dont  ils  est  fait  mention  dans  le  manuscrit  de  notre 
concitoyen  n'existe  plus.  Il  a été  remplacé  par  une  autre  toile  de 
même  valeur,  peinte  en  1834  par  P.  De  Bonte  et  qui  figure  actuellement 
près  de  la  porte  d'entrée  de  la  sacristie. 

Au  cours  du  siècle  dernier  la  confrérie  se  distingua  d'une  façon 
toute  particulière  dans  une  affaire  de  haute  importance.  Après  un 
vovage  au  Maroc,  l'équipage  du  capitaine  de  Gheselle,  composé  en 
majeure  partie  de  matelots  flamands,  a\ait  été  fait  prisonnier  par  des 
pirates  Algériens  et  réduit  en  esclavage,  l'n  appel  à la  charité  avait 
été  lancé  dès  le  17  Décembre  1723  par  la  Gouvernante  des  Pays-Bas, 
l'archiduchesse  Marie-Elisabeth  pour  venir  au  secours  de  nos  mal- 
heureux compatriotes,  mais  les  sommes  réclamées  par  les  mahométans 
étaient  si  considérables  que  toutes  les  aumônes  recueillées  par  les 


183 


confréries  alliées  furent  à peine  suffisantes  pour  la  rançon  de  18  lioninics. 
Ceux-ci  furent  rachetés  au  prix  de  10863  piastres  dans  lesquels  la 
confrérie  de  S‘  Nicolas  intervint  pour  sept  cents  florins.  Les  captifs 
furent  solennellement  reçus  à Bruxelles  le  28  Mars  1730  et  firent  de 
là  leur  entrée  à S‘  Nicolas  le  3 Mai  suivant. 

Voici  leurs  noms  et  le  prix  de  la  rançon  de  chacun  d’eux  : 

1°  Luc  De  Sagher  âgé  de  33  ans,  pilote  à bord  du  navire  « Impé- 


ratrice Elizabeth  » 1250  pjasj 

2°  Ferdinand  Janssens,  âgé  de  33  ans,  premier  écrivain  1000  » 

3°  Frédéric  Van  Hoelant,  29  ans,  tonnelier  et  trompette  1000  » 

4°  Jean  Van  der  Haeghe,  34  ans,  contre  maître  730  » 

5°  Guillaume  David,  38  ans,  tailleur  et  matelot  400  » 

6°  Charles  de  Wulf,  39  ans,  tonnelier  683  » 

7°  Jean  François,  34  ans,  tourneur  500  » 

8°  Josse  Walrave,  24  ans,  matelot  500  » 

9°  Léonard  De  Raet,  22  ans,  garçon  du  contre-maître  350  » 

10°  Laurent  De  Rliim,  30  ans  550  » 

11°  Guillaume  Bonte,  23  ans  550  » 

12°  Philippe  L’Evesque,  33  ans,  second  cuisinier  de  la  chambre  300  » 

13°  Mathieu  Boele,  28  ans,  matelot  450  « 

14°  Corneille  Palinck,  20  ans,  garçon  de  chambre  430  » 

13°  Jean  Georges  Léordc,  34  ans,  P chirurgien  430  » 

16°  Antoine  Alters,  26  ans,  quartier-maître  400  » 

17°  Antoine  Daghelct,  24  ans,  matelot  400  » 

18°  Josse  David,  21  ans,  garçon  de  chambre  600  » 


10863  .» 

Une  vingtaine  d’hommes  continuaient  à gémir  dans  les  fers.  Sui- 
de nouvelles  instances  de  l’archiduchesse  Gouvernante,  et  l'intervention 
des  Pères  Maturins,  la  Confrérie  de  la  Sainte  Trinité  établie  à Anvers 
fut  autorisée  à recueillir  de  nouvelles  aumônes  pour  rapatrier  le 
restant  de  l’équipage.  Ceux  de  S‘  Nicolas  répondirent  généreusement 
à l'appel  en  mettant  à la  disposition  des  directeurs  une  autre  somme 
de  92  livres  courant,  soit  environ  373  florins. 

Onze  malheureux  furent  ainsi  délivrés  vers  la  fin  de  l'année  1733 
après  une  captivité  de  plus  de  dix  ans.  Ils  furent  comme  leurs 
camarades,  solennellement  reçus  à S‘  Nicolas,  le  7 décembre  1733 
au  milieu  d’un  concours  extraordinaire  de  monde,  délirant  d’enthou- 
siasme. 

Voici  la  relation  de  cette  fête  telle  qu’elle  est  rencontrée  dans  les 
registres  de  la  confrérie  : 


186 


« Le  7 Décembre  175o  vers  4 heures  du  soir,  sont  arrivés  ici 
x d'Anvers  en  passant  par  Tamise,  onze  captifs  chrétiens  conduits 

> par  deux  prêtres  de  l'église  S1  Jacques  à Anvers.  Ils  ont  été  reçus 
x au  son  de  la  grande  cloche,  par  le  curé  de  la  paroisse  revêtu  de 

> la  plus  belle  chape  et  par  les  autres  prêtres  en  surplis,  précédés 
x de  la  croix  d'argent,  de  la  bannière  et  des  membres  de  la  confrérie 
x de  la  Très-Sainte  Trinité  et  d'un  grand  nombre  d'anges  et  de 
x petites  vierges  richement  parés,  qui  tous  les  attendaient  à l'extrême 
x limite  de  la  rue  de  chaux , pour  les  conduire  processionnellement 
» à l'église  en  chantant  le  psaume  : Quicamque  vult  salvus  esse  etc.. 
» le  tout  entremêlé  de  la  musique  des  hautbois  et  des  clairons.  Arrivés 
x au  maitre-autel . paré  comme  aux  grands  jours . le  Révérend  Curé 
x a entonné  le  chant  du  Te  Deum  laudamus  avec  accompagnement 
x des  orgues,  après  quoi  la  cérémonie  s'est  terminée  parla  bénédiction 

> du  Très-Saint  Sacrement. 

x Les  esclaves,  escortés  du  curé  et  des  membres  de  la  confrérie, 

> drapeau  en  tête,  ont  ensuite  été  conduits  a\ec  le  même  cérémonial 
1 à l'auberge  <■  De  Walvisch  » où  ils  furent  régalés  et  logés  aux  frais 
x des  Trinitaires.  Le  couvent  de  l'Oratoire  paya  de  ses  deniers  le 
x logement  et  la  nourriture  des  deux  ecclésiastiques  mentionnés  plus 
x haut. 

» Le  lendemain  8 Décembre,  jour  de  l'immaculée  Conception  de  la 
x Sainte  Vierge,  les  captifs  ont  été  conduits  dans  le  même  ordre  à 
» l'église  paroissiale,  où  ils  ont  pris  place  au  pied  du  maitre-autel, 
* au  milieu  d'un  chœur  de  chérubins  et  de  vierges,  pour  y entendre 
x une  messe  solennelle  à G heures  du  matin. 

> Au  sortir  du  service,  ils  ont  pris  la  route  de  Hulst,  sous  la 
x conduite  de  Jacques  Van  Spittael,  commissionné  â cet  elfet  par  le 
x Prévôt  de  l’Oratoire  et  les  Doyens  de  la  confrérie. 

> L'affluence  de  monde  qui  assista  à cette  fête  dépassa  tout  ce  que 
x l'on  peut  imaginer,  x 

A l'époque  de  la  révolution  brabançonne,  la  confrérie  subit  le  sort 
des  institutions  similaires,  confisquées  par  lemj*ereur  Joseph  IL  Die 
reçut  de  nouvelles  lettres  de  consécration  du  Pape  Pie  VII  en  1819, 
confirmées  par  l'évêque  de  Gand  le  18  Août  de  la  même  année. 

Depuis  lors  elle  n'a  plus  guère  donné  signe  de  vigueur.  Le  nombre 
de  ses  membres  est  fort  restreint  quoique  ils  continuent  à pratiquer 
les  traditions  de  leurs  prédécesseurs. 


187 


Confrérie  de  St.  Eloi. 


La  confrérie  de  S*  Eloi,  patron  des  forgerons,  a longtemps  existé 
dans  la  paroisse.  L’époque  de  sa  fondation  nous  est  inconnue,  mais 
elle  remonte  certainement  au  dix  septième  siècle. 

Cette  association  possédait  autrefois  un  tableau  représentant  le 
saint  devant  lequel  les  confrères  avaient  placé  un  candélabre  artisti- 
quement forgé  et  toujours  pourvu  de  luminaire.  Une  fois  l’an  ils 
faisaient  célébrer  une  messe  d’obit  à laquelle  ils  assistaient  en  corps. 

Confrérie  des  âmes  du  purgatoire. 


Le  50  septembre  1033,  Antoine  Triest  évêque  de  Gand  approuve 
les  statuts  de  la  confrérie  des  âmes  du  purgatoire,  érigée  sous  le 
vocable  de  Notre  Dame  de  la  Consolation  en  l’église  paroissiale  de 
S1  Nicolas.  Deux  ans  plus  tard  elle  est  afliliée  à la  confrérie  du 
même  nom  à Home  par  un  rescrit  du  cardinal  Barberini , (20  mai 
1633)  au  nom  du  Pape  Urbain  VIII. 

Nous  ne  connaissons  rien  au  sujet  du  fonctionnement  de  cette 
pieuse  institution. 

Confrérie  de  St.  Ambroise. 


Nous  ne  pouvons  pas  préciser  l’époque  de  la  fondation  de  la  con- 
frérie de  S1  Ambroise. 

Les  apiculteurs  qui  honoraient  le  saint  évêque  de  Milan  comme 
leur  patron,  faisaient  annuellement  célébrer  le  7 décembre,  jour  de 
sa  fête,  une  messe  solennelle  avec  musique  à laquelle  ils  avaient 
coutume  d’assister  avec  toutes  les  consœurs.  Tous  les  ans , au  mois 
de  septembre  ils  faisaient  encore  célébrer  deux  services  religieux , 
dont  un  pour  le  repos  des  âmes  des  membres  défunts. 

Ces  cérémonies  étaient  régulièrement  suivies  d'agapes  fraternelles 
tenues  dans  un  local  spécialement  réservé  aux  confrères. 

Ils  possédaient  dans  l’église  une  bannière  et  un  tableau  représen- 
tant S‘  Ambroise  devant  lequel  ils  entretenaient  en  certaines  circon- 
stances un  brillant  luminaire. 

La  confrérie  cessa  d’exister  à l’époque  de  la  révolution  brabançonne. 


188 


Confrérie  de  St.  Sévère. 


Vers  le  milieu  du  18m0  siècle  un  tableau  de  modestes  proportions , 
représentant  S1  Sévère , une  navette  à la  main , était  suspendu  à la 
colonne  de  l’église  paroissiale  qui  fait  l'ace  à la  chaire  de  vérité. 

Les  tisserands,  alors  déjà  fort  nombreux  à S'  Nicolas,  avaient  érigé 
trois  jours  de  fête  en  l’honneur  de  leur  patron.  Ils  se  célébraient 
dans  le  courant  du  mois  d’octobre.  Le  premier  jour  débutait  par 
une  messe  solennelle,  le  second  jour  le  Saint  Sacrifice  était  otl'ert 
pour  les  confrères  décédés,  enfin  le  troisième  jour  les  consœurs, 
prenant  leur  part  de  la  cérémonie,  venaient  à leur  tour  assister  à un 
service  religieux  qui  était  suivi  des  festivités  ordinaires  dans  le  local 
de  la  confrérie. 

Un  chef  homme,  nommé  à vie  et  un  doyen  choisi  annuellement 
parmi  les  membres,  étaient  chargés  des  intérêts  de  la  corporation. 

Confrérie  de  la  bonne  Mort. 


Cette  confrérie  fut  érigée  en  1710. 

Confrérie  du  St.  Rosaire. 


La  fête  annuelle  de  cette  confrérie  se  célèbre  le  premier  dimanche 
du  mois  d’octobre. 

Le  premier  dimanche  de  chaque  mois,  les  confrères  escortent  pro- 
cessionellcinent  la  statue  de  la  S"1  Vierge  autour  de  l’église  après  la 
grand’messe  du  dimanche. 

Confrérie  des  S”  Crispin  et  Crispinien. 


Les  marchands  cordonniers  honoraient  comme  patrons  les  Saints 
Crispin  et  Crispinien,  dont  un  tableau  payé  de  leurs  deniers  repré- 
sentait le  martyre. 


FELIX  VAN  NAEMEN. 


Note  sur  les  fouilles  effectuées 
à Thielrode,  en  janvier  1908 (a) 


Lorsque  nous  avons  fait  connaître  naguère  (i)  les  découvertes 
archéologiques  faites  dans  les  Briqueteries  de  Thielrode,  nous  avons 
chaque  fois  formulé  les  plus  expresses  réserves  quant  à ce  que  nos 
trouvailles  ultérieures  nous  révéleraient.  Nous  sommes  d’autant  plus 
heureux  d'avoir  fait  ces  réserves  que  les  découvertes  successives 
viennent  confirmer  et  corroborer  nos  affirmations  antérieures,  en  tant 
que  celles-ci  aient  pu  avoir  un  caractère  hypothétique. 

Disons  d’abord  que,  dans  une  exploitation  industrielle  aussi  vaste 
et  aussi  étendue  que  les  Briqueteries  de  Thielrode  (30  hectares),  l’on 
ne  peut  songer  à explorer  systématiquement  le  terrain  et  qu’il  faut 
attendre  patiemment  le  retour  de  chaque  campagne  hivernale  de  fouilles 
industrielles.  (I  faut  alors  suivre  celles-ci  pas  à pas  et  dès  qu’un  objet 
quelconque  est  signalé  dans  le  sous-sol , se  rendre  compte  de  sa 
situation,  de  sa  nature,  de  sa  composition,  de  son  orientation,  etc. 

Aussi  me  fais-je  un  vrai  devoir  de  remercier  ici  une  fois  de  plus 
M.  Victor  Lapage,  directeur  des  Briqueteries  de  Thielrode , qui  depuis 
la  mise  en  train  de  son  usine  ne  s’est  jamais  fait  faute  de  nous 
signaler  immédiatement  tout  ce  qui  a été  successivement  mis  au  jour 

dans  l'exploitation  des  terrains  de  sa  compagnie. 

★ 

* * 

C’est  dans  ces  conditions  que,  le  17  janvier  1908,  à midi  et  demi, 
M.  Lapage  vint  nous  avertir  qu’en  dénudant  une  nouvelle  banquette, 
les  terrassiers  avaient  effleuré,  sans  l’entamer  en  aucune  façon,  une 
longue  bande  de  cendres  de  bois,  semblant  contenir  des  poteries  et 
des  objets  en  fer. 

Nous  nous  empressâmes  d’accompagner  M.  Lapage  et  à 1 i/*  heure 
nous  nous  trouvions  déjà  sur  place. 

(a)  Reproduit  du  Bulletin  de  l’Académie  Royale  d’Archéologie  de  Belgique  1908. 

(i)  Ann.  du  Cercle  archéologique  du  Pays  de  Waes,  XXII,  307.  — Bidletin  de 
l'Académie  royale  d' archéologie  de  Belgique,  1903,  3-i  ss.  — Ibidem,  1906,  219  ss. 
— Annales  de  la  Fédération  archéologique  et  Historique  de  Belgique.  XXe  Congrès 
(Session  de  Gand,  1907),  tome  II,  123  ss. 


190 


Le  grand  froid  qui  régnait  à ce  moment  (-5°)  et  qui  avait  eu  pour 
conséquence  la  congélation  à environ  0"'G0  de  profondeur  de  toutes 
les  terres  exposées  directement  au  contact  de  l’atmosphère  extérieure, 
ne  nous  permit  pas  de  penser  un  instant  à commencer  immédiatement 
notre  exploration. 

Nous  nous  bornâmes  à constater  (pie  la  couche  de  cendres,  d’épais- 
seurs variables,  avait  une  longueur  de  2"‘41  , du  S au  N,  sur  une 
largeur  de  l'”40  et  se  trouvait  à 0"'80  de  profondeur  sous  le  niveau 
actuel  du  sol,  à une  distance  d’environ  cent  mètres  au  N.-E.  du  puits 
romain,  découvert  en  1904,  et  qu’elle  était  située  dans  la  parcelle 
690,  section  A du  cadastre  de  Thielrode. 

Ce  n’est  (pie  le  20  suivant  (pie  nous  pûmes,  à la  suite  du  dégel, 
entamer  sérieusement  nos  travaux  de  fouille. 

Nous  commençâmes  par  mettre  la  couche  de  cendres  à nu  latérale- 
ment et  nous  pûmes  alors  en  dresser  la  coupe  comme  suit  : (i) 


A 2e  fy 


En  commençant  le  déblaiement  des  cendres,  par  le  haut,  nous 
pûmes  constater  qu’à  la  partie  supérieure,  une  poutre  de  chêne  forte- 
ment calcinée,  occupait  toute  la  longueur  du  parallélogramme  formé 
par  la  couche  de  cendres  trouvée.  A cette  poutre  se  rattachaient , de 
chaque  côté,  diverses  pièces  de  bois,  qui  y étaient  jointes  au  moyen 
de  clous.  Le  tout  représentait  exactement  une  charpente , qui  s’est 
écroulée  pendant  un  incendie;  quant  aux  cendres  proprement  dites, 
elles  étaient  fort  grasses  et  nous  semblent  être  des  cendres  de  paille 
ou  de  joncs. 

Nous  pûmes  retirer  des  pièces  de  bois  ô6  clous  ou  fragments  de 
clous,  également  calcinés.  Une  particularité  à noter,  c’est  (pie  ces 
clous  étaient  creux.  Est-ce  un  effet  de  la  calcination?  Ils  sont  carrés, 
à tète  ronde  et  plate,  semblables  à ceux  retirés  de  la  charpente  du 
puits  en  bois. 

A la  base  de  la  couche  de  cendres,  nous  avons  rencontré  de 
nombreux  tessons  de  poteries  (272)  ; entre  autres  : le  fond  d’une 


(i)  Cliché  de  l'Académie  Royale  d’arclieologie  de  Belgique. 


191 


urnula,  une  partie  de  lagenu,  un  col  de  patina  (circonférence  l'"09o), 
une  patina  de  grande  taille  (diamètre  0,350,  circonférence  lm030, 
épaisseur  0,012)  dont  la  pâte  est  entremêlée  de  petits  éclats  de  pierre 
blanche,  qui  semble  être  du  marbre.  Cette  patina  pourra  être 
remontée  entièrement , tous  les  tessons  s’enchassant  bien  et  formant 
un  tout;  les  autres  poteries  pourront  être  reconstituées  partiellement. 

Au  fond  de  la  grande  excavation , la  terre  était  calcinée.  Était-ce 
un  foyer?  On  doit  le  supposer. 

Nous  n’avons  trouvé  aucune  trace  de  substruction  ou  de  dallage. 

11  est  à noter,  qu’un  dépôt  de  cendres  identique  fut  découvert,  le 
26  mai  1899,  dans  la  parcelle  n°  196.  Nous  n’y  avons  relevé  aucune 
trace  de  charpente  ou  de  toiture,  nous  y avons  trouvé  une  grande 
quantité  de  tegulœ  et  d 'imbrices,  surtout  des  premières.  Nous  avons 
supposé  alors,  que  nous  nous  trouvions  en  présence  des  restes  d’un 
four  de  campagne. 

Nous  émettons  encore  aujourd’hui  provisoirement  la  même  hypothèse, 
pour  l’amas  de  cendres  récemment  trouvé.  En  elfet,  l’exignilé  et  la 
disposition  des  lieux,  peut  faire  écarter  l’hypothèse  que  nous  nous 
trouvons  devant  une  ancienne  habitation.  Mais  ce  qui  nous  semble 
inexplicable,  c’est  l’existence  d’une  charpente  en  bois  au-dessus  d’un 
four.  Ou  était-ce  un  séchoir? 

Nous  n’osons  proposer  de  solution  même  provisoire. 

Ouoi  qu’il  en  soit,  nous  croyons  devoir  signaler  celte  récente 
trouvaille,  nous  réservant  de  conclure  si  des  découvertes  ultérieures 

nous  permettent  un  jour  de  le  faire. 

★ 

* ¥ 

Le  18  janvier  1908,  on  découvrit  dans  le  Rupélien  (R2c)  à une 
profondeur  de  7 mètres,  le  squelette  entier  d’un  fossile. 

Nous  n’avons  pu  ramener  à la  surface  que  les  vertèbres  au  nombre 
de  28  et  un  maxillaire.  Toutes  les  côtes  étaient  brisées  en  morceaux 
de  grandeur  différente,  probablement  par  la  bêche  des  terrassiers. 

Tel  que  nous  l’avons  mesuré  in  situ,  ce  fossile  avait  une  longueur 
de  lm41. 

Ces  ossements  ne  sont  pas  encore  déterminés. 

★ 

¥ ¥ 

Comme  on  le  voit,  les  Briqueteries  de  Thielrode  continuent  à être 
un  champ  d’explorations  et  de  découvertes  singulièrement  fécond, 
grâce  au  dévouement  de  leur  zélé  directeur,  M.  Victor  Lapage. 


9 février  1908. 


G.  WILLEMSEN. 


0.65m 


O 19 


0 06 


Note  sur  les  fouilles  effectuées 
à Thielrode,  le  14  mars  1908 (:,) 


Le  samedi  14  mars,  les  terrassiers  mirent  à découvert  à 52  mètres 
au  N.  du  foyer  découvert  le  17  janvier  précédent,  et  dans  la  même 
parcelle  (Son  A,  N°  090  du  cadastre  de  Thielrode),  un  autre  amas  de 
cendres,  à la  profondeur  également  de  0m80  sous  le  niveau  du  sol 
actuel. 

Le  foyer  découvert  fut  immédiatement  exploré.  Il  avait,  il  la  partie 
supérieure,  les  dimensions  suivantes  : longueur  lm75,  largeur  0"'65. 

Il  était  orienté  de  l'Est  à l’Ouest,  tandis  que  celui  mis  à nu  le 
17  janvier,  l'était  du  Sud  au  Nord.  Les  cendres  étaient  aussi  par- 
tiellement de  bois  et  partiellement  de  paille  ou  de  joncs. 

Lorsque  toutes  les  cendres  furent  enlevées  l’on  put  constater  que 
ce  foyer  était  de  forme  concave , mesurant  à l'Ouest  une  profondeur 
de  0n”28  et  remontait  en  pente  douce  vers  l’Est. 

Aucune  trace  de  substruction  ou  de  dallage  n’a  été  découverte. 

Au  fond  de  l’excavation  et  à peu  près  vers  le  milieu  l’on  trouva 
une  urne  complète,  mais  entièrement  fendillée.  Elle  était  couchée  sur 
le  côté,  quelques  autres  tessons  furent  aussi  mis  au  jour. 

Aucun  objet  métallique,  clous  ou  autres,  ne  fut  trouvé. 

Notre  confrère  M.  1’.  G.  de  Maesschalck  (î)  a bien  voulu  faire 
un  croquis  du  foyer  dénudé  et  de  1’urne  trouvée.  Ce  croquis , en 
l’absence  d’une  vue  photographique,  impossible  à prendre,  vu  la 
disposition  des  lieux,  donne  une  idée  exacte  de  la  réalité.  (2) 


(a)  Reproduit  du  Bulletin  de  l’Académie  Royale  d’Archéologie  de  Belgique  (1908). 

(1)  Nous  lui  réitérons  nos  bien  vifs  rcnierctincnts. 

(4)  Voir  planche  ci-contre  (cliché  de  l’Académie  Royale  d'Archéologie  de  Belgique). 


m 


Un  bulletin  de  ces  constatations  nous  fut  transmis  le  même  jour 
par  M.  Lapage,  directeur  des  Briqueteries  de  Thielrode. 

Le  lundi,  16  mars,  nous  nous  rendîmes  sur  place  et  nous  pûmes 
constater  de  visu  la  situation,  l’orientation  et  la  forme  du  foyer. 
Quant  aux  autres  détails,  ils  nous  furent  confirmés  par  Frans  Stroobant 
et  Hippolyte  Hofman,  contremaîtres  terrassiers  de  l’usine,  qui  avaient 
coopéré  au  dépouillement  du  foyer.  Nous  ajoutons  pleine  foi  à leurs 
déclarations,  d’autant  plus  que  l’un  d’eux,  Hippolyte  Hofman,  a 
assisté  et  aidé  à toutes  les  fouilles  pratiquées  aux  Briqueteries  de 
Thielrode,  depuis  l’existence  de  celles-ci,  et  que  par  là  il  a été  mis 
à même  d’apprécier  la  nécessité  de  constatations  sérieuses,  exactes  et 
minutieuses. 

L’urne  avait  été  transportée  dans  les  bureaux  de  la  Direction  et 
laissée  dans  l’état  dans  lequel  elle  se  trouvait  au  moment  de  sa 
découverte. 

Par  suite  du  séjour  à l’intérieur  pendant  un  jour  et  demi  les 
déchirures  s’étaient  accentuées  et  quelques  fragments  du  col  s’étaient 
détachés. 

Cette  urne  a les  dimensions  suivantes  d’après  les  mensurations  que 
nous  en  avons  faites  ce  même  16  mars;  Hauteur  0"'14,  diamètre  au 
col  0m19,  diamètre  à la  base  0m06,  épaisseur  de  la  pâte  0m007.  Ce 
vase  est  à large  panse,  le  col  est  formé  par  un  boudin,  et  un  petit 
boudin  orne  aussi  la  base. 

Après  ces  mensurations  nous  avons  procédé  au  dépouillement  de 
l’urne.  Elle  ne  contient  que  des  cendres  fines  et  du  sable.  Par  suite 
de  ce  dépouillement  même  elle  fut  entièrement  fragmentée.  Nous 
pourrons  aisément  la  remonter  et  la  reconstituer. 

Ce  vase  n’a  subi  qu'une  demi-cuisson  et  il  a une  couleur  bleuâtre. 

Les  quelques  autres  tessons  trouvés  au  même  endroit  sont  de  nature 
identique;  notamment  un  fond  de  poterie  a une  grande  similitude 

de  dessin  avec  le  fond  de  la  poterie  retrouvée  en  entier. 

★ 

¥ ¥ 

Cette  fois,  nous  croyons,  vu  la  forme  du  foyer  et  la  pauvreté  du 
mobilier,  que  nous  nous  trouvons  bien  devant  un  fond  de  cabane. 
Et  nous  commençons  même  à croire  que  tous  les  foyers  qui  ont  été 
successivement  mis  au  jour,  sont  les  restes  des  habitations  qui  se 
trouvaient  autour  du  puits  et  de  la  briqueterie-tuilerie-poterie  de 
Thielrode. 

.Mais  cette  fois  aussi  nous  montrerons  la  même  prudence  que  celle 
que  nous  avons  eue  jusqu’à  présent,  et  avant  de  conclure  définitive- 


19o 


ment,  nous  attendrons  que  tout  le  plateau  où  se  trouve  la  briqueterie 
actuelle  ait  été  dénudé  et  fouillé  et  que  remplacement  de  chaque 
découverte  et  de  chaque  foyer  ait  été  exactement  repéré  sur  le  plan. 

Mais  dans  l’intervalle,  nous  croyons  qu’il  est  utile  et  même  nécessaire 
de  signaler  chaque  trouvaille  au  fur  et  à mesure  de  sa  mise  au  jour. 

5 avril  1908. 


G.  WILLEMSEN. 


PROCES-VERBAUX 


ASSEMBLÉE  GÉNÉRALE  PUBLIQUE  DU  24  JUIN  1907. 

Présents  : MM.  Willemsen,  Van  Hooff,  De  Bock,  Annaert,  Van 

Ilaelst,  De  Coek,  De  Decker,  De  Ryck,  De  Macssclialck,  Van  Naeinen, 
Meert,  Jos.  Verwilghen,  Dilis,  N'oens,  Puylaert,  Verwilghen  Jean,  De 
Windt,  De  Sutter,  Donnet,  Al  pli . Verwilghen,  Boëyé,  Gasteel,  Heyndrickx, 
Geerts,  Reynaert.  La  salle  des  mariages  est  en  outre  Bondée  d’auditeurs. 

Mr  Willemsen,  Président  du  Cercle,  prend  le  premier  la  parole. 

Dans  son  allocution  il  raconte  l’origine  et  les  divers  épisodes  du 
désaccord,  au  point  de  vue  économique,  qui  régna,  depuis  le  commence- 
ment du  XVI*  siècle,  entre  les  habitants  des  villes  de  Flandre  et 
ceux  du  plat  pays.  Les  premiers,  voulaient  garder  le  monopole  du 
travail  industriel.  A cette  fin  ils  prirent  successivement  diverses 
mesures  pour  défendre  l’industrie  des  villes  contre  l’industrie  nais- 
sante des  campagnes.  Celle-ci  pourtant  finit  par  l’emporter;  parce 
que  ses  produits  étaient  conformes  aux  goûts  de  l’époque  ; parce  que 
ceux  fournis  par  l’industrie  des  x i I les  étaient  défectueux.  Le  gouver- 
nement de  Marie-Thèrese  proclama  partiellement  la  liberté  de  l’industrie 
et  du  commerce  et  annihila,  par  diverses  mesures,  les  privilèges 
exhorbitants  des  corporations. 

Mr  Em.  Dilis,  ayant  mis  la  main  sur  un  récit  contemporain,  où  se 
trouve  décrit  le  cortège,  qui  sortit  à Tamise  en  1733,  pour  célébrer 
le  millénaire  de  l’arrivée  de  S,c  Amelberge  en  cette  commune,  fait 
revivre  cette  originale  cavalcade.  Après  en  avoir  indiqué  les  trois 
parties,  la  première  consacrée  à la  maison  de  Charlemagne,  la  deuxième 
aux  vertus  de  S,e  Amelberge,  la  dernière  à la  maison  d’Autriche,  il 
fait  défiler  devant  les  auditeurs  les  divers  personnages,  les  groupes 
et  les  chars,  qui  la  composaient.  On  y voyait  également  une  famille 
de  géants,  une  baleine,  un  dauphin,  un  gros  esturgeon,  un  cheval- 
marin,  un  chameau,  etc.,  toutes  étranges  figures  indispensables  d’ailleurs 
à nos  antiques  « ommegangen  » flamands. 


197 


Le  caractère  intime  et  personnel,  les  moeurs  et  les  habitudes  du 
Saint-Nicolasien  à travers  l'histoire,  tel  a été  l’objet  d’une  troisième 
causerie.  Mr  F.  De  Maesschalck  avait  pris  cette  tâche  sur  lui.  A l'aide 
d extraits  puisés  dans  diflérents  auteurs  il  retrace  le  portrait  au  moral 
de  1 habitant  du  chef-lieu  de  notre  région,  aux  différentes  époques 
de  l’histoire.  • 

L'annonce,  par  le  Président,  de  la  récente  trouvaille  de  plusieurs 
iragmcnts  de  poteries  romaines  dans  une  briqueterie  de  Saint-Nicolas 
et  la  réélection  de  MM.  4 an  Hoof,  De  Cock  et  de  Ryck,  membres 
sortants  de  la  Commission  Administrative  du  Cercle,  clôturèrent  la 
séance. 

LE  SECRÉTAIRE,  LE  PRÉSIDBNT  , 

JOS.  REYXAERT.  G.  WILLEMSEN. 


ASSEMBLÉE  GÉNÉRALE  DU  *21  NOVEMBRE  1907. 

Présents  : MM.  Willemsen,  Van  Hoolf,  De  Bock,  Annaert,  De  Ryck, 
De  Cock,  Dilis,  De  Maesschalck,  Noens,  De  Windt,  Bellemans,  Poppe 
Robert,  Veile,  Heyndrickx,  Meskens,  Reynaert. 

Mr  le  Président  Willemsen  étudie,  au  début  de  la  séance,  les 
nombreuses  ordonnances,  émises  au  XVIIe  siècle  par  les  Hauts-Echevins 
de  Waes,  pour  régler  le  commerce  des  denrées  alimentaires.  Ces 
ordonnances  prescrivent  à ce  sujet  diverses  mesures  de  surveillance 
et  de  police.  Elles  se  rapportent  aux  prix  de  vente  de  la  bière,  aux 
boucheries,  aux  poissonneries,  aux  fourrages,  aux  meuneries,  enfin 
aux  boulangeries.  En  parlant  des  mesures  prises  pour  surveiller  et 
régler  la  vente  du  poisson,  Mr  Willemsen  rappelle  l'établissement  de 
la  Minque,  ou  criée  publique  du  poisson  à Saint-Nicolas.  Elle  fut 
établie  le  8 Mars  1649.  Comme  ces  ordonnances  ne  s'appliquent  qu’à 
un  nombre  restreint  de  denrées  alimentaires,  l’orateur  en  conclut 
qu  à cette  époque  beaucoup  d'aliments  n’étaient  que  peu  connus  au 
Pays  de  Waes.  D’autre  part  leur  multiplication  et  les  mesures  édictées 
contre  les  agents  chargés  de  les  appliquer,  au  cas  où  ils  le  feraient 
avec  négligence,  prouvent  que  par  la  faute  de  ceux-ci  le  but  des 
ordonnances  : la  répression  de  la  fraude  dans  la  vente  des  denrées 
alimentaires  n'était  pas  obtenue  parfaitement. 

Le  Chef-Collège  du  Pays  de  Waes,  une  juridiction  qui  jugeait  en 


198 


appel  les  causes  civiles  et  criminelles  de  la  région,  avait  son  local 
propre  à Saint-Nicolas.  Le  principal  corps  de  bâtiment,  le  « Landhuis  > 
existe  encore  de  nos  jours. 

Mr  Dilis,  à l'aide  d'un  inventaire  dressé  en  1788,  décrit  l'aspect 
intérieur  de  l'ameublement  des  principales  pièces  de  ce  local.  Il  fait 
connaître  également  l'argenterie  et  les  objets  les  plus  intéressants  qui 
s'y  trouvaient  autrefois. 

Après  la  communication  du  travail  de  Mr  Dilis,  Mr  le  président 
reprend  la  parole  pour  signaler  de  nombreuses  et  grosses  fautes, 
commises  dans  la  décoration  picturale  de  la  salle  où  le  conseil 
communal  de  la  ville  tient  ses  séances.  Dans  le  même  genre  d'idées 
il  parle  de  la  restauration  de  l’ancienne  prison  communale,  ou 
« Cepiragie.  » L'ancien  cahier  de  charges,  retrouvé  par  lui.  montre 
à l’évidence  que  certains  details  de  cette  restauration  ne  sont  pas 
conformes  à l’état  primitif  du  bâtiment. 

LE  SECRÉTAIRE,  LE  PRÉSIDENT  , 

JOS.  REYN'AERT , G.  WILLEMSEN. 


ASSEMBLEE  GÉNÉRALE  DU  *6  MARS  1907. 

Un  grand  nombre  de  Membres  accompagnés  de  dames  se  pressent 
dans  la  salle  des  mariages  de  l'Hôtel  de  Ville. 

Mr  Victor  Fris,  professeur  à l’Athenée  Royal  de  Gand  avait  choisi 
comme  sujet  de  sa  conférence  : l' Histoire  du  Pays  de  H’««  au  XI Y* 
siècle. 

A larges  traits  Mr  Fris  expose  que  plusieurs  auteurs  ont  déjà 
effleuré  la  matière,  mais  la  plupart  des  faits  qu'ils  relatent  ne  pré- 
sentent aucune  garantie  historique,  faute  d'études  préparatoires  sudisantes 
et  faute  de  critique  scientifique.  Ces  auteurs  ne  connaissaient  pas  le 
milieu  dans  lequel  se  mouvaient  les  acteurs  qu'ils  ont  mis  en 

scène,  ni  le  mobile  qui  les  faisait  agir.  Ils  ignoraient  aussi  — et 

on  ne  la  connait  encore  que  bien  superficiellement  — la  situation 
morale,  matérielle,  sociale  et  économique  de  la  population  wasienne 

à celte  époque,  et  le  rôle  qu'elle  joua  dans  l'histoire  générale  de 

comté  de  Flandre,  dont  elle  relevait.  On  ne  sait  pas  meme  exactement 
quand  et  comment  cette  union  se  produisit.  L'orateur  esquissa  aussi 
l'histoire  du  Pays  de  Waes  au  moyen  âge,  ainsi  que  la  bibliographie 


199 


de  cette  histoire.  I!  termina  en  annonçant  qu'il  s'occupe  de  rédiger 
cette  histoire,  et  en  promettant  de  la  publier  dans  les  Annales  de 
notre  Compagnie. 

Mr  Willemseu,  Président,  remercie  Mr  Fris  pour  la  superbe  conférence 
qu’il  vient  de  donner  et  propose  à l'Assemblée  de  nommer  M.  Fris 
membre  d'honneur  de  la  société.  Cette  proposition  est  adoptée  par 
acclamation. 


LE  SECRÉTAIRE, 

JOS.  REYXAERT. 


LE  PRÉSIDENT, 

G.  WILLEMSEN. 


INHOUD.  — TABLE. 


NOTITIEN  EN  VERHANDELINGEN.  — NOTICES  ET  DISSERTATIONS. 


PAGES. 

Leden  van  den  Kring  van  liet  jaar  1907-1908  5 

Verslag.  — Rapport 1! 

Epitaphier  Wasien,  par  Mr  Dilis 21 

Sinte  Amelbcrga's  Ommegang  te  Temsehe  in  1733,  door  Mr  Ein.  Dilis  . . 97 

Misccllanées,  par  M'  G.  Willemsen,  président 117 

Notes  sur  les  confréries  existant  à l'Eglise  primaire  de  St.  Nicolas, 

par  Mr  Félix  Van  Naemcu 107 

Notes  sur  les  fouilles  effectuées  à Thielrode  en  janvier  et  en  mars 

1908,  par  Mr  G.  Willemsen,  président 189 

Procès-Verbaux ...  196 


FIN  I)U  TOME  XXVI.